Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-08-2010, BO3298, 09/00046
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-08-2010, BO3298, 09/00046
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 augustus 2010
- Datum publicatie
- 8 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2010:BO3298
- Zaaknummer
- 09/00046
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft naar aanleiding van belanghebbendes aangifte een aantal vragenbrieven aan belanghebbende gestuurd. Deze heeft belanghebbende niet danwel gedeeltelijk beantwoord. Ook heeft belanghebbende niet voldaan aan het verzoek van de inspecteur stukken over te leggen. De inspecteur heeft vervolgens bij het opleggen van de aanslag een aantal correcties op de aangifte aangebracht. In de bezwaarfase heeft belanghebbende de vragen ook niet beantwoord. Het hof beslist, in navolging van de rechtbank, dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting van art. 47 AWR zodat belanghebbende overtuigend moet aantonen dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Daarin is belanghebbende niet geslaagd. De inspecteur heeft de aanslag naar het oordeel van het hof redelijk en niet willekeurig berekend. Voorts beslist het hof dat de inspecteur niet in strijd met art. 25, lid 4, AWR (hoorplicht) heeft gehandeld nu niet is gebleken dat belanghebbende in de bezwaarfase heeft verzocht te worden gehoord.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Derde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 09/00046
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 december 2008, nummer AWB 08/2368, in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van de eenheid de Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de voor het jaar 2002 aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 47.282 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 31.815 (hierna: de aanslag). De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 39.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift en een aanvulling daarop ingediend. Daags voor na te melden zitting is er bij het Hof nog een kort faxbericht van belanghebbende binnengekomen. Ook dat faxbericht rekent het Hof tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 februari 2010 te 's-Hertogenbosch. Ter zitting is tevens behandeld de aan belanghebbende opgelegde aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2002 (hofkenmerk 09/00047). Ter zitting is de Inspecteur verschenen en gehoord.
1.5. Belanghebbende is niet verschenen.
De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 11 januari 2010, aangetekend met Handtekening Retourkaart naar het door belanghebbende zelf opgegeven postadres verzonden oproeping, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort de door belanghebbende ondertekende Handtekening Retourkaart, waaruit blijkt dat de oproeping voor de zitting belanghebbende heeft bereikt.
1.6. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.7. Het Hof heeft op 26 februari 2010 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 4 maart 2010 aangetekend aan partijen verzonden.
1.8. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 22 april 2010 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Belanghebbende stond gedurende het jaar 2002 bij de Kamer van Koophandel geregistreerd als enig aandeelhouder van de vennootschap A BV te Y. A BV was gevestigd op het adres B-straat 24. Dat was tevens het woonadres van belanghebbende.
2.2. Vanaf 1 januari 1995 bestonden de ondernemingsactiviteiten van A BV in de exploitatie van een boekhoudkantoor. Die activiteiten waren in A ingebracht vanuit C B.V. te Y, eveneens gevestigd op het woonadres van belanghebbende. Van die vennootschap was belanghebbende aandeelhouder en enig directeur.
2.3. Naar aanleiding van bevindingen inzake schulden in rekening-courant van belanghebbende aan beide voormelde vennootschappen, een en ander tijdens een op
18 november 1999 ingesteld boekenonderzoek, werd tussen belanghebbende en de Inspecteur afgesproken dat belanghebbende zijn schulden aan de vennootschappen binnen een periode van 10 jaar zou aflossen en dat met ingang van 1 december 1999 met aflossen zou worden begonnen.
2.4. Belanghebbende heeft op 1 september 2004, na de door de Inspecteur daartoe gestelde termijn, zijn aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2002 (hierna: de aangifte) ingediend als volgt:
- SVB uitkering € 7.622
- Opbrengsten resultaat uit overige werkzaamheden
(hierna ook: RUOW) € 3.000
- Aftrekbare kosten RUOW € 11.344
- Negatief belastbaar inkomen RUOW € 8.344
- Eigen woning (hierna: EW) forfait € 85
- Betaalde rente EW € 741
- Negatieve inkomsten EW € 656
Belastbaar inkomen uit werk en woning € -1.378
Verzamelinkomen € -1.378
2.5. Naar aanleiding van de ingediende aangifte heeft de Inspecteur belanghebbende op 30 januari 2006 een vragenbrief gestuurd. Die brief luidt als volgt.
"Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen/Premie WAZ 2002 in behandeling genomen. Naar aanleiding hiervan deel ik u het volgende mee.
Inkomsten uit arbeid
U bent aanmerkelijk-belangaandeelhouder van twee BV's.
Ingevolge art. 12a Wet Loonbelasting wordt het in een kalenderjaar genoten loon t.a.v. een werknemer die arbeid verricht t.b.v. een vennootschap waarin hij/zij een aanmerkelijk belang heeft, in 2002 ten minste gesteld op
€ 38.118, tenzij in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is.
Indien een lager loon in aanmerking wordt genomen, dient aannemelijk te worden gemaakt dat dit lager loon gebruikelijk is.
U geeft in 2002 echter geen gebruikelijk loon aan. Ik verzoek u aan te geven waarom hiermee geen rekening is gehouden.
Inkomsten uit andere werkzaamheden.
Ik ontvang graag:
- een specificatie van de verrichte werkzaamheden;
- een specificatie van de ontvangsten;
- een specificatie van de kosten.
Inkomsten uit eigen woning
U geeft een eigenwoningforfait aan voor de periode 01-01-2002 t/m 20-01-2002.
Volgens onze gegevens was u geheel 2002 eigenaar van het pand gelegen aan de B-straat 24 te Y en was u ook het gehele jaar op dat adres woonachtig.
U dient daarom het eigenwoningforfait over geheel 2002 aan te geven. Ik ben daarom voornemens dit forfait vast te stellen op € 1.542.
Ik verzoek u bescheiden te overleggen, waaruit de betaalde hypotheekrente, ad € 741, blijkt.
Schuld in rekening-courant
Volgens rapporten, welke zijn opgemaakt n.a.v. controles bij A B.V. en C B.V., had u schulden aan deze B.V.'s.
Omdat geen aflossingsplan aanwezig was, is met u afgesproken de totale schuld aan beide bedrijven in 10 jaar af te lossen. In het controlerapport is een overzicht gegeven wat de totale schuld aan het einde van het jaar maximaal mag bedragen; per ultimo 2002 mag deze schuld maximaal fl. 198.000 (€ 89.849) bedragen.
Tevens is gesteld dat, indien niet aan de aflossingverplichting wordt voldaan, het verschil tussen de werkelijke en de maximaal toegestane schuld als winstuitdeling wordt aangemerkt.
Ik verzoek u, middels bescheiden, aan te geven hoeveel de werkelijke schuld per 31-12-2002 bedroeg. Daarnaast ontvang ik graag de betalingsbewijzen van de bedragen waarmee de schuld in 2002 is afgelost.
Banksaldi
Op 01-01-2002 bedroeg uw banksaldi nihil, terwijl dit saldi op 31-12-2002 € 42.340 bedroeg. Ik verzoek u deze toename van het banksaldi te verklaren.
Uw reactie ontvang ik graag voor 15 februari 2006. Als ik voor deze datum geen reactie heb ontvangen, zal ik de aanslag, conform de mij ter beschikking staande gegevens, vaststellen.
(...).".
2.6. Bij brief van 2 maart 2006, nadat hij van de Inspecteur een rappelbrief had ontvangen waarin was gewezen op een mogelijke "aanzienlijke verzwaring van de bewijslast", reageerde belanghebbende als volgt.
"In aansluiting op uw schrijven van 30 januari 2006 doen wij u hierbij de gevraagde gegevens toekomen.
Inkomsten uit arbeid:
Zoals wordt gesteld als zou ik aanmerkelijk belanghouder zijn van twee B.V.'s is onjuist.
1. C b.v. waarvan is grootaandeelhouder ben is al jaren sluimerend en er vinden geen activiteiten plaats.
2. A b.v. ben ik alleen maar onbezoldigd directeur en geen aandeelhouder.
Dit houdt in dat geen gebruikelijk loon is aangegeven.
Inkomsten uit werkzaamheden:
Er wordt door mij administratieve werkzaamheden verricht en hiervoor ontvang ik/c.q. neem ik op een bedrag van ongeveer € 100,00 per week.
Van dit bedrag worden door mij privé uitgaven gedaan.
Inkomsten uit eigen woning
Op 21.01.2002 heb ik de eigen woning verkocht, zodat over deze periode het forfait is aangegeven.
Gebruikelijk is, dat de koper over de resterende periode het forfait aangeeft.
Schuld rekening courant:
Hierbij wordt opgemerkt, dat de schulden in onderling overleg omgezet in een renteloze lening en een vrije aflossing.
Banksaldi
Deze toename is het gevolg van de verkoop van het onroerend goed.
(...).".
2.7. Bij brief van 10 maart 2006 antwoordde de Inspecteur als volgt.
"N.a.v. uw reactie inzake uw aangifte inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen/Premie Waz 2002 deel ik u het volgende mee.
Inkomsten uit arbeid
U stelt dat u alleen maar onbezoldigd directeur van Bram B.V. bent en geen aandeelhouder. Dit is onjuist.
Volgens onze gegevens, alsmede die van de Kamer van Koophandel, bent u enig aandeelhouder van genoemde B.V. sinds
01-01-1992.
Aangezien A B.V. in 2002 omzet heeft gegenereerd er geen personeel in dienst was, ben ik van mening dat u de werkzaamheden heeft verricht.
Er dient daarom rekening te worden gehouden met gebruikelijk loon. Omdat u niet aannemelijk maakt dat dit loon lager moet zijn dan € 38.118, tel ik dit bedrag bij als loon.
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz)
Als u als directeur-aandeelhouder werkzaam bent voor een vennootschap waarin u een aanmerkelijk-belangpakket bezit, dan bent u verplicht verzekerd voor de Waz.
Het totale loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, waarvoor u niet verplicht voor de WAO verzekerd was, is vastgesteld op € 38.118.
Rekening houdend met een premievrij bedrag van € 13.159 stel ik de heffingsgrondslag Waz vast op € 24.957.
Inkomsten uit andere werkzaamheden.
Ik heb verzocht om specificaties van de ontvangsten en van de kosten. Deze heeft u niet overgelegd. Ik verzoek u nogmaals gedetailleerde specificaties te verstrekken. Indien u deze specificaties niet verstrekt, dan laat ik het in aftrek gebrachte bedrag van € 8.344 niet in aftrek toe.
U geeft aan, dat u een bedrag van ongeveer € 100 per week opneemt voor privé-uitgaven. Het is algemeen bekend dat privé-uitgaven niet als kosten in het kader van een resultaat uit overige werkzaamheden kunnen gelden.
De overige werkzaamheden worden door u niet in de omzetbelasting betrokken, terwijl dit wel dient te gebeuren (ook als u mogelijk onder de regeling Kleine ondernemers valt). Waarom worden deze werkzaamheden niet in de omzetbelasting betrokken?
Inkomsten uit eigen woning.
Op 21-02-2002 heeft u de woning gelegen aan de B-straat 24 te Y verkocht. Ik geef u nogmaals aan dat dit niet blijkt uit de ons ter beschikking staande gegevens.
Ik verzoek u bescheiden (akte van overdracht, notariële akte van verkoop) te overleggen waaruit uw stelling blijkt.
Schuld in rekening-courant
Enige tijd geleden is er met u afgesproken de totale schuld aan beide B.V.'s in 10 jaar af te lossen.
U stelt dat de schulden in onderling overleg zijn omgezet in een renteloze lening en een vrije aflossing. Ik ga hiermee niet akkoord.
Het aflossingsplan is destijds met u besproken, waarbij de genoemde afspraak met is gemaakt. E.e.a. is toen in het rapport verwerkt.
U suggereert dat vrij mag worden afgelost. Ik ben daarom van mening dat er in 2002 geen aflossing heeft plaatsgevonden.
Ik zal daarom voor 2002 het bedrag aan aflossing vaststellen, waarbij ik dit bedrag als winstuitdeling zal aanmerken.
Uitgaande van een berekend saldo per 31-12-2001 van € 119.602, alsmede rekening houdend met een jaarlijks rentepercentage van 4% en de aan u betaalde huurpenningen van € 2.723, stel ik het theoretische eindsaldo vast op € 121.663.
De opbouw is als volgt: Schuld per 31-12-2001 € 119.602
Rente 4% - 4.748+
Huurvergoeding - 2.723-
Schuld per 31-12-2002 € 121.663
De maximale toegestane schuld volgens het rapport mag per
31-12-2002 € 89.848 bedragen.
Dit betekent dat een bedrag van € 31.815 (€ 121.663 - € 89.848) als winstuitdeling wordt aangemerkt.
Banksaldi
Volgens u is de toename het gevolg van de verkoop van het onroerend goed. Ik ontvang graag de bankafschriften waaruit de stortingen blijken ten gevolge van deze verkoop.
Uw reactie ontvang ik graag voor 25 maart 2006. Als ik voor deze datum geen reactie heb ontvangen, zal ik de aanslagen, conform de mij ter beschikking staande gegevens, vaststellen.
Tevens wil ik u nog op het volgende wijzen: bij het niet verstrekken van inlichtingen geldt de zgn. omkering van de bewijslast; u dient dan aan te tonen dat de aanslagen mogelijk tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
(...).".
2.8. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling op 27 september 2006, nadat een nadere reactie van belanghebbende was uitgebleven, de volgende correcties aangebracht:
1. Belastbaar inkomen uit werk en woning:
- Fictief loon € 38.118
- Belastbaar RUOW € 8.344
- Belastbaar inkomen uit eigen woning € 2.198 +
Totaal € 48.660
Aangegeven negatief belastbaar inkomen uit werk en
woning € 1.378 -
Belastbaar inkomen uit werk en woning bij
aanslagregeling: € 47.282
(transport) € 47.282
2. Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 31.815 +
Verzamelinkomen bij aanslagregeling: € 79.097
Bij de bepaling van het inkomen uit aanmerkelijk belang op € 31.815 (artikel 4.12, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001), is de Inspecteur uitgegaan van een theoretisch eindsaldo van de schuld per ultimo 2002 van € 121.663 (schuld per ultimo 2001 van € 119.602 + verschuldigde rente van € 4.784 (4%) + huuropbrengst van € 2.723) en uit te gaan van een maximaal toegestane schuldverhouding per ultimo 2002 van € 89.848. Het bedrag van € 31.815 vormt het verschil tussen die bedragen.
2.9. Belanghebbende heeft op 7 november 2006 per fax bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Ter motivering heeft belanghebbende naar de ingediende aangifte verwezen.
2.10. Naar aanleiding van het ontvangen bezwaarschrift heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 22 november 2007 verzocht om het bezwaarschrift nader te motiveren. Nadat een nadere reactie van belanghebbende was uitgebleven, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 14 april 2008, de aanslag gehandhaafd.
2.11. Nadat belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep was gekomen bij de Rechtbank, heeft de Inspecteur met belanghebbende een afspraak gemaakt voor een overleg, te houden op 26 augustus 2008 om 10.00 uur, welke afspraak is vastgelegd in een brief van 22 juli 2008. Bij faxbericht van 26 augustus 2008, ter Inspectie binnengekomen om 8.23 uur, berichtte belanghebbende de Inspecteur verhinderd te zijn. Belanghebbende heeft vervolgens, hoewel daartoe uitgenodigd door de Inspecteur, geen nieuwe afspraak gemaakt.
2.12. In haar uitspraak heeft de Rechtbank met toepassing van artikel 27e, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
A. Heeft de Inspecteur gehandeld in strijd met artikel 25,
lid 4, van de AWR (hoorplicht)?
B. Is de aanslag tot een te hoog bedrag vastgesteld?
Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen de Inspecteur hieraan ter zitting heeft toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur, om belanghebbende te horen en opnieuw uitspraak te doen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. De gronden voor de beslissing
Vooraf en ambtshalve
4.1. Blijkens de onder 1.5 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging aan belanghebbende uitgereikt.
Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het geschil
4.2. Belanghebbende stelt in hoger beroep dat hij niet gehoord is ondanks het feit dat hij zich bij een gemaakte afspraak heeft afgemeld. Noch uit de stukken van het geding, noch uit het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat belanghebbende op enig moment gedurende de bezwaarfase heeft verzocht te worden gehoord, zoals is vereist op grond van artikel 25, lid 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2007). De omstandigheid dat de Inspecteur na afloop van de bezwaarfase, na ontvangst van het beroepschrift van belanghebbende tegen de op 14 april 2008 gedateerde uitspraak op bezwaar, een afspraak met belanghebbende heeft gemaakt voor een overleg, welke afspraak door hem is vastgelegd in een brief van 22 juli 2008, ter zake waarvan belanghebbende bij faxbericht van 26 augustus 2008 heeft gemeld verhinderd te zijn, doet aan het voorgaande niet af.
Het laatstbedoelde, na de bezwaarfase geplande, gesprek is immers niet te beschouwen als horen in de zin van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het horen ertoe strekt dat de Inspecteur bij zijn beslissing rekening kan houden met hetgeen de belanghebbende mondeling naar voren wenst te brengen (HR 22 maart 2002, nr. 36 933, VN 2002/17.5, r.o. 3.3, tweede volzin). Gezien het voorgaande mist de evenbedoelde stelling van belanghebbende doel.
4.3. Belanghebbende stelt voorts dat hij op de in 4.2 bedoelde afspraak de door de Rechtbank bedoelde stukken, waaruit zou moeten blijken dat de aanslag tot een te hoog bedrag was vastgesteld, had kunnen overleggen, en de opmerkingen van de Inspecteur had kunnen weerleggen. Het Hof vat deze stelling aldus op dat belanghebbende stelt dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.4. Ook de in 4.3 bedoelde stelling wordt naar het oordeel van het Hof vergeefs voorgedragen. Belanghebbende heeft de vragen van de Inspecteur zoals neergelegd in de brief van 30 januari 2006 met het gestelde in zijn brief van 2 maart 2006 slechts gedeeltelijk, en die in de brief van de Inspecteur van 10 maart 2006 niet beantwoord en evenmin voldaan aan het in de laatstbedoelde brief gedane verzoek om stukken over te leggen. In die brief heeft de Inspecteur belanghebbende gewezen op de zogenaamde omkering van de bewijslast en hem meegedeeld dat hij dan zou dienen aan te tonen dat de aanslagen mogelijk tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Ook in de bezwaarfase heeft belanghebbende deze vragen niet beantwoord, c.q. de stukken niet overgelegd. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende verplichting van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zodat het Hof het hoger beroep op grond van het bepaalde in artikel 27e, onderdeel a, van de AWR, ongegrond dient te verklaren, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is.
4.5. Met hetgeen belanghebbende gesteld heeft, noch anderszins, is naar het oordeel van het Hof gebleken - dat wil zeggen overtuigend aangetoond - dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Niet is gebleken dat belanghebbende geen aanmerkelijk belang in A B.V. hield, tevens is niets vast komen te staan met betrekking tot aftrekbare kosten bij inkomsten uit overige werkzaamheden. Niet is gebleken dat een gedeelte van het inkomen uit eigen woning bij belanghebbende buiten de heffing valt. Niet is gebleken dat en in hoeverre de in 2.8 vermelde correcties van € 10.309 en € 21.506 (uitdelingen van winst als bedoeld in artikel 4.12, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001) onjuist zijn.
4.6. De aanslag is, gelet op de motiveringen van de correcties op de aangifte door de Inspecteur, naar het oordeel van het Hof redelijk en niet willekeurig berekend.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op: 4 augustus 2010 door N. van Beelen, voorzitter, P. Fortuin en D.G. Barmentlo, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.