Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-06-2010, BN3976, 08/00386
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-06-2010, BN3976, 08/00386
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 juni 2010
- Datum publicatie
- 13 augustus 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2010:BN3976
- Zaaknummer
- 08/00386
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende zijn aanslagen bouwleges opgelegd in verband met de aanvraag van een bouwvergunning. Bij het opleggen van deze aanslagen is de heffingsambtenaar, in afwijking van de raming van de bouwkosten door belanghebbende, uitgegaan van een raming van € 509.000, gebaseerd op de zogenoemde Missetnormen. Belanghebbendes stelling dat de heffingsambtenaar niet mag afwijken van de raming van belanghebbende wordt door het hof verworpen, gelet op de tekst van de bij de verordening behorende tarieventabel. De raming van belanghebbende kan niet worden gevolgd, nu vaststaat dat de door belanghebbende voorgestane raming van de bouwkosten lager is dan hetgeen derden in rekening zouden hebben gebracht. Uit HR 9-10-1991, nr. 27 576, BNB 1991/338, volgt dan dat deze raming niet kan worden gevolgd omdat het moet gaan om de prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald. Het hof volgt de raming van de heffingsambtenaar. Gesteld noch gebleken is dat de raming op basis van de Missetnormen niet strookt met hetgeen in de tarieventabel is bepaald. Evenmin is gesteld of gebleken dat deze raming niet zou overeenkomen met de prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Derde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 08/00386
Uitspraak op het hoger beroep van
X B.V.,
gevestigd te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Roermond (hierna: de Rechtbank) van 2 april 2008, nummer AWB 06/1993 in het geding tussen
belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente Z,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen aanslagen leges.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 13 april 2005 is onder factuurnummer 00000000 een aanslag in bouwleges opgelegd van € 4.889,85. Met dagtekening 7 juli 2005 is onder factuurnummer 11111111 een aanslag in bouwleges opgelegd van € 4.763,30. Bij bezwaarschrift van 20 april 2005 respectievelijk van 10 juni 2005 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. Bij in één geschrift verenigde uitspraken van 14 november 2006 heeft de Heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 433. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 september 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende en de Heffingsambtenaar.
1.5. Van de zitting zal een proces-verbaal worden opgemaakt, dat aan partijen zal worden gezonden.
1.6. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.7. Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 28 april 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende en de Heffingsambtenaar.
Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de Derde meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 17 september 2009 was samengesteld uit mr R.J. Koopman, mr N. van Beelen en mr S. Bosma, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, mr drs P. Fortuin en mr N. van Beelen, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht, in de stand waarin zij zich bevond op 17 september 2009. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.
1.8. Van de nadere zitting zal een proces-verbaal worden opgemaakt, dat aan partijen zal worden gezonden.
1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter beider zittingen zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Op 2 februari 2005 heeft belanghebbende bij de gemeente Z (hierna: de gemeente) een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning eerste fase voor de bouw van een verzamelindustriehal ingediend. Op de aanvraag is onder 8 vermeld dat de aanneemsom of raming van de kosten (exclusief BTW) € 375.000 bedraagt en onder 9 dat belanghebbende de bouwwerkzaamheden geheel zelf uitvoert.
2.2. De gemeente heeft naar aanleiding van de onder 2.1 vermelde aanvraag de bouwvergunning eerste fase op 14 februari 2005 verleend. In verband met deze aanvraag heeft de Heffingsambtenaar de onder 1.1 vermelde aanslag met dagtekening 13 april 2005 en factuurnummer 00000000 aan bouwleges opgelegd van € 4.889,85.
2.3. Op 24 maart 2005 heeft belanghebbende bij de gemeente een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning tweede fase voor de bouw van de onder 2.1 bedoelde hal ingediend. Op de aanvraag is onder 8 wederom vermeld dat de aanneemsom of raming van de kosten (exclusief BTW) € 375.000 bedraagt en onder 9 dat belanghebbende de bouwwerkzaamheden geheel zelf uitvoert.
2.4. De gemeente heeft naar aanleiding van de onder 2.3 vermelde aanvraag de bouwvergunning tweede fase op 17 mei 2005 verleend. In verband met deze aanvraag heeft de Heffingsambtenaar de onder 1.1 vermelde aanslag met dagtekening 7 juli 2005 en factuurnummer 11111111 aan bouwleges opgelegd van € 4.763,30.
2.5. Bij het opleggen van de aanslagen is de Heffingsambtenaar uitgegaan van een raming van de bouwkosten van € 509.000 (exclusief BTW). De Heffingsambtenaar heeft, mede op grond van het ontbreken van een specificatie van het in de aanvragen voor de bouwvergunningen vermelde bedrag van € 375.000, de kosten van de bouw zelf geraamd. De Heffingsambtenaar heeft deze kosten berekend als volgt: 17.676 m3 (inhoud loods volgens aanvragen) x € 30 per m3 = € 530.280. Hierop heeft hij een zogenoemde seriematige correctie aangebracht: 0,96 x € 530.280 = € 509.068,80, afgerond € 509.000 (exclusief BTW). De hiervoor vermelde prijs per kubieke meter en correctiefactor baseert de Heffingsambtenaar op de zogenoemde Missetnormen, richtprijzen bouwwerken 2004. De Heffingsambtenaar is er daarbij van uitgegaan dat deze normen een uitwerking zijn van de NEN 2631 (maart 1979).
2.6. Belanghebbende heeft in hoger beroep nader gesteld dat de raming van de kosten in totaal € 481.500 beloopt. Deze raming is opgenomen in een bijlage bij een door belanghebbende opgesteld bestek, waarin 15 bouwfasen worden omschreven. Partijen zijn evenwel eenstemmig van oordeel, dat de fasen 1 tot en met 7 niet tot de bouwkosten in de zin van de NEN 2631 behoren, zodat deze kosten moeten worden geëlimineerd. Hierna resteert volgens belanghebbende een raming van de kosten ad € 412.000 (inclusief BTW). Dit bedrag bestaat deels uit door met belanghebbende gelieerde partijen in rekening gebrachte bedragen, die lager zijn dan wat derden in rekening zouden hebben gebracht.
2.7. De aanslagen zijn opgelegd op basis van de Verordening op de heffing en invordering van leges, geheten de Legesverordening 2005, en de bij deze verordening behorende tarieventabel. In deze tarieventabel is, voor zover te dezen van belang, het volgende vermeld:
'Hoofdstuk 5 Bouwvergunningen c.a.
(...)
5.3 Ter bepaling van het verschuldigde bedrag moet door de aanvrager van de vergunning bij zijn aanvraag, overeenkomstig de Algemene maatregel van Bestuur van 13 juli 2002 "Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning", een opgave van de aannemingssom (exclusief omzetbelasting) -als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989)- voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten (exclusief omzetbelasting) als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd, worden overgelegd. De leges worden berekend over de vastgestelde opgave van de aannemingssom of raming van de bouwkosten, inclusief omzetbelasting.'.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Dient de heffing van de leges te worden gebaseerd op de door belanghebbende voorgestane raming van de bouwkosten?
II. Zo vraag I ontkennend moet worden beantwoord: Is de door de Heffingsambtenaar voorgestane raming van de bouwkosten en zijn de op grond daarvan opgelegde aanslagen niet te hoog berekend respectievelijk vastgesteld?
Belanghebbende beantwoordt vraag I bevestigend en vraag II ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter beider zittingen hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en - naar het Hof verstaat - een vermindering van de aanslagen berekend op basis van een raming van de bouwkosten van € 412.000 te verminderen met de daarin begrepen omzetbelasting. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Vraag I
4.1. Belanghebbende heeft gesteld dat de Heffingsambtenaar niet zelf, in afwijking van de raming van belanghebbende, een raming van de bouwkosten mag maken. Gelet op het gebruik van het woord vastgesteld in de slotzin van artikel 5.3 van de bij de Legesverordening 2005 behorende tarieventabel is het Hof van oordeel dat deze stelling dient te worden verworpen.
4.2. Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat de door haar voorgestane raming van de bouwkosten lager is dan hetgeen derden in rekening zouden hebben gebracht, omdat hetgeen aan haar in rekening is gebracht door aan haar gelieerde partijen lager is dan wat derden in rekening zouden hebben gebracht. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 1991, nr. 27 576, BNB 1991/338 volgt dan dat deze raming niet kan worden gevolgd, omdat het moet gaan om de prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de vergunningen zijn verleend.
4.3. Vraag I dient ontkennend te worden beantwoord.
Vraag II
4.4. Belanghebbende heeft gesteld, dat de Heffingsambtenaar zijn raming niet mag baseren op de zogenoemde Missetnormen, omdat deze niet zijn vastgesteld door het bevoegde orgaan.
4.5. Uit artikel 5.3 van de bij de Legesverordening 2005 behorende tarieventabel volgt dat ter bepaling van het verschuldigde bedrag aan leges de bouwkosten moeten worden geraamd op basis van het normblad NEN 2631, uitgave 1979. Genoemd normblad definieert bouwkosten, voor zover hier van belang, als "de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen ten behoeve van de realisering van een bouwproject tot en met de oplevering van het gebouw (...)". Uit het reeds genoemde arrest Hoge Raad van 9 oktober 1991, nr. 27 57, volgt dat deze norm objectief dient te worden uitgelegd, dat wil zeggen dat moet worden uitgegaan van de kosten die aan een derde zouden moeten worden betaald.
4.6. De vrije bewijsleer in het belastingrecht brengt met zich, dat het de Heffingsambtenaar vrijstaat met alle middelen bewijs te leveren van de raming van de bouwkosten als bedoeld in artikel 5.3 van de bij de Legesverordening 2005 behorende tarieventabel. De onder 4.4 vermelde stelling van belanghebbende faalt dan ook.
4.7. Belanghebbende heeft niet gesteld, en evenmin is gebleken, dat de raming van de bouwkosten door de Heffingsambtenaar op basis van de zogenoemde Missetnormen niet strookt met hetgeen in artikel 5.3 van de bij de Legesverordening 2005 behorende tarieventabel is bepaald. Belanghebbende heeft voorts niet gesteld, en ook is niet gebleken, dat de raming van de bouwkosten door de Heffingsambtenaar op basis van de zogenoemde Missetnormen niet zou overeenkomen met de prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de vergunningen zijn verleend. Op grond van het vorenstaande dient het dan ook ervoor te worden gehouden dat de door de Heffingsambtenaar voorgestane raming van € 509.000 (exclusief omzetbelasting) voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
4.8. Anders dan belanghebbende tijdens het onderzoek ter nadere zitting lijkt te verdedigen volgt uit artikel 5.3 van de bij de Legesverordening 2005 behorende tarieventabel dat de verschuldigde bedragen aan leges moeten worden berekend op basis van de raming van de bouwkosten vermeerderd met omzetbelasting. Hieraan doet niet af de stelling van belanghebbende dat voor haar de omzetbelasting als voorbelasting aftrekbaar is. Niet in geschil is dat de aanslagen, uitgaande van de raming door de Heffingsambtenaar van de bouwkosten vermeerderd met omzetbelasting, juist zijn vastgesteld.
4.9. Vraag II dient bevestigend te worden beantwoord.
Slotsom
4.10. Uit al vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de zijde van de Heffingsambtenaar is. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op: 10 juni 2010 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P. Fortuin en N. van Beelen, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.