Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-04-2010, BM7455, 08/00673 en 08/00681

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-04-2010, BM7455, 08/00673 en 08/00681

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 april 2010
Datum publicatie
14 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7455
Zaaknummer
08/00673 en 08/00681

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende, langst ingeschrevene op het adres van een kamerverhuurpand, zijn aanslagen rioolrecht en afvalstoffenheffing voor het gehele pand opgelegd. Belanghebbende is het daar niet mee eens, maar vindt het hof niet aan zijn zijde. Het hof verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2008, nr. 42.753, BNB 2008/300, en acht de Verordeningen van de Gemeente Heerlen correct toegepast. De verweerder mocht de aanslagen uitsluitend ten name van belanghebbende stellen. Het Hof acht geen schending van artikel 1 van de Grondwet, in casu verboden leeftijdsdiscriminatie, aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00673 en 08/00681

Uitspraak op het hoger beroep en het incidentele hoger beroep van

het hoofd afdeling Heffing van de Gemeenschappelijke Belasting- en Registratiedienst Z,

hierna: de Heffingsambtenaar,

(kenmerk 08/00673),

alsmede uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

(kenmerk 08/00681),

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Maastricht (hierna: de Rechtbank) van 25 september 2008, nummer 07/1976 in het geding tussen

de Heffingsambtenaar

en

belanghebbende

betreffende na te noemen aanslagen rioolrecht en afvalstoffenheffing.

1. Ontstaan en loop van het geding

Primitieve aanslag

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2007 middels één biljet een aanslag rioolrecht en een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd in verband met het gebruik van de onroerende zaak A-straat 17a te Y, voor een bedrag van € 426,73, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Heffingsambtenaar zijn gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de Heffingsambtenaar opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van belanghebbende, bepaald dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 39 wordt vergoed door de Heffingsambtenaar en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 644.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof (kenmerk 08/00673). Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft eveneens belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof (kenmerk 08/00681). Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Deze heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 22 januari 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Heffingsambtenaar.

Belanghebbende noch zijn gemachtigde is, met schriftelijke kennisgeving, aan het Hof verschenen.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. De onroerende zaak gelegen aan de A-straat 17a te Y (hierna: het belastingobject) is een kamerverhuurpand. Belanghebbende is sinds 1 januari 1982 op genoemd adres woonachtig.

2.2. Belanghebbende woonde in 2007 in een onzelfstandige woonruimte in het belastingobject. De onzelfstandige woonruimte van belanghebbende bestaat uit een kamer zonder eigen keuken, wasgelegenheid of toilet en de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimten. In het belastingobject zijn meerdere kamers aanwezig die (ook) in 2007 verhuurd werden aan andere personen. In het belastingobject werd in 2007 aldus een collectieve particuliere huishouding gevoerd.

2.3. Vanuit het belastingobject wordt afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering afgevoerd. Het belastingobject vormt bovendien een perceel in de zin van de afvalstoffenheffing.

2.4. Belanghebbende stond op 1 januari 2007 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens het langst ingeschreven op het betreffende adres.

2.5. Belanghebbende is voor het jaar 2007 aangeslagen in het rioolrecht en de afvalstoffenheffing ter zake van het gebruik van het volledige belastingobject.

2.6. Op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening rioolrechten 2007 van de gemeente B (hierna: de Verordening Rioolrechten) wordt onder de naam "rioolrechten" geheven: "een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.". In artikel 2, lid 3, onderdeel a, van de Verordening Rioolrechten is als belastingplichtige voor de rioolrechten aangewezen, "degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt".

2.7. In artikel 2, lid 1, van de Verordening afvalstoffenheffing 2007 van de gemeente B (hierna: de Verordening Afvalstoffenheffing) is als belastingplichtige voor de afvastoffenheffing aangewezen, "degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.".

2.8. Het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente B heeft op 22 mei 2001 "Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige" (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld. De Beleidsregels bevatten (onder meer) de volgende bepaling:

"III. Met betrekking tot (...) het rioolrecht van gebruikers, de afvalstoffenheffing (...), wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

1. degene, die de nutsvoorziening van het belastingobject (...) op naam heeft;

2. degene, die de huur van het hele belastingobject (...) betaalt aan een elders wonende verhuurder;

3. degene, die het grootste deel van het belastingobject (...) gebruikt;

4. degene, die het langst in het belastingobject (...) woont;

5. degene, die het belastingobject (...) het langst gebruikt;

(...).".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag rioolrecht en de aanslag afvalstoffenheffing terecht voor het gehele bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen de Heffingsambtenaar hieraan ter zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4. Gronden

Vooraf

4.1. Belanghebbende verzoekt het Hof in zijn beroepschrift in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank, weliswaar met verbetering van gronden, te bevestigen. Ook in het verweerschrift in het hoger beroep van de Heffingsambtenaar verzoekt belanghebbende het Hof nogmaals de uitspraak van de Rechtbank te bevestigen. Belanghebbende heeft derhalve geen belang bij zijn hoger beroep. Het Hof verklaart mitsdien het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van het geschil

4.2. Bij de beoordeling van het geschil dient het volgende, onder verwijzing naar en met citaat van het arrest Hoge Raad 17 oktober 2008, nr. 42 753, onder meer gepubliceerd in BNB 2008/300, te worden vooropgesteld.

"3.6. In de Wet milieubeheer heeft de wetgever tot object van de belasting gemaakt een perceel ten aanzien waarvan een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen bestaat. In het stelsel van die wet wordt een zodanig perceel in zijn geheel in een aanslag betrokken. In overeenstemming daarmee volgt uit de Verordening dat ter zake van het feitelijke gebruik van dat perceel één aanslag wordt opgelegd.

Als feitelijk gebruiker is ieder van de bewoners belastingplichtig voor de afvalstoffenheffing ter zake van het perceel. De aanslag mag ten name van alle feitelijke gebruikers tezamen worden gesteld - in welk geval alle aangeslagenen hoofdelijk schuldenaar zijn voor de gehele aanslag - of met toepassing van artikel 253 van de Gemeentewet ten name van een van hen worden gesteld (vgl. ook HR 15 februari 1995, nr. 30248, BNB 1995/229).

Het staat een heffingsambtenaar binnen dit stelsel niet vrij om aan de verschillende feitelijke gebruikers van een perceel afzonderlijke aanslagen op te leggen naar een evenredig breukdeel. De beslissing dat de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing tot één vierde deel van de oorspronkelijke aanslag moet worden verminderd, is onjuist voor zover zij berust op een andersluidende opvatting.

3.7. Voor zover het Hof een schending van artikel 3:4, lid 2, van de Awb aanwezig heeft geacht, geldt het navolgende.

Het Hof grondt dit oordeel met name op de omstandigheid dat belanghebbende praktische problemen ondervindt bij het verhalen van die gedeelten van het geheven bedrag op de medegebruikers van het perceel, in het bijzonder waar die medegebruikers stellen in aanmerking te komen voor kwijtschelding krachtens het ter zake geldende invorderingsbeleid van de gemeente, indien zij zelfstandig in de heffing zouden zijn betrokken.

Een en ander raakt echter niet de rechtmatigheid van de aanslag doch de invordering daarvan, die als zodanig niet ter beoordeling staat van de belastingrechter. Daarbij verdient opmerking dat het een gemeente vrijstaat om, als zij ervoor kiest om één van de gebruikers aan te slaan, bij de keuze welke gebruiker zij in de heffing betrekt (mede) rekening te houden met de kans dat de aanslag bij hem kan worden geïnd. Indien (ten minste) één van de gebruikers geen verhaal biedt, is de gemeente niet gehouden om gebruik te maken van de hiervoor in 3.6 vermelde mogelijkheid om de aanslag op te leggen aan alle belastingplichtigen tezamen. Ook indien een dergelijke aanslag wordt opgelegd, zal de gemeente immers een keuze moeten maken wie van de gebruikers zij zal aanspreken, zij het dan in het kader van de invordering. Ook bij die keuze mag de gemeente rekening houden met de draagkracht van de hoofdelijk aansprakelijke belastingschuldigen (vgl. HR 2 november 2001, nr. C00/004, NJ 2002,24).

Het voorgaande brengt mee dat de belastingrechter ook bij de toetsing van de keuze van een heffingsambtenaar welke bewoner(s) hij aanslaat, geen mogelijkheden heeft om rekening te houden met moeilijkheden bij verhaal van de heffing op medebewoners.".

4.3. Het Hof is van oordeel dat ook uit de Verordening afvalstoffenheffing 2007 van de gemeente B volgt dat ter zake van het feitelijke gebruik van het belastingobject één aanslag wordt opgelegd. De Heffingsambtenaar mag de aanslag afvalstoffenheffing derhalve ten name van alle gebruikers tezamen stellen of met toepassing van artikel 253 van de Gemeentewet ten name van één van hen.

4.4. Voorts is het Hof van oordeel dat voor de heffing van rioolrecht heeft te gelden dat ter zake van het gebruik van een onroerende zaak van waaruit afvalwater op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, één aanslag rioolrecht wordt opgelegd. Het Hof leidt dit af uit doel en strekking van de Verordening rioolrechten 2007 van de gemeente B. Het stelsel van de tenaamstelling van belastingaanslagen, zoals volgt uit het in 4.2 vermelde arrest Hoge Raad 17 oktober 2008, nr. 42 753, heeft derhalve eveneens te gelden voor de heffing van rioolrecht. De Heffingsambtenaar mag de aanslag rioolrecht derhalve ten name van alle gebruikers tezamen stellen of met toepassing van artikel 253 van de Gemeentewet ten name van één van hen.

4.5. Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar, door de aanslag rioolrecht en de aanslag afvalstoffenheffing betreffende het belastingobject uitsluitend ten name van belanghebbende te stellen, heeft gehandeld overeenkomstig de Beleidsregels en het in 4.2 vermelde arrest Hoge Raad 17 oktober 2008, nr. 42 753. Het Hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. De Heffingsambtenaar heeft desgevraagd verklaard dat de verhuurder niet in het belastingobject woonachtig is. Het Hof acht deze verklaring aannemelijk. Feiten en omstandigheden waaruit zou volgen dat de aanslagen op de voet van artikel III, aanhef, onderdelen 1, 2 en 3 van de Beleidsregels aan een ander dan belanghebbende zouden moeten zijn tenaamgesteld, zijn gesteld noch gebleken. Nu voorts belanghebbende het langst in het belastingobject woont, mocht de Heffingsambtenaar de aanslag rioolrecht en de aanslag afvalstoffenheffing uitsluitend ten name van belanghebbende stellen.

4.6. Belanghebbendes standpunt dat de toepassing van de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige neerkomt op een door artikel 1 van de Grondwet verboden leeftijdsdiscriminatie, faalt. Nu de Beleidsregels geen onderscheid maken op basis van leeftijd, is naar het oordeel van het Hof geen sprake van directe leeftijdsdiscriminatie. Van indirecte leeftijdsdiscriminatie is evenmin sprake, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Beleidsregels er in de praktijk op neerkomen dat steeds de oudste bewoner wordt aangeslagen.

4.7. Belanghebbendes stelling dat er sprake is van een schending van artikel 3:4 en artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), faalt eveneens.

Voor zover belanghebbende met zijn stelling concludeert tot vermindering van de aanslagen tot het op hem betrekking hebbende breukdeel van het belastingbedrag, dient zijn stelling - gelet op het in 4.2 vermelde arrest Hoge Raad 17 oktober 2008, nr. 42 753 - te worden verworpen.

Voor zover belanghebbende met zijn stelling heeft willen bepleiten dat de Heffingsambtenaar vóór het opleggen van de aanslag alle keuzemogelijkheden ten aanzien van de tenaamstelling van de aanslagen afweegt, ook voor zover die afwijken van het beleid, verwerpt het Hof die stelling. Het (veronderstelde) belang van een afweging van alle mogelijke tenaamstellingen weegt in redelijkheid niet op tegen het belang van een doelmatige werkwijze van de Heffingsambtenaar.

Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt en is het Hof niet gebleken dat de Heffingsambtenaar artikel 3:4 of artikel 4:84 Awb heeft geschonden.

4.8. Uit het vorenstaande volgt dat het gelijk is aan de Heffingsambtenaar.

Ten aanzien van het griffierecht

4.9. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Heffingsambtenaar inzake het door hem ingestelde hoger beroep geen plaats.

4.10. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk;

- verklaart het hoger beroep en het incidentele hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus gedaan op: 16 april 2010 door P. Fortuin, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en J.W. van der Voort, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.