Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-03-2010, BM5918, 08/00494

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-03-2010, BM5918, 08/00494

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 maart 2010
Datum publicatie
27 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM5918
Formele relaties
Zaaknummer
08/00494

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert een administratie- en belastingadvieskantoor. Hij heeft met betrekking tot een aan hem opgelegde aanslag geprocedeerd en hij is daar, naar hij stelt, zo ver in doorgegaan om zich te bekwamen in het adviseren van cliënten over verkapte winstuitdelingen. In verband daarmee wenst belanghebbende een bedrag aan (toekomstige) verhogingen van inkomstenbelasting, rentes en boetes ten laste van zijn winst te brengen. Immers, zo stelt belanghebbende, als hij een cursus bij een opleidingscentrum zou hebben gevolgd, dan zouden de kosten daarvan ook ten laste van de winst mogen worden gebracht.

Het hof stelt voorop dat in het algemeen niet kan worden uitgesloten dat uitgaven die een ondernemer doet om zichzelf een vaardigheid eigen te maken, als opleidingskosten op de winst in mindering kunnen worden gebracht. Daarvoor is echter ten minste vereist dat die uitgaven in een rechtstreeks verband staan tot het verwerven van die vaardigheden. Belanghebbende heeft volgens het hof dit rechtstreekse verband niet aannemelijk gemaakt. Er kan terzake dan ook geen bedrag ten laste van de winst worden gebracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00494

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 juli 2008, nummer AWB 07/5036 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.617, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.606.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 13 november 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7. Het Hof heeft in deze zaak op 27 november 2009 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 30 november 2009 aan partijen verzonden.

Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 26 januari 2010 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

Belanghebbende is samen met zijn echtgenote vennoot in de A.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende opleidingskosten in aftrek kan brengen.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Belanghebbende, die een administratie- en belastingadvieskantoor exploiteert, stelt dat hij opleidingskosten heeft gemaakt door tot het uiterste te gaan inzake het al of niet aannemen van een compromis dat door de Inspecteur inzake het verrekenen van een verkapte winstuitdeling (belanghebbende spreekt van een middellijke uitkering) in rekening-courant was aangeboden. Belanghebbende is daarbij zo ver doorgegaan om zich te bekwamen in het adviseren van cliënten over verkapte winstuitdelingen. Als belanghebbende een cursus bij een opleidingscentrum gevolgd zou hebben, dan zouden de kosten daarvan ten laste van de winst gebracht kunnen worden. In verband daarmee wenst belanghebbende een niet gespecificeerd bedrag aan (toekomstige) verhogingen van inkomstenbelasting, rentes en boetes ten laste van zijn winst over het jaar 2004 te brengen. Wel heeft belanghebbende bankafschriften overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat er geldbedragen naar de rekening van de Belastingdienst zijn overgemaakt.

4.2. Naar het oordeel van het Hof kan in het algemeen niet worden uitgesloten dat uitgaven die een ondernemer doet om zichzelf een vaardigheid eigen te maken, als opleidingskosten op de winst in mindering kunnen worden gebracht. Daarvoor is echter ten minste vereist dat die uitgaven in een rechtstreeks verband staan tot het verwerven van die vaardigheden. Belanghebbende, op wie te dezer zake de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur dit rechtstreekse verband niet aannemelijk gemaakt. Dit brengt mee dat belanghebbendes onder 4.1 weergegeven stelling moet worden verworpen.

4.3. Voorts heeft belanghebbende diverse grieven opgeworpen betreffende het hiervoor bedoelde compromis. Het Hof gaat aan deze grieven voorbij omdat deze geen betrekking hebben op de vaststelling van de over het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en derhalve in de onderhavige procedure geen onderwerp van geschil kunnen zijn.

4.4. Gelet op het voorgaande is het door belanghebbende ingediende hoger beroep ongegrond.

Ten aanzien van het griffierecht

4.5. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan : 24 maart 2010 door R.J. Koopman, voorzitter, P.A.G.M. Cools en A.C. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Aangezien de voorzitter R.J. Koopman inmiddels is gedefungeerd, is de uitspraak mede ondertekend door P.A.G.M. Cools.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.

De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.