Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-06-2010, BO1724, 09/00488

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-06-2010, BO1724, 09/00488

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 juni 2010
Datum publicatie
26 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO1724
Formele relaties
Zaaknummer
09/00488

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is een stichting die jaarlijks een tweedaags muziekfestival, gericht op de muziekstijl rhythm and blues organiseert. Het festival trekt ca. 5000 betalende bezoekers en kent enige honderden vrijwilligers. Het eigen vermogen van de stichting bedroeg na een tiental jaren ca. € 35.000,-.De inspecteur heeft belanghebbende een aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting 2005 uitgereikt; dit biljet heeft belanghebbende niet (ingevuld) ingediend. Er is een ambtshalve aanslag naar een belastbaar bedrag van € 1.000,- opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende een algemeen maatschappelijk belang nastreeft en derhalve als een lichaam als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van d e Wet Vpb 1969 kan worden aangemerkt. Het Hof oordeelt dat in het midden kan blijven of belanghebbende met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het economisch verkeer met het oogmerk om winst te behalen. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in concurrentie treedt met organisatoren van andere festivals en dat belanghebbende een onderneming drijft als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel e, Wet Vpb 1969. Het enkel organiseren van een festival is naar het oordeel van het Hof onvoldoende om te kunnen spreken van het behartigen van een algemeen maatschappelijk belang als bedoeld in artikel 6 van de Wet Vpb 1969. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00488

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 2009, nummer AWB 07/2240, in het geding tussen

de Inspecteur

en

X, gevestigd te Y,

hierna: belanghebbende,

betreffende de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2005.

Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgehad op 2 juni 2010 te

's-Hertogenbosh. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende in de persoon van haar bestuurslid, alsmede de Inspecteur.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 16 juni 2010, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Gronden

Ten aanzien van het geschil

1. De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

2.1. Belanghebbende is op 13 november 1985 opgericht. Het startvermogen bedroeg ƒ 12.000. Belanghebbende organiseert eenmaal per jaar een tweedaags muziekfestival te Y onder de naam A. In de statuten van belanghebbende is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 2

De stichting heeft ten doel:

a. het organiseren van muzikale evenementen zonder commerciële doeleinden, en voorts al hetgeen met een of ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.

b. het eventueel ten gevolge van het sub a bedoelde organiseren overblijvende saldo zal worden aangewend voor een liefdadig doel, telkens vast te stellen door het bestuur."

2.2. Bij het eerste festival in 1986 waren er ongeveer 700 bezoekers. In de jaren 2006 en 2007 trok het festival respectievelijk ongeveer 4500 en 5000 betalende bezoekers. De entreeprijzen bedroegen in 2007 € 35 op vrijdag en € 40 op zaterdag respectievelijk € 28,50 en € 33,50 in de voorverkoop. De camping kost € 5 en de parking € 3,50.

2.3. Het festival wordt door de bestuurleden van belanghebbende in hun vrije tijd georganiseerd. De bestuursleden ontvangen geen vergoeding voor hun werkzaamheden. Tijdens de voorbereiding van het festival, het festival zelf en na afloop maakt belanghebbende gebruik van de diensten van ongeveer 450 vrijwilligers. Van de vrijwilligers is ongeveer 80% lid van een vereniging. De vrijwilligers ontvangen zelf geen vergoeding. Belanghebbende betaalt een vergoeding aan de verenigingen van ongeveer € 30 voor 16 à 20 uur werk. Er wordt uitgegaan van een basisvergoeding die afhankelijk van het resultaat wordt verhoogd of verlaagd.

2.4. Belanghebbende heeft in 2005 een bedrag van

€ 10.365 betaald aan verenigingen ter zake van door (leden van) de verenigingen verleende diensten. De optredende artiesten treden op tegen de voor hen gangbare gage. Doel van het festival is een grotere bekendheid te geven aan de muziekstijl rhythm en blues.

2.4. Het resultaat van belanghebbende over de jaren 1996 tot en met 2006 bedroeg:

1996ƒ 29.499 negatief1997ƒ 1.9401998ƒ 106.1631999ƒ 122.686 negatief2000ƒ 45.5242001€ 11.115 negatief2002€ 40.401 negatief2003€ 492 negatief2004€ 41.224 negatief2005€ 46.7622006€ 34.367

Het eigen vermogen per 31 december 2004 bedroeg € 36.551.

2.5. Belanghebbende heeft het aan haar uitgereikte aangiftebiljet vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar niet ingediend. De inspecteur heeft zich bij het opleggen van de onderwerpelijke aanslag op het standpunt gesteld dat belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en heeft in verband daarmee een aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.000 zonder verliesverrekening. Omdat belanghebbende voor het onderhavige jaar geen aangifte had ingediend, is tevens een verzuimboete opgelegd.

2.6. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de belastbare winst conform het behaalde resultaat volgens de ingediende jaarstukken vastgesteld op € 46.762. Het belastbare bedrag heeft de inspecteur, na verrekening van verlies uit andere jaren ten bedrage van € 46.762, verminderd tot nihil. Belanghebbendes bezwaar tegen de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting is daarbij niet beoordeeld. Belanghebbende is, nadat de uitspraken op bezwaar waren gedaan, alsnog door de inspecteur gehoord.

2. Het Hof voegt daar nog de volgende feiten aan toe.

2.1. De resultaten hierboven in onderdeel 2.4. vermeld zijn die welke resteren aftrek van de afdrachten aan de verenigingen.

2.2. De resultaten na 2006 bedroegen in

2007 7.122 negatief

2008 27.360

2009 10.719

2010 15.000 negatief.

2.3. Belanghebbende is een stichting met een onafhankelijk bestuur. Zij opereert zelfstandig en kan niet worden vereenzelvigd met de meewerkende verenigingen.

3. In geschil is in hoger beroep nog slechts of belanghebbende onderworpen is aan vennootschapsbelasting.

Belanghebbende heeft desgevraagd verklaard in hoger beroep geen beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel en de boete is ook niet in geschil.

4. De Rechtbank heeft beslist als volgt:

4.3.1. Niet in geschil is dat belanghebbende met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het economisch verkeer. Wel in geschil is het antwoord op de vraag of bij belanghebbende een winststreven aanwezig is dan wel met de activiteiten in concurrentie wordt getreden in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel a, van de Wet.

4.3.2. Belanghebbendes resultaat is in de jaren voorafgaand aan het onderhavige jaar wisselend positief en negatief geweest. Belanghebbende heeft daarmee tot het onderhavige jaar een zeker eigen vermogen in vorm van een reserve opgebouwd. Deze reserve wordt door belanghebbende nagestreefd en noodzakelijk geacht om haar activiteiten ook in de toekomst vol te kunnen houden. Belanghebbende streeft aldus naar exploitatieoverschotten. De rechtbank is van oordeel dat in dat geval sprake is van een winststreven zodat de activiteiten van belanghebbende moeten worden aangemerkt als het drijven van een onderneming in de zin van artikel 2, eerste lid aanhef en onderdeel d, van de Wet.

4.3.3. De omstandigheid dat de doelomschrijving van belanghebbende, zoals genoemd in 2.1, niet tevens het streven naar winst vermeldt, doet aan vorenstaand oordeel niet af. Feitelijk streeft belanghebbende naar een zekere reserve welke wordt gevoed door exploitatieoverschotten. Dit feitelijk gegeven is voldoende om tot bovenstaand oordeel te komen. Daarbij is niet van belang of dat overschot wordt gerealiseerd door gebruikmaking van vrijwilligers..

4.3.4. Op grond van het in 4.3.2 overwogene moet de tweede in geschil zijnde vraag bevestigend worden beantwoord, zodat geoordeeld moet worden dat belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.

Vrijgesteld lichaam

4.4.1. De beantwoording van de derde in geschil zijnde vraag spitst zich toe op de vraag of bij belanghebbendes activiteit een algemeen maatschappelijk dan wel sociaal belang op de voorgrond staat in de zin van artikel 6 van de Wet. De betekenis van algemeen maatschappelijk belang is gelijk aan algemeen maatschappelijk nut. Als algemeen nut beogende instelling wordt aangemerkt de instelling wier doestelling een werkzaamheid betreft, die rechtstreeks het algemeen belang raakt. Van algemeen belang kan ook sprake zijn als een beperkt belang wordt nagestreefd. Belanghebbende heeft als doel het organiseren van muzikale evenementen, waarmee zij meer bekendheid beoogt te geven aan de "Rhythm and Blues"-muziekstijl. Om dit doel te bereiken organiseert belanghebbende eenmaal per jaar een tweedaags festival. Bij de organisatie van dit jaarlijkse festival zijn ongeveer 450 vrijwilligers betrokken. Belanghebbende streeft naar een zodanig overschot dat de continuïteit van haar activiteiten verzekerd is. De opbrengsten die worden gegenereerd blijven in de stichting en worden enkel aangewend om het jaarlijkse festival te organiseren. Belanghebbende streeft derhalve geen particuliere belangen na. Het festival wordt niet georganiseerd voor een beperkte kring van personen. Integendeel, belanghebbende poogt een zo breed mogelijk publiek te trekken. Dat een kostendekkende vergoeding aan entreegeld wordt geheven, doet niet af aan het algemeen nuttige doel dat door belanghebbende wordt nagestreefd. De opbrengsten dienen immers ter continuering van de algemeen nut beogende activiteiten. Ook de bepaling in de statuten, dat het liquidatieoverschot ten goede dient te komen aan een liefdadig doel, sluit het nastreven van een particulier belang uit. Dat de optredende musici een 'normale' gage ontvangen, maakt evenmin dat belanghebbende hun particuliere belang beoogt te dienen. Het doel van belanghebbende is immers niet om deze muzikanten van een gage te voorzien, maar dient ertoe de Rhythm and Blues muziekstijl bij een breed publiek onder de aandacht te brengen. Het vorenoverwogene brengt mee dat de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende een algemeen maatschappelijk belang nastreeft en derhalve als een lichaam als bedoeld in artikel 6, onderdeel a van de Wet kan worden aangemerkt.

4.4.2. Nu de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord, zijn partijen het erover eens dat een bedrag van € 8.164 aan fictieve loonkosten als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j, van de Wet in aanmerking moet worden genomen. De belastbare winst alsmede het verrekende verlies van belanghebbende bedragen dan € 38.598 leidend tot het belastbare bedrag van nihil.

Boete

4.5. Aan belanghebbende is een verzuimboete opgelegd van, uiteindelijk, € 68. Nu niet in geschil is dat belanghebbende haar aangiftegegevens in elk geval te laat heeft ingediend, is die boete terecht opgelegd. De onderhavige boete is opgelegd bij beschikking van 17 februari 2007. Sinds die datum zijn op de dag van de uitspraak meer dan twee jaar verstreken. Gezien de hoogte van het bedrag van de boete volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn is geschonden en verbindt daar verder geen gevolgen aan.

5. De Rechtbank heeft, zakelijk weergegeven, beslist dat belanghebbende naar overschotten streeft en daarom een onderneming drijft als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef, onderdeel d, van de Wet op de Vennootschapsbelasting (hierna: de Wet Vpb), maar vrijgesteld is op grond van artikel 6 van de Wet Vpb, omdat het organiseren van festivals volgens de Rechtbank er op gericht is meer bekendheid te geven aan de 'Rhythm and Bluesstijl'.

Aan de toepassing van artikel 4 van de Wet Vpb komt de Rechtbank dan niet toe.

6. De Inspecteur is tegen het door de Rechtbank verlenen van de vrijstelling van artikel 6 Wet Vpb in hoger beroep gekomen met, zakelijk weergegeven, de stelling dat belanghebbendes doel en feitelijke werkzaamheid niet meer omvatten dan het organiseren van festivals, en dat de behartiging van een algemeen maatschappelijk of sociaal belang niet op de voorgrond staat. Belanghebbende is volgens de Inspecteur in elk geval onderworpen aan de heffing van de vennootschapsbelasting op grond van artikel 4 van de Wet Vpb doordat zij in concurrentie treedt met - kort gezegd - belaste ondernemers als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Wet Vpb.

7. Belanghebbende heeft in haar verweer in hoger beroep betoogd, zakelijk weergegeven, dat zij geen onderneming drijft als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel e, van de Wet Vpb. In dat kader betoogt zij onder meer dat zij geen winst beoogt en dat zij weliswaar af en toe in een jaar een overschot behaalt, maar dat er geen sprake is van het systematisch behalen van overschotten. Bovendien treedt belanghebbende, zo betoogt zij, niet in concurrentie met - kort gezegd - belaste ondernemers als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Wet Vpb. Voorts heeft belanghebbende betoogd dat zij, indien het Hof tot de conclusie komt dat belanghebbende een onderneming drijft, een beroep kan doen op de vrijstelling van artikel 6 van de Wet Vpb. Zij heeft ter ondersteuning van haar betoog ter zitting een verklaring van Burgemeester en Wethouders van de gemeente B overgelegd en een kopie van het "Visiedocument van de Federatie Cultuur, Kunsten '92".

8. Naar het oordeel van het Hof kan in het midden blijven of belanghebbende met haar duurzame organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het economische verkeer met het oogmerk winst te behalen. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende (potentieel) in concurrentie treedt met naar de winst belaste organisatoren van andere festivals en muziekevenementen. Tegen de achtergrond van artikel 4, onderdeel a, van de Wet Vpb moet worden geconcludeerd dat belanghebbende een onderneming drijft als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel e, van de Wet Vpb.

Belanghebbendes argument dat (horeca)ondernemingen binnen Y blij zijn met het festival gaat kennelijk - en naar het oordeel van het Hof ten onrechte - ervan uit dat bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende in concurrentie treedt met - kort gezegd - belaste ondernemers, slechts moet worden gekeken naar ondernemers uit Y en de directe omgeving van Y.

9. Belanghebbende op wie te dezen de bewijslast rust heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij belanghebbende een ander belang op de voorgrond staat dan het organiseren van festivals in Y, dat wil zeggen een ontmoeting tussen publiek en artiesten en het bieden van het bijbehorende kader. Het enkel organiseren van deze festivals in Y is naar het oordeel van het Hof niet voldoende voor de conclusie dat sprake is van de behartiging van een algemeen maatschappelijk of sociaal belang als bedoeld in artikel 6 van de Wet Vpb. Belanghebbendes stelling dat zij gericht is op het verbreiden van de Rhythm and Blues stijl is, naar de Inspecteur terecht stelt, niet voldoende onderbouwd. De ter zitting overgelegde documenten brengen het Hof niet tot een ander oordeel. In het licht van een en ander moet worden geconcludeerd dat bij belanghebbende niet de behartiging van een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat en dat zij derhalve niet in aanmerking komt voor de vrijstelling van artikel 6 Wet Vpb.

10. Gelet op al het vorenoverwogene is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

De uitspraak op bezwaar over het jaar 2005 moet worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

11. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en A.O. Lubbers, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2010.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 22 juni 2010

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.