Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2010, BM4401, 08/00608

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2010, BM4401, 08/00608

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 maart 2010
Datum publicatie
17 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM4401
Formele relaties
Zaaknummer
08/00608

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft zonder succes tot aan de Hoge Raad geprocedeerd tegen navorderingsaanslagen over de jaren 1998 , 1999 en 2000 met boete. In casu werd nagevorderd over privé-gebruik auto. Belanghebbende doet een verzoek tot herziening bij de Hoge Raad, dit wordt afgewezen en vervolgens oordeelt het Hof over het herzieningsverzoek. De grond voor herziening zou gelegen moeten zijn in het feit dat het Hof in een later jaar, te weten 2002, de terbeschikkingstelling van een auto voor privé-gebruik niet bewezen heeft geacht. Het Hof oordeelt dat, gelet op artikel 8:88 Awb, er voor de onderhavige jaren sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die redelijkerwijs niet bekend konden zijn en bij het Hof aanleiding zouden kunnen zijn geweest om tot een andere uitspraak te komen. Het Hof constateert dat belanghebbende niet dergelijke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, dat daartoe niet behoort de terbeschikkingstelling van een auto in 2002 en wijst het herzieningsverzoek af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00608

Uitspraak op het verzoek van

mevrouw X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tot herziening in de zin van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, van 18 januari 2005, nr. 02/04633, op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z (hierna: de Inspecteur) op de bezwaarschriften betreffende na te melden aanslagen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn onder de aanslagnummers 0000.00.000.H87, -H97 en -H07 over de jaren 1998, 1999 ,2000 met boete navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. De navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraken in één geschrift in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft in deze zaak, bij het Hof bekend onder nummer 02/04633, op 8 oktober 2004 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 13 oktober 2004 aan partijen verzonden. Belanghebbende heeft op 27 oktober 2004 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het Hof heeft vervolgens schriftelijk uitspraak op het beroep gedaan op 18 januari 2005.

1.3. Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie bij arrest van 15 september 2006, nr. 41.594, ongegrond verklaard.

1.4. Bij brief van 1 september 2008 heeft belanghebbende het Hof verzocht de uitspraak van 18 januari 2005, nr. 02/04633, te herzien.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 14 januari 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om herziening van het in 1.3. vermelde arrest. De Hoge Raad heeft dit verzoek bij arrest van 15 mei 2009, nr. 08/03760, onder toepassing van artikel 8:88, lid 2, in verbinding met artikel 8:54 van de Awb, afgewezen. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende gedane verzet heeft de Hoge Raad bij arrest van 14 augustus 2009, nr. 08/03760, ongegrond verklaard.

3. Geschil

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het verzoek van belanghebbende tot herziening van de uitspraak van het Hof van 18 januari 2005, nummer 02/04633, gelet op het bepaalde in artikel 8:88 van de Awb, gegrond is.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Ik heb nooit privé in de personenauto's gereden, ik heb ze alleen maar zakelijk gebruikt. Ik had in die tijd zelf een auto waarin ik privé reed.

De Inspecteur

Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, lid 1, van de Awb aangevoerd, zodat het verzoek tot herziening moet worden afgewezen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het verzoek tot herziening. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het verzoek tot herziening.

4. Gronden

Vooraf en ambtshalve

4.1. Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht het arrest van 15 september 2006 op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Hof te herzien, welk verzoek de Hoge Raad ongegrond heeft verklaard. De mogelijkheid tot herziening is gegeven om - binnen de in artikel 8:88 van de Awb aangegeven grenzen - beslissingen te herstellen die berusten op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. In aanmerking genomen dat aan het Hof de vaststelling van de feiten is opgedragen, terwijl die door het Hof vastgestelde feiten in cassatie niet meer ter discussie kunnen worden gesteld, is het Hof van oordeel dat de omstandigheid dat op het voormelde, bij de Hoge Raad ingediende, verzoek om herziening is beslist, geen belemmering vormt voor de beoordeling van het onderhavige verzoek om herziening van de uitspraak van het Hof.

Ten aanzien van het verzoek om herziening

4.2. Het Hof heeft in de uitspraak van 18 januari 2005, waarvan belanghebbende herziening vraagt, geoordeeld dat voor de jaren 1998, 1999 en 2000 de correcties privé-gebruik auto terecht zijn aangebracht, zodat de navorderingsaanslagen moeten worden gehandhaafd.

4.3. Ingevolge artikel 8:88, lid 1, van de Awb kunnen als grond voor herziening van een uitspraak van het Hof slechts dienen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak, die tevens bij de indiener van het verzoekschrift tot herziening vóór die uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die voorts, waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

4.4. Belanghebbende heeft aangevoerd dat het Hof bij uitspraak van 24 juli 2008, nr. 07/00293, de terbeschikkingstelling van een auto aan belanghebbende voor privédoeleinden in het jaar 2002 niet bewezen heeft geacht en dat de situatie in de voorgaande jaren gelijk was aan de situatie in 2002.

4.5. Voor de beoordeling van de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen waarop de uitspraak van het Hof waarvan herziening wordt verzocht, betrekking heeft, waren van belang de feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden in de jaren 1998, 1999 en 2000. Daartoe behoort niet de terbeschikkingstelling van een bepaalde auto in 2002.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene moet het verzoek tot herziening ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de proceskosten

4.7 Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof verklaart het verzoek om herziening ongegrond.

Aldus gedaan op 5 maart 2010 door J.W.J. Huige, voorzitter, P.A.G.M. Cools en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.