Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2010, BM7474, 09/00221

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2010, BM7474, 09/00221

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 mei 2010
Datum publicatie
14 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7474
Zaaknummer
09/00221

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van een BV die hem een auto ter beschikking heeft gesteld. Hij heeft geen voordeel ter zake van het privégebruik van deze auto aangegeven. Belanghebbende heeft een kilometeradministratie bijgehouden en hij legt ondertekende verklaringen over van echtgenote, dochter en een tweetal zakelijk relaties, verklaringen die aangegeven dat belanghebbende in privé geen gebruik gemaakt heeft van de auto. Het Coördinatiepunt van de belastingdienst heeft de rittenregistratie van belanghebbende nagekeken en akkoord bevonden over een bepaalde periode. De inspecteur constateert dat er nogal wat mis is met de rittenregistratie en het Hof is van oordeel dat belanghebbende de kritiek van de inspecteur onvoldoende weerlegt. Het beroep van belanghebbende op de bevindingen van het Coördinatiepunt van de Belastingdienst verwerpt het Hof omdat dat onderzoek over een andere periode (2008/2009) ging dan het onderhavige jaar 2004.

Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00221

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X, te Y, hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 april 2009, nummer AWB 08/5038 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.068, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 2 april 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen wordt verzonden.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende is directeur/groot aandeelhouder van A BV (hierna: de BV).

2.2. Belanghebbende is in het onderhavige jaar door zijn werkgever (de BV) een personenauto van het merk B, type C, kenteken 00-XX-XX (hierna; de auto), ter beschikking gesteld.

2.3. Ter zake van de omstandigheid, dat hem gedurende het onderhavige jaar in verband met het vervullen van zijn dienstbetrekking een personenauto ter beschikking was gesteld, heeft belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar geen voordeel ter zake privé-gebruik van de auto op de voet van artikel 3.145 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (gelezen in de voor het onderhavige jaar geldende tekst; hierna: Wet IB 2001) vermeld.

2.4. De Inspecteur heeft het door belanghebbende aangegeven inkomen verhoogd met een bedrag wegens privé-gebruik van de auto. Hij heeft dit bedrag gesteld op € 6.894, zijnde 22% van de cataloguswaarde van de auto.

2.5. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar met betrekking tot het gebruik van de auto een kilometeradministratie bijgehouden, waarin de dag en datum, de beginstand en de eindstand van de kilometerteller en de bezochte plaats zijn vermeld.

2.6. Belanghebbende heeft ondertekende verklaringen overgelegd van zijn echtgenote en zijn dochter, alsmede van een tweetal zakelijke relaties. Die verklaringen luiden:

"Hierbij bevestig ik, dat zo ver ik weet, de heer X D-straat 12 0000XX Y, gebruikt het zakelijke voertuig uitsluitend voor zakelijke doelen".

2.7. De belastingdienst/F, coördinatiepunt privégebruik auto, heeft aan belanghebbende per schrijven gedagtekend 8 mei 2009, onder meer het volgende medegedeeld:

"(...)

Op 13 maart 2009 heb ik u verzocht het bewijs te leveren dat u de door uw werkgever ter beschikking gestelde auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt op kalenderjaarbasis. Ik heb de door u ingestuurde rittenregistratie beoordeeld over de periode ..-..200. tot ..-..-200.

Beslissing

Op grond van de verstrekte rittenregistratie over de hiervoor genoemde periode hebt u kunnen aantonen dat u de auto momenteel voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden hebt gebruikt.

Wel wil ik u er op wijzen dat u nogmaals gevraagd kunt worden uw rittenregistratie te verstrekken.

(...)

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht wegens privégebruik van de auto de forfaitaire bijtelling als bedoeld in artikel 3.145, lid 1, van de Wet IB 2001 heeft toegepast. De hoogte van de bijtelling als zodanig is, naar het Hof verstaat, tussen partijen niet in geschil.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij

hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.174. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Indien door de werkgever aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt op grond van artikel 3.145, lid 1, Wet IB 2001, het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van deze auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

4.2. Uit de onder 4.1 vermelde wettelijke bepaling volgt dat belanghebbende moet doen blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Belanghebbende kan aldus niet volstaan aannemelijk te maken dat hij niet meer dan 500 kilometer privé gereden heeft met de auto, hij moet dit overtuigend aantonen. Het voeren van een kilometeradministratie (ook wel aangeduid als rittenregistratie) is niet de enige vorm van bewijs. Belanghebbende mag dit bewijs, mits het maar overtuigend bewijs vormt, ook op andere wijze leveren.

4.3. Het Hof ziet zich voor de vraag gesteld of belanghebbende met al het door hem aangevoerde, door middel van de overgelegde rittenregistratie en de overgelegde overige bescheiden, geslaagd is in dit, door artikel 3.145 Wet IB 2001 van hem verlangde, bewijs.

4.4. Belanghebbende heeft aan de Inspecteur onder meer een rittenregistratie en een logboek overgelegd. Belanghebbende stelt dat hij, met hetgeen hij heeft overgelegd en verklaard, voldoende heeft aangetoond dat hij met de aan hem ter beschikking gestelde personenauto géén privé-kilometers heeft gereden.

4.5. Volgens de Inspecteur vertoont de rittenregistratie aanzienlijke gebreken en onjuistheden. Hij wijst onder meer op onverklaarbare verschillen tussen de geboekte afstanden en de werkelijke afstanden tussen de in het logboek vermelde plaatsen; op de omstandigheid dat reizen naar dezelfde bestemming telkens tegen verschillende afstanden worden geboekt, welke verschillen tot honderden kilometers oplopen; dat de reden van een 'om' of 'via' route niet wordt vermeld, en dat voorts de zakelijkheid van de ritten niet nader is gespecificeerd.

4.6. Naar het oordeel van het Hof toont belanghebbende met zijn verweer tegen de stellingen van de Inspecteur en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, niet aan dat hij de aan hem ter beschikking gestelde personenauto voor minder dan 500 kilometers voor privédoeleinden heeft gebruikt. Het Hof overweegt daarbij dat belanghebbende weliswaar verklaringen geeft voor de door de Inspecteur gesignaleerde afwijkingen, onduidelijkheden en tegenstrijdigheden, maar dat hij deze verklaringen niet dan wel in onvoldoende mate onderbouwt met bewijskrachtige bescheiden of anderszins. Het Hof merkt in dit verband op, dat aan de door belanghebbende overgelegde schriftelijke verklaringen van personen die daarin aangeven dat, voor zover hen bekend, belanghebbende de auto alleen voor zakelijke doeleinden gebruikt, onvoldoende bewijskracht toekomt, omdat deze te vaag zijn. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof dan ook niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De correctie wegens privégebruik van de auto is derhalve terecht en naar het juiste bedrag toegepast.

4.7. Belanghebbende doet voorts nog een beroep op de onder 2.7 genoemde brief van het coördinatiepunt privégebruik auto (hierna: het Coördinatiepunt). Deze brief vermeldt niet de periode waarover de controle door het Coördinatiepunt is uitgevoerd. Belanghebbende stelt, dat de controle het gehele jaar 2008 en de eerste paar maanden van het jaar 2009 omvat. Hij stelt voorts, dat hij de rittenregistratie over genoemde periode op dezelfde wijze heeft uitgevoerd als over het onderhavige jaar. De Inspecteur heeft dit bestreden, onder meer stellende dat de controle slechts enkele maanden van het kalenderjaar 2009 betrof en alleen betrekking had op de wijze van administreren, niet op de betrouwbaarheid van de in de administratie opgenomen gegevens. Het Hof laat de omvang en de periode van de controle door het Coördinatiepunt in het midden, omdat deze omstandigheden niet van belang zijn voor het onderhavige geschil. Zelfs indien veronderstellenderwijs ervan zou worden uitgegaan, dat het Coördinatiepunt belanghebbendes rittenregistratie voor het jaar 2008 (en een deel van 2009) zou hebben aanvaard, dan volgt daaruit niet, dat de rittenregistratie over het onderhavige jaar eveneens gevolgd zou moeten worden. Het door artikel 3.145 Wet IB 2001 verlangde bewijs moet ieder belastingjaar opnieuw geleverd worden, en het door de belastingplichtige geleverde bewijs dient ieder jaar op zijn eigen merites te worden getoetst. De juistheid van de rittenregistratie dient aldus per jaar te worden beoordeeld.

4.8. Uit het voorgaande volgt, dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Voor dat geval is niet in geschil dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

Ten aanzien van het griffierecht

4.9. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 28 mei 2010 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P. Fortuin en J.C.K.W. Bartel, leden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.