Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-07-2010, BO3300, 09/00452
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-07-2010, BO3300, 09/00452
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 juli 2010
- Datum publicatie
- 8 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2010:BO3300
- Zaaknummer
- 09/00452
Inhoudsindicatie
NiNbi-beschikking in hoger beroep gehandhaafd
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 09/00452
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y, Spanje, hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2009, nummer AWB 08/4677 in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een beschikking "Niet in Nederland belastbaar inkomen" (hierna: het NiNbi, respectievelijk de NiNbi-beschikking) afgegeven waarbij het wereldinkomen is vastgesteld op € 41.000, het verzamelinkomen in Nederland op € 6.729 en het NiNbi op € 34.271.
Na daartegen gemaakt bezwaar is de beschikking bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot één naar een wereldinkomen, tevens verzamelinkomen in Nederland, van € 6.729 en een NiNbi van nihil.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.
Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.5. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met vier bijlagen toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de vier bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.6. De zitting heeft plaatsgehad op 17 juni 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.7. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende, geboren op 7 november 1939, heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is op 19 mei 2000 van Nederland naar Spanje geëmigreerd. In 2006 woonde hij het gehele jaar in Spanje.
2.2. Belanghebbende ontving in 2006 uit Nederland een gedeeltelijke AOW uitkering van € 6.729.
2.3. Aan belanghebbende is op 23 februari 2007 een formulier Opgaaf wereldinkomen (hierna: het formulier) toegezonden. Op basis van dit formulier wordt het NiNbi bij beschikking vastgesteld. Belanghebbende heeft het formulier niet ondertekend en oningevuld teruggestuurd naar de Inspecteur. Daarop heeft de Inspecteur ambtshalve het wereldinkomen van belanghebbende vastgesteld op € 41.000, het verzamelinkomen in Nederland op € 6.729 en het NiNbi op € 34.271. Naar aanleiding van belanghebbendes bezwaar is het NiNbi vastgesteld op nihil en het verzamelinkomen in Nederland op € 6.729.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft, naar het Hof verstaat, het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de NiNbi-beschikking over het jaar 2006 heeft opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en van de NiNbi-beschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
4.1. De Rechtbank heeft overwogen:
"2.1. Op grond van artikel 8a Awir (Hof: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) wordt het Ninbi vastgesteld door de inspecteur. Op grond van de leden 5 en 6 van genoemd artikel 8a zijn de bepalingen van de AWR op die vaststelling van toepassing en wordt dat inkomen vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Op grond van artikel 47 van de AWR is eenieder gehouden aan de inspecteur de door deze gevraagde inlichtingen te verstrekken. Op grond van artikel 49 van de AWR mag de inspecteur bepalen hoe die inlichtingen moeten worden verstrekt. Indien het Ninbi niet is vastgesteld op grond van artikel 8a Awir wordt het, ingevolge artikel 6.3.1 Regeling zorgverzekering, door de rijksbelastingdienst vastgesteld met overeenkomstige toepassing van dat artikel. In dit kader ontleent de inspecteur aan artikel 88 Zorgverzekeringswet de bevoegdheid om gegevens op te vragen.
2.2. De onderhavige beschikking bevat enkel een vaststelling van het Ninbi. Bij belanghebbende is dit Ninbi door de inspecteur op 8 april 2008 vastgesteld op € 34.271. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar aangetekend.
2.3. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is het Ninbi verminderd tot nihil. Belanghebbende heeft niet gesteld en de rechtbank is ook niet gebleken dat het Ninbi moet worden vastgesteld op een negatief bedrag.
2.4. Over hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd met betrekking tot de mogelijke inhouding op zijn AOW-uitkering overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) belast met de administratie, heffing en inning van in het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten. Voorzover belanghebbende hierover klaagt dient hij in bezwaar en beroep te komen tegen de inhouding ten behoeve van het CVZ.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling."
4.2. Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat een groot aantal punten door de Rechtbank niet of onjuist in de uitspraak is opgenomen. Hij stelt in wezen dat de Inspecteur niet bevoegd was hem het formulier uit te reiken, omdat hij naast zijn AOW-uitkering geen ander inkomen heeft, hetgeen de Inspecteur bekend zou moeten zijn. Voorts stelt hij dat hij ook overigens niet in aanmerking komt voor het uitreiken van het formulier.
4.3. Het Hof overweegt dat, nu belanghebbende een Nederlandse AOW-uitkering ontvangt, op hem Titel III van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 (hierna: de Verordening) van toepassing is. Daarin is bepaald dat gepensioneerden, die wonen in een EU-Lidstaat en een wettelijk pensioen genieten uit een andere EU-Lidstaat, recht hebben op verstrekkingen van het basispakket gezondheidszorg in het woonland (artikelen 28 en 28 bis van de Verordening). Die verstrekkingen komen ten laste van het land waaruit het pensioen wordt genoten (hierna: het pensioenland). Het pensioenland mag de pensioengenieter daarvoor bijdragen in rekening brengen (artikel 33 van de Verordening). Vanwege het wonen in Spanje en het genieten van de Nederlandse AOW-uitkering mocht de Inspecteur naar het oordeel van het Hof aan belanghebbende het formulier uitreiken, teneinde vast te stellen, welk inkomen belanghebbende naast de AOW-uitkering eventueel nog in 2006 genoot. De Inspecteur is - anders dan belanghebbende stelt - alleen bekend met belanghebbendes AOW-uitkering uit Nederland. De aanwezigheid van ander eventueel in het buitenland genoten inkomen kan de Inspecteur niet anders dan via het formulier vaststellen.
4.4. Het Hof verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) van 26 augustus 2009, gepubliceerd op Rechtspraak.nl onder LJN BJ5891, waarin de CRvB heeft overwogen:
"3.1.1. De Raad merkt allereerst op dat Nederland tot 1 januari 2006 in de Zfw een stelsel van verplichte ziektekostenverzekering kende voor werknemers met een inkomen beneden een inkomensgrens, die in 2005 € 33.000,- per jaar bedroeg. Niet-werknemers en personen met een inkomen boven deze grens dienden zich particulier te verzekeren tegen ziektekosten. Daarnaast bestond (en bestaat) de AWBZ, die tot doel heeft de gehele bevolking te verzekeren tegen het risico van bijzondere ziektekosten. Het gaat daarbij met name om risico's die niet via de Zfw (thans: de Zvw) of een particuliere verzekering zijn gedekt, zoals verblijf in inrichtingen, instellingen voor gehandicapten, e.d. Ingevolge de AWBZ zijn alle ingezetenen van Nederland verzekerd.
3.1.2. Buiten Nederland en binnen de EU wonende personen die een Nederlandse WAO-uitkering of een AOW-pensioen ontvingen, bleven of werden vóór 1 januari 2006 onder omstandigheden verzekerd krachtens de Zfw. Personen die een WAO-uitkering ontvingen, waren verzekerd ingevolge de Zfw, tenzij hun uitkering was gebaseerd op het maximumdagloon en zij een aanvullende uitkering ontvingen. AOW-gerechtigden en vervroegd gepensioneerden werden slechts als verplicht verzekerd krachtens de Zfw aangemerkt als zij vóór de toekenning van het pensioen - enige tijd - verplicht verzekerd waren. Indien voor deze personen sprake was van een verplichte verzekering krachtens de Zfw, werd tevens verplichte verzekering krachtens de AWBZ aangenomen.
Tot 1 januari 2006 was Vo 1408/71 wat de ziektekosten betreft uitsluitend van toepassing op ziekenfondsverzekerden, omdat alleen op die groep het totaal van de Nederlandse wettelijke ziektekostenverzekering AWBZ en Zfw van toepassing was.
3.1.3. Met de invoering van de Zvw op 1 januari 2006 is het totaal van de wettelijke ziektekostenverzekering van toepassing op iedereen die in Nederland woont en werkt, derhalve ook op de voorheen particulier verzekerden. Het onderscheid tussen een ziekenfondsverzekering en een particuliere verzekering is hiermee komen te vervallen. Personen die buiten Nederland wonen, kunnen niet meer verzekerd zijn voor de AWBZ en de Zvw, omdat zij niet voldoen aan de in die verzekeringen geldende voorwaarde dat zij in Nederland moeten wonen of werken. Als gevolg van de uitbreiding van de groep verzekerden in de Zvw is Vo 1408/71 wat de ziektekosten betreft vanaf 1 januari 2006 ook van toepassing op onder meer rechthebbenden op Nederlandse wettelijke ouderdomspensioenen en arbeidsongeschiktheids-uitkeringen die voorheen particulier verzekerd waren voor de ziektekosten (alsmede hun gezinsleden) en die in een EU-lidstaat, een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of een verdragsland wonen.
3.1.4. Ingevolge de artikelen 28 en 28bis van Vo 1408/71 hebben deze personen recht op verstrekkingen in hun woonland, voor rekening van het pensioenland, aangezien zij dat recht ook ingevolge een wettelijke regeling zouden hebben gehad, indien zij in Nederland zouden hebben gewoond.
...
3.5.3. Appellanten zijn in ieder geval vanaf 1 januari 2006 niet langer onderworpen aan de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving. Dit betekent dat op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder f, van Vo 1408/71 op hen in beginsel de sociale verzekeringswetgeving van hun woonland van toepassing is. In de artikelen 28 en 28bis van Vo 1408/71 is echter een bijzondere regeling ten aanzien van de aanspraak op verstrekkingen krachtens de ziektekostenverzekering voor pensioen- of rentetrekkers opgenomen. Deze bepalingen moeten naar het oordeel van de Raad worden aangemerkt als bijzondere aanknopingsregels als hiervoor bedoeld in titel III van Vo 1408/71, voor personen zoals appellanten, ten aanzien van de aanspraak op ziektekosten en verstrekkingen. Dit betekent dat artikel 13, tweede lid, aanhef en onder f, van Vo 1408/71 niet in de weg staat aan het van toepassing zijn van de artikelen 28 en 28bis van Vo 1408/71 en daarmee evenmin aan de verbindendheid van artikel 69 van de Zvw.
3.5.4. De Raad stelt vervolgens vast dat appellanten allen "pensioen- of rentetrekkers" zijn als bedoeld in de artikelen 28 en 28bis van Vo 1408/71, die uitsluitend een pensioen of rente ontvangen krachtens de Nederlandse wettelijke regelingen hieromtrent en die wonen in een andere lidstaat van de EU. Ingevolge deze artikelen hebben appellanten recht op prestaties inzake ziektekosten ingevolge de wettelijke regelingen van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij wonen, nu zij als ze in Nederland zouden wonen recht zouden hebben op prestaties ingevolge de Zvw en de AWBZ. Partijen verschillen er niet over van mening dat appellanten - in beginsel - deze aanspraken hebben in hun woonland. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of appellanten ervoor kunnen kiezen geen gebruik te maken van deze aanspraken en zo ja, of dan wel of niet een bijdrage als bedoeld in artikel 33 van Vo 1408/71 op hun pensioen of rente kan worden ingehouden. ..."
4.5. Zoals het Hof hierboven onder 4.3 en de CRvB in de
onder 4.4 aangehaalde uitspraak hebben overwogen, heeft een rechthebbende op Nederlandse wettelijke ouderdomspensioenen, zoals belanghebbende, krachtens de artikelen 28 en 28bis van de Verordening recht op verstrekkingen in het woonland - in casu Spanje - echter voor rekening van het pensioenland - in casu Nederland. Het Hof is daarom van oordeel, dat de Inspecteur in beginsel aan belanghebbende het formulier heeft mogen uitreiken en dat belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 8a, lid 4 van de AWIR in samenhang met artikel 47 van de AWR en artikel 84bis van de Verordening de in het formulier gevraagde gegevens verplicht was aan de Inspecteur te verstrekken.
Aan dit oordeel van het Hof doet niet af dat de CRvB in de hier aangehaalde uitspraak aan het Hof van Justitie van de EG (hierna: HvJ) prejudiciële vragen stelt omtrent de mogelijkheid voor gepensioneerden om te kiezen om al of geen aanspraak te doen op het bepaalde in artikelen 28 en 28bis van de Verordening. Het antwoord op die vragen kan immers aan de orde komen in een andere fase: op het moment van daadwerkelijke inhouding van bijdragen op belanghebbendes pensioen, doch die fase is in dit geding (nog) niet aan de orde. Overigens merkt het Hof op dat, ook indien het HvJ de prejudiciële vragen beantwoordt in die zin, dat er voor gepensioneerden een keuzerecht moet zijn, dan nog aan de Inspecteur de informatie zal moeten worden verschaft omtrent die keuze. Met andere woorden: niet gezegd kan worden dat de Inspecteur aan belanghebbende in het kader van de AWIR geen informatie mag vragen of niet bevoegd is de gegevens, waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt, te gebruiken, te doen gebruiken of door te geven aan derden ten behoeve van een heffing van bijdragen op grond van de Zvw.
4.6. Het Hof ziet geen reden een beslissing in de onderhavige zaak aan te houden totdat door het HvJ de hiervoor onder 4.4 vermelde prejudiciële vraag is beantwoord. Belanghebbende is gebaat bij voortgang van de zaak en die treedt niet op wanneer het Hof de zaak aanhoudt. Belanghebbende kan bovendien eenvoudig zijn rechten bewaken door pro forma beroep in cassatie in te stellen.
4.7. Belanghebbende heeft geen grieven aangevoerd tegen de hoogte van het door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar vastgestelde wereldinkomen, tevens belastbaar verzamelinkomen, noch tegen de hoogte van het bij uitspraak op bezwaar vastgestelde NiNbi. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de door de Inspecteur vastgestelde bedragen onjuist zijn, is de NiNbi-beschikking op het juiste bedrag vastgesteld.
4.8. Hetgeen belanghebbende overigens naar voren heeft gebracht brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
4.9. Het voorgaande brengt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende niet kan slagen. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
4.10. Nu het hoger beroep ongegrond wordt verklaard komt een schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet aan de orde.
4.11. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
4.12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
5. Beslissing
Het Hof,
- verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 15 juli 2010 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en A.C.J. Viersen, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.