Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2010, BM5102, 08/00702

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2010, BM5102, 08/00702

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 mei 2010
Datum publicatie
20 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM5102
Formele relaties
Zaaknummer
08/00702

Inhoudsindicatie

Belanghebbende wraakt tijdens de eerste mondelinge behandeling de rechters, het wrakingsverzoek wordt afgewezen en enige maanden later vindt de voortzetting plaats. Belanghebbende is n.o. in bezwaar verklaard door de inspecteur omdat hij onverschoonbaar zijn bezwaarschrift één dag te laat ter post heeft bezorgd. Volgens belanghebbende zou hij, met toepassing van de "genormaliseerde Europese Rekenmethode" wel binnen de termijn zijn bezwaarschrift ter post hebben bezorgd. Het Hof verwerpt deze stelling: genoemde rekenmethode bestaat niet in enige regelgeving of verdrag. Omdat artikel 22j van de AWR een lex specialis is ten opzicht van artikel 6:8 van de Awb is belanghebbende terecht n.o. verklaard. Het Hof komt aan de overige geschilpunten niet toe. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00702

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 oktober 2008, nummer AWB 08/1652 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de beschikking heffingsrente.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.355, waarbij een beschikking heffingsrente is genomen van € 758. De aanslag en het bezwaar zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 4 december 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.6. De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst, nadat belanghebbende heeft verzocht om wraking van de raadsheren die de zaak behandelen.

1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.9. Bij uitspraak van 30 december 2009 heeft de wrakingskamer van het Hof het verzoek afgewezen, bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek en bevolen tot onverwijlde mededeling van de beslissing aan de Inspecteur alsmede aan mrs. Van Beelen, Van Muijen en Van Nispen tot Sevenaer.

1.10. De nadere zitting heeft plaatsgehad op 26 maart 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.11. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.12. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 30 november 2006 voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd alsmede een beschikking heffingsrente.

2.2. Belanghebbende heeft met dagtekening 10 januari 2007 een bezwaarschrift tegen vorenbedoelde aanslag en beschikking ingediend.

2.3. Het bezwaarschrift is door een medewerker van de Belastingdienst van een stempel voorzien met de tekst "Belastingdienst B/CFD Haaglanden Kantoor Gouda 15 jan. 2007 Postkamer".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

a. Is belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar?

b. Dient de uitspraak op belanghebbendes bezwaar te worden vernietigd wegens buitensporige overschrijding van de termijn waarbinnen de uitspraak moet worden gedaan?

c. Dient de heffingsrente te worden verminderd tot nihil dan wel dient de beschikking heffingsrente te worden vernietigd wegens buitensporige overschrijding van de termijn waarbinnen de uitspraak moet worden gedaan?

d. Zijn belanghebbendes activiteiten als Wellness-distributeur aan te merken als een bron van inkomen?

e. Kan de rente die belanghebbende heeft betaald op de hypothecaire lening met nummer 0000.000.000 in aftrek worden gebracht als kosten met betrekking tot de eigen woning?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep bij de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, vernietiging van de aanslag en vernietiging van de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft met dagtekening 30 november 2006 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2003 ontvangen. Belanghebbende is van deze aanslag in bezwaar gekomen.

4.2. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vangt in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit voorschrift, dat is neergelegd in artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), vormt derhalve een lex specialis (een uitzonderingsbepaling) ten opzichte van het algemene voorschrift dat is neergelegd in artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het voorschrift van artikel 22j AWR heeft te dezen derhalve te gelden in weerwil van het bepaalde in artikel 6:8 Awb. Het Hof verwerpt dan ook belanghebbendes stelling dat de Awb hiërarchisch boven de AWR staat. Belanghebbende heeft voorts naar het oordeel van het Hof, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de dagtekening van de aanslag is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. De Inspecteur heeft overgelegd een schriftelijke ambtsedige verklaring van A, medewerker bij de Belastingdienst Centrum voor ICT te Apeldoorn, inhoudende dat de onderhavige aanslag (...) dagtekening 30 november 2006 op 24 november 2006 ter post is aangeboden. Belanghebbende stelt hiertegenover dat de Belastingdienst zijn stukken nooit aangetekend verzendt en dat TNT de enveloppen van de belastingdienst nooit voorziet van een dagstempel, zodat het voor een belastingplichtige onmogelijk is aannemelijk te maken wanneer het betreffende stuk is ontvangen; deze stelling acht het Hof, als te algemeen van aard, onvoldoende. Op grond van het vorenstaande gaat het Hof ervan uit dat de termijn voor het indienen van het bezwaar is aangevangen op vrijdag 1 december 2006.

4.3. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van het bepaalde in artikel 6:7 Awb zes weken. Aangezien één week zeven dagen omvat, komt zes weken overeen met tweeënveertig dagen. De tweeënveertigste dag te rekenen vanaf 1 december 2006 is 11 januari 2007. De termijn eindigde mitsdien op donderdag 11 januari 2007. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de termijn, gelet op de "genormaliseerde Europese Rekenmethode", eindigde op 12 januari 2007. Dit standpunt wordt door het Hof verworpen, omdat het in strijd is met voornoemde wettelijke regeling. Indien belanghebbende bedoelt, dat de Nederlandse wetgeving op dit punt in strijd zou zijn met verbindende Europese regelgeving of verdragen, volgt het Hof hem niet, omdat dergelijke regelgeving of verdragen niet bestaan.

4.4. Belanghebbende heeft zijn bezwaarschrift ingediend door het ter post te bezorgen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Belanghebbendes bezwaarschrift is gedagtekend 10 januari 2007. De Inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 15 januari 2007, derhalve niet later dan een week na 11 januari 2007. Op belanghebbende rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij het bezwaarschrift tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 11 januari 2007, ter post heeft bezorgd. Voor de Rechtbank was niet in geschil dat belanghebbende het bezwaarschrift op vrijdag 12 januari 2007 - en dus te laat - op de post heeft gedaan.

Belanghebbende heeft in zijn pleitnota ter zitting aangevoerd, dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat een brief die vandaag wordt gepost, de dag erna wordt bezorgd. Tevens heeft hij aangevoerd, dat TNT-Post brievenbussen vaker ruim een half uur voor het op die brievenbus vermelde tijdstip van lichting worden geleegd, zodat een stempel op een envelop niets zegt over het moment waarop deze is gepost. Voor zover belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd beoogt te stellen, dat hij het bezwaarschrift wel tijdig (dat wil zeggen uiterlijk 11 januari 2007) ter post zou hebben bezorgd, volgt het Hof hem niet. De bewijslast ligt op hem, en hetgeen hij aanvoert is te algemeen van aard om die stelling aannemelijk te maken.

Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend.

4.5. Feiten of omstandigheden op grond waarvan termijnoverschrijding verschoonbaar is, zijn gesteld noch gebleken.

4.6. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof beantwoordt de in geschil zijnde vraag a derhalve ontkennend.

4.7. Nu belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk is, behoeven de in geschil zijnde vragen b tot en met e geen beantwoording.

Ten aanzien van het griffierecht

4.8. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond; en

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank

Aldus gedaan op 7 mei 2010 door N. van Beelen, voorzitter, G.J. van Muijen en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.