Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-10-2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BW2528 BN8831, 04/01677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-10-2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BW2528 BN8831, 04/01677

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 oktober 2010
Datum publicatie
1 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BN8831
Zaaknummer
04/01677

Inhoudsindicatie

Kern van het geschil tussen een voetbalclub en de fiscus is de vraag of de voetbalclub bij de aankoop van een speler, die afkomstig is van buiten het EU-gebied, het hand-en of tekengeld heeft ingekleed als een transfervergoeding voor de buitenlandse voetbalclub. Belanghebbende heeft steeds gesteld dat de splitsing die is aangebracht in de beloning reeel was, de buitenlandse voetbalclub bezat materieel de transferrechten van de betreffende speler. Het Hof stelt allereerst dat de bewijslast van de juistheid van de aanslag bij de Inspecteur ligt en dat er geen sprake is van omkering van de bewijslast. Vervolgens oordeelt het Hof dat de Inspecteur met datgene wat hij aanvoert niet slaagt in de op hem rustende bewijslast, er blijft naar het oordeel van het Hof te veel twijfel bestaan. Dat belanghebbende in termijnen betaalde en dat er geen factuur is uitgereikt doet aan dat oordeel niet af. Uit de feiten blijkt van een uiterst hectische onderhandelingssituatie, gevoerd in een aantal verschillende talen, waarbij veel aantekeningen en verklaringen een tweetal lezingen toelaten. Ook de conclusie van de Inspecteur met betrekking tot de huisvestingsvergoeding kan om die reden niet worden gevolgd. Het feit dat (een deel van) de transfervergoeding door de buitenlandse club eventueel heeft aangewend om achterstallig loon uit te betalen aan de betreffende voetballer is voor de duiding van de betaling van belanghebbende aan de buitenlandse voetbalclub niet van belang. Beroep gegrond, naheffingsaanslag vernietigd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/01677

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de Stichting X (voorheen: X1) te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 00.00.000.A.01.750.1 over het tijdvak 01-01-1997 tot en met 31-12-1997 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van fl. 923.790 aan belasting, alsmede

fl. 159.174 aan heffingsrente.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur schriftelijk gedupliceerd.

1.4. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op

17 januari 2007 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende en de Inspecteur hebben beiden te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de acht bij de pleitnota van de Inspecteur behorende bijlagen. Het Hof rekent de pleitnota van belanghebbende en de pleitnota van de Inspecteur met acht bijlagen tot de stukken van het geding.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is gezonden.

1.7. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst.

1.8. Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben partijen vóór de tweede zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.9. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 augustus 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.10. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is gezonden.

1.11. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter beide zittingen staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is een betaaldvoetbalorganisatie, die in het seizoen 1997 met haar eerste elftal deelnam aan de eredivisie. De toenmalige trainer van belanghebbende, de heer A, had ter versterking van het eerste elftal interesse in de voetbalspeler B (hierna ook: B).

2.2. B en zijn tweelingbroer C speelden in het seizoen 1996/1997 voor de Turkse voetbalclub D. Zij hadden op dat moment een éénjarig contract met die club, dat afliep op 30 juni 1997. Het contract van B bevatte onder meer de volgende bepaling:

"After this contract expires, if B receives any offers from foreign football clubs except Turkish Football Clubs, then C will pay to D Football Club 750.000 DM as cost of international unconditional Transfer Certificate and after the payment has been effected, player's International Transfer Certificate will be delivered to player unconditionally."

2.3. Vanaf 11 juli 1997 heeft belanghebbende besprekingen gevoerd over de mogelijkheid B aan te trekken als speler. Bij die besprekingen waren aanwezig, namens belanghebbende, de heren E, clubvoorzitter, en F, commercieel en technisch directeur; namens de Georgische voetbalclub G (hierna ook: G) de heer H, en namens B zijn zaakwaarnemer, de heer J en zijn broers, C en K.

2.4. Door de heer E zijn bij of ter voorbereiding van de besprekingen kladaantekeningen gemaakt (bijlage D/227 van het dossier van de FIOD), waar onder meer op staat:

"Transfer G naar L

DT

Club garandeert vrij overgang

L betaalt totaal

DM 945.000

te verdelen in 3 jaarlijkse

termijnen van

250. Ned. taal

DM 465.000 200. leren

DM 215.000 200.

DM 265.000 250.

Als club niet aan verplichtingen

richting G voldoet zal

speler transfervrij mogen vertrekken.

_____________________________________________________

280.000 club + 16.800

250

250 + 16.800 1/7 98

300 + 16.800 1/8 99

F 1.080.000 3."

En op een volgend vel papier:

"1ste termijn fl. 280.000 + 250.000 +

16.800

2e termijn f 250.000 + 16.800

3e termijn 300.000 + 16.800"

2.5. Tijdens de verhoren door de ambtenaren van de FIOD is door de heer E onder meer het volgende verklaard (V/06-01 tot en met V/06-06 van het FIOD dossier):

".... Ik weet alleen van een salaris en een transfersom. Volgens mij bedroeg de transfersom het zojuist genoemde bedrag wat volgens mij het equivalent van 1.000.000 D-mark is. Voor mijn gevoel bedroeg zijn salaris meer dan drie ton, in L-begrippen van die tijd een groot bedrag. B was in die tijd de duurst betaalde speler van L...."

en

"......, de heer J kwam uitsluitend met bedragen en aan de andere kant van de tafel zaten de Georgiërs te onderhandelen. Als L kregen wij de vraagprijs voorgeschoteld. Als zij dan de vraagprijs uit meerdere componenten samenstellen is dat iets wat hen aangaat. J was de enige van het gezelschap die de engelse taal machtig was. Met de Georgiërs sprak hij uitsluitend in hun moedertaal en deze taal ken ik en begrijp ik niet. Ik weet dan ook niet wat er tussen hen is afgesproken...."

en

"....L heeft over het algemeen met Nederlandse spelers te maken en het aantrekken van buitenlandse spelers hebben wij, in de tijd dat ik voorzitter was, niet zo vaak gedaan....."

en

"...Met J kon ik redelijk Engels praten, H gooide af en toe wat Duits er door en de M spraken Georgisch. Men sprak in rap tempo door elkaar, waardoor de besprekingen een hectisch karakter hadden en moeilijk te volgen waren...."

en

"....Ik heb al eerder gezegd dat het een zéér hectisch gebeuren is geweest, de transfer van B. Doordat er drie talen gebruikt moesten worden, door noodzakelijk familieoverleg, door veel andere betrokkenen, ik heb zoiets nog nooit meegemaakt. ...."

2.6. In de strafzaak tegen de heer E is als getuige de heer F ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord. In het Proces-verbaal van diens verklaring (productie 10 bij de "artikel 8:58 Awb" stukken van 5 januari 2007) is onder meer het volgende opgenomen:

".....U zegt mij dat u van de heer E heeft gehoord dat het tijdens die besprekingen er hectisch aan toe ging. Het was inderdaad redelijk hectisch. J spreekt redelijk Duits en Engels, maar de broers spraken dat nauwelijks. J was erg dominant. Hij moest alles geregeld krijgen. Hij was betuttelend en oefende behoorlijke druk uit op B....."

en

".... Ik ben van het verloop van de 2e bespreking met B constant op de hoogte gehouden. L had de best mogelijke aanbieding gedaan, maar B vond het erg weinig. Het ging dan over het salaris. J heeft hem min of meer gerustgesteld en gezegd dat hij met hem zou doorrekenen wat hij zou overhouden. Bovendien wees hij B er ook nog op dat C in Amsterdam een megadeal had gesloten en dat uiteindelijk alles toch op een hoop zou komen. Uiteindelijk heb ik van E vernomen dat de aanbieding, zoals L die had gedaan, was geaccepteerd. Het feit dat C in Amsterdam een megadeal had gesloten, was het geluk van L. Anders hadden we B nooit gekregen..."

en

"... U vraag mij of ik er van op de hoogte was dat de transfersom is doorbetaald aan B. Nee. En ik weet zeker dat E dat ook niet was. Daar is hij veel te integer voor. We hebben 13 jaar samengewerkt en een stuk of 25 a 30 transfers samen gedaan...."

en

"....Ik wil trouwens wel aantekenen dat wij maar heel sporadisch internationale transfers hebben gehad met L...."

2.7. In een handgeschreven faxbericht, dat als bijlage D/228 van het FIOD dossier tot de stukken van het geding behoort, staat onder andere:

"N/P

Enkele zaken n.a.v. komst B

kontrakt:

- Kleine aanpassing in financiele gegevens G/ L (N heeft gegevens)

Alles nu in guldens!

- Kontrakt L/ G In engels

- Spelerskontrakt in Nederlands met

een Engelstalig uittreksel waarin

wij nog netto bedragen moeten noemen

Netto = bruto -/- 35% ...".

2.8. Op 18 juli 1997 is een "Agreement" ondertekend namens belanghebbende door de heer E en namens G door de heer H, die - voor zover hier van belang - als volgt luidt:

"1. L will contract the player mr B, from wich player the exclusive transfer-rights belong to G. (...)

2. L pays to G a transfer-fee for the player an amount in Dutch guilders amounting ƒ 1.130.400 (...), payable as follows:

ƒ 546.800 (...) at first august 1997;

ƒ 266.800 (...) at first july 1998;

ƒ 316.800 (...) at first july 1999.

Total ƒ 1.130.400 (...)

The first instalment ƒ 546.800 (...) will be payed as soon as L, from the Dutch National Football Association has received the necessary international transfer certificate, so that the player is free to play in Holland and to play for L

Payment of the first instalment (ƒ 546.800) will take place at the latest one week after receiving the international transfercertificate as when L receives the certificate after august 1st 1997. Payment will be done on a bank-account in Holland or in Germany indicated by G.

3. If L fails to pay the above-mentioned amounts (instalments) on the agreed dates the player will be free to go to another club in which situation L can't ask a transfer-fee or ransom-price for the player."

2.9. Op 17 juli 1997 heeft G zich, in een in het Duits gestelde handgeschreven verklaring op briefpapier van G, verplicht aan B de transfervergoeding van L van fl. 250.000 plus 16.800 direct na ontvangst door te betalen, het bedrag van fl. 250.000 plus 16.800 op 1 juli 1998 en het bedrag van fl. 300.000 plus 16.800 op 1 juli 1999.

2.10. Op 18 juli 1997 hebben belanghebbende en B een spelerscontract ondertekend, waarbij B zich voor drie seizoenen aan belanghebbende verbond tegen een jaarsalaris van ƒ 280.000 voor het seizoen 1997/1998, ƒ 308.000 voor het seizoen 1998/1999 en ƒ 336.000 voor het seizoen 1999/2000, te vermeerderen met minimaal een bedrag van ƒ 37.500 aan wedstrijdpremies per seizoen.

2.11. Ter regulering van internationale transfers kent de wereldvoetbalbond FIFA een zogeheten internationaal transfercertificaat. Hieromtrent bepaalt artikel 7, lid 1 van het FIFA-reglement (tekst 1997), dat een amateur of professionele speler, die in aanmerking komt om voor een club te gaan spelen, die verbonden is aan een nationale bond, niet bij een club, die is verbonden aan een andere nationale bond, mag worden ingeschreven, tenzij de laatste een internationaal transfercertificaat heeft ontvangen, uitgegeven door de nationale bond die de speler wenst te verlaten.

In artikel 9, lid 1, van het FIFA-reglement, wordt bepaald, dat het internationale transfercertificaat een verklaring dient te bevatten, dat de houder van het certificaat vrij is om vanaf een bepaalde datum binnen een specifieke bond te spelen.

Op 25 juli 1997 heeft de Turkse voetbalbond het internationale transfercertificaat betreffende B, daarin aangeduid als "formerly a member of D", afgegeven.

2.12. Op 13 juli 1997 heeft belanghebbende bij de KNVB een formulier "Verzoek om overschrijving veldvoetbal" voor B ingediend. Daarin is onder meer vermeld dat B het laatst speelgerechtigd was voor "G - Georgia" en dat B was verhuurd aan D. Op 13 juli 1997 heeft belanghebbende bij de KNVB een formulier "Modelverklaring Contract met nieuw aangetrokken speler" betreffende B ingediend waarin als "oude club" is vermeld "N.V.T." en waarin onder meer het volgende is opgenomen:

"Hierdoor verklaren ondergetekenden, dat in verband met het verzoek om overgang van bovengenoemde speler, een vergoeding overeengekomen is van: ƒ 1.130.400. De te verlaten club verklaart voornoemd bedrag te hebben ontvangen en tevens dat de hiervoor vermelde speler aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan"

Het formulier is alleen door belanghebbende als contracterende club ondertekend; de ruimte voor de handtekening namens de te verlaten club is leeg gebleven.

2.13. Op 5 augustus 1997 heeft belanghebbende de eerste termijn ten bedrage van fl. 546.800 (zie 2.8) betaald door overmaking op een bankrekening van G, op 19 juni 1998 de tweede termijn ten bedrage van fl. 266.800 en op 28 juni 1999 de derde termijn. Omdat voor de derde termijn per abuis DM 316.800 in plaats van fl. 316.800 was betaald, is het teveel betaalde begin juli 1999 op rekening van belanghebbende teruggestort. G heeft belanghebbende voor deze betalingen geen facturen uitgereikt.

2.14. In een faxbericht van 1 september 1997 (bijlage D/103 van het FIOD dossier) van de heer J aan belanghebbende is onder meer het volgende vermeld:

".... In the contract is clearly stated that the player B will receive a basis salary per month in the season 97/98 15.000 Guilders. In the last two months B received 8.000 Guilders every time.

Please look into the above mentioned matters and inform us when it will be settled....."

2.15. In de notulen van de bestuursvergadering van L van

1 september 1997 (bijlage D/057 van het FIOD dossier) is vermeld:

"Met B dient afspraak gemaakt te worden omtrent het verschil tussen "netto" en "bruto" met inachtname van de Engelstalige overeenkomst en de onderhandelingsnotities van dhr E (zie dossier)."

2.16. Bij belanghebbende is een boekenonderzoek voor de loonbelasting en de premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1998 gehouden naar de transfers van belanghebbende in de seizoenen 1996/1997 en 1997/1998. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 27 november 2000. In het rapport staat vermeld, dat de transfer van B nader zal worden onderzocht en dat een afzonderlijk rapport zal volgen.

2.17. De FIOD is tevens een onderzoek gestart, niet alleen naar de transfer van B naar belanghebbende, maar ook naar de transfer van B's broer C naar Q. Tijdens dat onderzoek is gebleken, dat G op 19 augustus 1997, 21 augustus 1997 en 2 september 1997 bedragen van respectievelijk DM 730.000, DM 233.149 en DM 100.000 heeft overgemaakt naar een bankrekening ten name van B in Nederland. De overboekingen van DM 730.000 en DM 100.000 zijn afkomstig van een bankrekening van G in Zwitserland, de betaling van DM 233.149 is afkomstig van de bankrekening van G bij de R-bank te S, Duitsland.

2.18. In het kader van het onderzoek heeft de FIOD een verzoek om inlichtingen gericht tot het ministerie van Financiën van Turkije. Dit ministerie heeft een onderzoek ingesteld naar de transacties tussen G en D en heeft bij een op 10 oktober 2000 bij de FIOD ingekomen brief de resultaten van dat onderzoek meegedeeld. Onder meer is in (de Nederlandse vertaling van) die (in het Engels opgestelde) brief vermeld:

"1-a Ten eerste in de periode november 1993 tot september 1994 speelden de gebroeders C en B voor de Turkse voerbalclub D, krachtens het huurcontract voor hen tussen D en G.

(...)

2- Met ingang van oktober 1994 tot eind mei 1996 moest D als transferbedrag DM 2.450.000,- aan G betalen. In ruil daarvoor verkreeg D de transferrechten van de gebroeders T.

3- De dato 01 juni 1996 heeft D de beide spelerscontracten verlengd in ruil voor DM 750.000,- te betalen aan de spelers afzonderlijk. De vervaldatum van het contract was tussen de partijen op 30 jui 1997 bepaald.

4- Op verzoek van de beide spelers heeft D per 30 juni 1997 het beheer over de transferrechten van de gebroeders T aan G overgedragen, in ruil voor een betaling van in totaal DEM 1.500.000,-."

2.19. De Inspecteur heeft in een brief van 4 januari 2000 vragen gesteld aan B over de betalingen, die hij had ontvangen van G in 1997. B heeft daarop een overeenkomst, gedateerd 15 juli 1994, overgelegd tussen G, hemzelf en zijn broers K en C, waarin G aan de broers schuldig verklaarde een bedrag van DM 2,5 miljoen. Het contract vermeldt:

"dat [G] zich ertoe verplicht de voetballers (...) 2.500.000 Duitse mark te betalen, ter betaling van (...) c) het loon van de voetballer B voor de periode 01/07/1990 tot en met 01/10/1993.

Het totaalbedrag aan lonen voor de hiervoor vernoemde voetballers bedraagt 500.000 Duitse mark. De resterende 2.000.000 Duitse mark vertegenwoordigen het bedrag waarvoor [G] van de hoger vernoemde voetballers het recht op transfer of tijdelijke overgang naar andere voetbalclubs heeft gekocht."

2.20. De (toenmalige) president van G, de heer V, heeft in een verhoor op 10 september 2002 bevestigd, dat G nog geld schuldig was aan de gebroeders T en dat de club gestart was met de uitbetalingen, die "tot op heden" plaatsvonden. In een getuigenverhoor op 11 september 2002 heeft hij onder meer verklaard:

"Voor B hoefden wij geen transferbedrag te ontvangen. Wij zouden hem zonder betaald te worden laten gaan. (...) Ik weet niet of er na het vertrek van B door L betalingen zijn gedaan aan [G]."

2.21. Tegen onder meer belanghebbende, de heer E en B is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, nadat de Inspecteur in het tripartiete overleg had gemeld, dat het vermoeden was gerezen, dat in ieder geval een gedeelte van het bedrag dat als transfersom staat vermeld in de transferovereenkomst, in feite een betaling aan B betreft.

Op grond van de uit het fiscale en het strafrechtelijke onderzoek naar voren gekomen informatie heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen, dat de bedragen van fl. 546.800, fl. 266.800 en

fl. 316.800 respectievelijk in 1997, 1998 en 1999 als (netto) loon aan B ten goede zijn gekomen.

Voor het jaar 1997 heeft dit geresulteerd in de thans bestreden naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen.

Hangende het beroep is bij beschikking van 5 augustus 2005 de naheffingsaanslag door de Inspecteur ambtshalve verminderd tot een bedrag van fl. 820.200 aan enkelvoudige belasting en fl. 141.325 heffingsrente.

2.22. De strafzaken tegen B en zijn broer C ter zake van de valsheid in geschrifte met betrekking tot het spelerscontract en de loonbelastingfraude zijn op 8 juli 2003 geschikt tegen een transactiesom van € 27.500 per persoon. De strafzaak tegen de heer E is geseponeerd. Belanghebbende heeft gekozen voor een transactie in haar strafzaak.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.

Belanghebbende is van oordeel, dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zittingen hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag; subsidiair tot verlaging van de naheffingsaanslag rekening houdend met de 35%-regeling respectievelijk met wel of geen brutering.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende is omgezet van een vereniging in een stichting. Haar vermogen is daarbij, naar belanghebbende ter zitting onweersproken heeft gesteld, onder algemene titel overgegaan. Belanghebbende stelt daarmee impliciet dat zij processueel in de rechten van de vereniging is getreden. De Inspecteur heeft zich daar niet tegen verzet. Het Hof volgt partijen daarin, aangezien niet gebleken is van een juridisch onjuist standpunt.

4.2. De zaak is voor het eerst behandeld ter zitting van 17 januari 2007. De samenstelling van de behandelende meervoudige kamer is nadien gewijzigd. Belanghebbende heeft mede in verband daarmee een nieuwe pleitnota opgesteld en voorgedragen. Daarbij is de oude pleitnota van de vorige gemachtigde nog eens uitvoerig aan de orde gesteld.

Belanghebbende vindt het blijkens de nieuwe pleitnota niet nodig de zaak formeel helemaal opnieuw te behandelen. De Inspecteur heeft daar evenmin om gevraagd.

4.3. Kern van het geschil is, naar belanghebbende in haar beide pleitnota's terecht opmerkt, of belanghebbende bij de aankoop van B hand- en of tekengeld heeft ingekleed als een transfervergoeding ten behoeve van G.

De Inspecteur heeft gesteld, dat belanghebbende het loon van B kunstmatig en dus bewust in twee delen heeft gesplitst. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld, dat die splitsing in haar ogen reëel was. Er is volgens belanghebbende, naast en apart van het loon voor B, een transfervergoeding betaald aan G, die (materieel) op dat moment de transferrechten had. Dat was haar bedoeling en dat was in die tijd ook heel gebruikelijk. Wat er daarna met het geld was gebeurd, gaat haar niet aan. Daarvoor moet de Inspecteur bij B zijn.

4.4. Naar het oordeel van het Hof is hier belangrijk de vraag wat belanghebbende beoogde met de betaling. Die vraag moet worden bezien naar het moment van onderhandelen en de toenmalige context, waarbinnen naast loon voor B een transfervergoeding aan de vorige club werd betaald. Dat was in die tijd, naar belanghebbende onvoldoende weersproken heeft gesteld, gebruikelijk bij transfers van spelers uit niet EU-landen.

4.5. De Inspecteur moet de juistheid van zijn aanslag bewijzen. Hij moet aannemelijk maken, dat belanghebbende loon betaalde in de gedaante van een transfervergoeding. Daarbij merkt het Hof op, dat anders dan de Inspecteur stelt, de omkering van de bewijslast ex artikel 27e, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hier niet aan de orde is. Immers, eerst moet volgens de gewone bewijsregels worden vastgesteld, dat belanghebbende een bepaald bedrag niet in haar aangifte heeft opgenomen, om vervolgens te kunnen beoordelen of dat niet aangegeven bedrag absoluut en relatief te hoog is ten opzichte van het wel aangegeven bedrag. Pas daarna kan worden beoordeeld of er sprake is van het niet doen van de vereiste aangifte.

4.6. De Inspecteur heeft er op gewezen dat "de transfervergoeding" bij de onderhandelingen tussen belanghebbende en vertegenwoordigers van B en G in vele opzichten in de gedaante van een loonbetaling werd verleend. Zo zou de transfervergoeding in termijnen worden betaald en B zou transfervrij worden, zodra enige termijn niet werd betaald. Ook de vergoeding voor huisvesting van B zou in de transfervergoeding zijn verwerkt. Dat is voor de Inspecteur voldoende reden de transfersom te belasten als loon van B.

Belanghebbende heeft daartegenover gesteld, dat een en ander niet hoeft te betekenen dat zij bij de onderhandelingen bewust loon heeft ingekleed als transfervergoeding.

4.7. Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur er met wat hij stelt niet in geslaagd aannemelijk te maken, dat belanghebbende in werkelijkheid loon betaalde aan B en dat presenteerde als transfervergoeding aan G. Er is naar het oordeel van het Hof te veel ruimte voor twijfel.

Het is heel goed mogelijk dat de versie van belanghebbende de juiste is, te weten dat zij niet beter wist dan dat zij een betalingsverplichting aan G had ter zake van een overeengekomen transfervergoeding.

De naheffingsaanslag moet naar het oordeel van het Hof reeds om die reden worden vernietigd. De overige geschilpunten hoeven verder geen behandeling.

4.8. Aan dat oordeel van het Hof doet niet af dat belanghebbende in termijnen betaalde, noch dat er geen factuur werd uitgereikt. Ook bij koop op afbetaling wordt in termijnen betaald en van toegevoegde waarde van een factuur naast een schriftelijk contract is niet gebleken.

Evenmin doet daaraan af dat B transfervrij werd bij achterstallig worden van de termijnen, zoals vermeld in het contract, genoemd onder 2.10, waarin onder meer het volgende is bepaald:

"(...)

3. If L fails to pay the above-mentioned amounts (instalments) on the agreed dates the player will be free to go to another club in which situation L can't ask a transfer-fee or ransom-price for the player."

Dat hoefde belanghebbende niet tot twijfel te brengen over de fiscale gedaante van de betaling. Belanghebbende mocht die bepaling opvatten als een dwangmiddel van de zijde van G om de overeengekomen transfervergoeding regelmatig te ontvangen.

Ook de verklaring van de heer V, dat hij geen transfersom zou eisen voor B, betekent niet, dat uiteindelijk geen transfersom is bedongen (zie punt 8.2 belanghebbende's pleitnota eerste zitting).

4.9. Ook de aantekeningen en verklaringen van de bij de onderhandelingen meest betrokken partijen laten twee lezingen toe. Je kunt daarin met de Inspecteur lezen, dat het oogmerk was de fiscus om de tuin te leiden, maar ook, en met belanghebbende, daarin lezen dat zakenlieden zelf grof narekenden of er na regelmatige belasting genoeg liquiditeit was voor de aanschaf van de speler, wanneer naast bruto loon voor de speler een netto transfervergoeding ten behoeve van G werd overeengekomen. Dat in onderhandelingen bepaalde elementen gebruikt worden om tot een totaal bedrag te geraken, betekent nog niet, dat een betaling daardoor ook een andere gedaante krijgt, dan naar buiten toe is gepresenteerd.

4.10. Aan het oordeel van het Hof doet evenmin af, dat in de transfersom uiteindelijk ook een bedrag aan huisvesting werd "verwerkt". Het Hof acht aannemelijk dat in de hectiek van de onderhandelingen dat bedrag of per abuis meegelift heeft, dan wel gebruikt is om het totale bedrag wat op te krikken. De verklaringen van de diverse ondervraagden over de huisvestingsvergoeding lopen uiteen en dwingen er niet toe de conclusie van de Inspecteur op dat punt te volgen.

4.11. Ook de vraag waar het geld, door belanghebbende aan G als transfervergoeding in termijnen betaald, uiteindelijk bleef, geeft geen uitsluitsel over de vraag of belanghebbende loon vermomde als transfervergoeding. Die vraag is overigens onder de gegeven omstandigheden (het Hof verwijst in dit verband naar punten 6 en 7 van de pleitnota van belanghebbende voor de eerste zitting) en gezien de vele bij de onderhandelingen betrokken partijen, niet eenvoudig te beantwoorden. Dat G de uit de transfervergoeding verkregen middelen eventueel aanwendde om - een gedeelte van - achterstallig loon respectievelijk schuld uit het verleden van G aan B te voldoen, is voor de duiding van de betaling door belanghebbende aan G niet relevant. Belanghebbende kon ook geen weet hebben van die aanwending (zie Hoge Raad 24 juni 1992, nr. 28 156, BNB 1993/19).

4.12. Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbendes beroep gegrond. De naheffingsaanslag moet worden vernietigd.

5. GeHet

riffierecht

Gelet op artikel 8:74, lid 1, van de Awb, dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 4 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 1.932.

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van werkelijke proceskosten. Het Hof ziet daartoe geen aanleiding.

De zaak is, zoals ook belanghebbende ter zitting heeft aangegeven, feitelijk. De bevindingen van het aan de procedure voorafgaand onderzoek wezen volgens de Inspecteur in een bepaalde richting, maar zijn door het Hof uiteindelijk anders geïnterpreteerd. Naar het oordeel van het Hof kan dan niet worden gezegd dat de Inspecteur de naheffingsaanslag tegen beter weten in heeft opgelegd.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vernietigt de naheffingsaanslag,

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273 vergoedt, en

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.932.

Aldus gedaan op 1 oktober 2010 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.