Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-09-2010, BP1592, 08/00346
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-09-2010, BP1592, 08/00346
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 september 2010
- Datum publicatie
- 21 januari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2010:BP1592
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2005:BA0837, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/00346
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende zijn op het adres waar hij volgens de GBA stond ingeschreven aanslagen die middels pencohier zijn vastgesteld aangeboden en door de deurwaarder in een gesloten enveloppe achtergelaten, dit omdat de deurwaarder niemand op het adres heeft aangetroffen. Belanghebbende beroept zich op artikel 6:11 Awb en stelt dat hij wegens verblijf in het buitenland en detentie langere tijd niet aanwezig is geweest op genoemd adres. Het Hof oordeelt dat belanghebbende dan maatregelen had moeten nemen voor een adequate opvang van zijn post en acht belanghebbende te laat in bezwaar.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Eerste meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 08/00346
Uitspraak
op het hoger beroep van:
de heer X, wondende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 5 december 2005, nummer AWB 05/2227 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,
betreffende de na te noemen (navorderings)aanslagen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met aanslagnummer 0000.00.000.H.97 en gedagtekend 3 oktober 2001 over het jaar 1999 opgelegd een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van fl. 520.389 (€ 236.142), alsmede bij beschikking een boete, na 50% kwijtschelding, van fl. 140.669 (€ 63.832) en, eveneens gedagtekend 3 oktober 2001, over het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van fl. 813.893 (€ 369.328), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van fl. 228.739 (€ 103.633). Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Bij uitspraken op bezwaar van 12 mei 2005 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen voornoemde navorderingsaanslag, de aanslag en de boetebeschikkingen wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te Arnhem. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37. Bij uitspraak van 5 december 2005 heeft de Rechtbank het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof te Arnhem. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 103. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof (Arnhem) het beroep tegen de voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2001 ingetrokken. Het Hof (Arnhem) heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de nog in geschil zijnde aanslagen en de boetebeschikkingen, teruggave gelast van het door belanghebbende voor het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 513.
1.4. Op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën heeft de Hoge Raad bij arrest van 25 april 2008, nummer 43.871, het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof te Arnhem vernietigd, behoudens voor zover daarbij de uitspraak op bezwaar tegen de boetes is vernietigd en behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten en het geding verwezen naar het Hof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
1.5. Belanghebbende toenmalige gemachtigde heeft bij brief van 4 juni 2008 onder meer aan het Hof bericht dat hij zich onttrekt als gemachtigde en dat hij belanghebbende op de hoogte heeft gesteld van de mogelijkheid om een schriftelijke conclusie in te dienen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad. Belanghebbende heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De Inspecteur heeft naar aanleiding van het arrest op 15 juli 2008 een conclusie na verwijzing ingediend, waarvan een afschrift aan belanghebbende is gestuurd.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 januari 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.7. Belanghebbende heeft te dezer zitting met toestemming van de Inspecteur kopieën overgelegd van een akte van betekening, een aantal aanslagen en een aantal dwangbevelen, alle op naam van A, de als bijstand van belanghebbende ter zitting aanwezige broer van belanghebbende, alsmede een verklaring volgens welke "De belastingdeurwaarder" een pand heeft "hersloten".
1.8. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 8 mei 2009 in afschrift aan partijen is verzonden.
1.9. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen in de gelegenheid gesteld het geschil onderling te regelen en, voor het geval dat niet lukt, de Inspecteur verzocht in dat geval als eerste schriftelijk inlichtingen te verstrekken en/of onder hen berustende stukken in te zenden.
1.10. Bij brief van 17 februari 2009 heeft de Inspecteur belanghebbende een voorstel gedaan om het tussen hen levende fiscale geschil op te lossen. Bij brief van 8 april 2009 heeft de Inspecteur het Hof bericht dat het niet is gelukt tot overeenstemming te komen. Bij brief van 17 april 2009, aangevuld bij brief van 22 april 2009, heeft B daar op gereageerd.
1.11. De Inspecteur heeft bij brief van 18 mei 2009 (met bijlagen) nader gereageerd, welke reactie voor commentaar naar belanghebbende is gestuurd. De gemachtigde van belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 18 juni 2009 (met bijlagen). Een afschrift van deze reactie is ter kennisneming aan de Inspecteur gezonden.
1.12. De nadere zitting heeft plaatsgehad op 12 november 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Tijdens die zitting heeft belanghebbende op de voet van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht een verzoek bij het Hof ingediend strekkende tot wraking van de drie leden van het Hof die ter gelegenheid van die zitting de zaak behandelen. Het Hof heeft daarop het onderzoek geschorst totdat de wrakingskamer uitspraak heeft gedaan. Een afschrift van het van die zitting opgemaakt proces-verbaal is op 16 november 2009 aan partijen verstrekt. De wrakingskamer van het Hof heeft dit verzoek ter zitting van 10 december 2009 behandeld en op 18 december 2009 onder nummer: wraking 100/20-2009 uitspraak gedaan. Bij deze uitspraak is het wrakingsverzoek afgewezen.
1.13. Het onderzoek ter zitting is vervolgens hervat ter zitting van het Hof van 7 mei 2010. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verstrekt.
1.14. Het Hof heeft vervolgens aan het slot van deze zitting het onderzoek gesloten en bepaald dat op het beroep schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Op 3 oktober 2001 zijn aan belanghebbende, met als adres C-straat 1, ---- -- Y, de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 met aanslagnummer 0000.00.000.H.97 en de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 opgelegd, beide met een boete.
2.2. Van 8 mei 2000 tot en met 22 oktober 2002 stond belanghebbende ingeschreven op het adres C-straat 1 te Y.
2.3. Op 7 januari 2005 heeft belanghebbende tegen - onder meer - de in 2.1 bedoelde aanslagen en boetebeschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
2.4. De inhoud van de in 1.10 bedoelde brief van de Inspecteur van 17 februari 2009 aan de gemachtigde van belanghebbende luidt, zakelijk weergegeven, als volgt:
"In vervolg op ons gesprek van 13 februari jl. .... doe ik u het volgende voorstel:
De opgelegde aanslagen worden teruggebracht naar de oorspronkelijke vastgestelde bedragen voor 1999, respectievelijk het in 2000 genoten inkomen. De opgelegde boetes worden tot 0% teruggebracht. Heffingsrente en invorderingsrente worden niet berekend cq leiden niet tot betaling aan belanghebbende.
Uw cliënt zal de lopende procedure bij het Gerechtshof te Den Bosch in trekken. Hij zal geen gebruik maken van enig recht van bezwaar en/of beroep.
De Belastingdienst is bij de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld in de kosten. Deze bedragen zullen aan belanghebbende worden uitbetaald. Het betreft proceskosten voor een bedrag van € 513 en vergoeding van het griffierecht van € 140.
Van de zijde van de Belastingdienst is geen verdere tegemoetkoming in de proceskosten te verwachten. Uw cliënt zal ook geen aanvullende tegemoetkoming in welke vorm dan ook claimen.
(......)".
2.5. De inhoud van de in 1.10 bedoelde brieven van de gemachtigde van belanghebbende van 17 respectievelijk 22 april 2009 aan het Hof luidt, zakelijk weergegeven, als volgt:
(brief van 17 april 2009):
"Op 17 februari 2009 ontving ik de bijgaande brief van de belastingdienst. Naar aanleiding en onder voorwaarde van de daarin vervatte toezeggingen tot vermindering van de aanslagen, navorderingsaanslagen en boeten 1999, 2000 en 2001, waartegen beroep, en met het verzoek als bedoeld in artikel 8:75a jo 8:75 Awb, bevestig ik intrekking van de beroepen.
(.....)".
(brief van 22 april 2009):
"Op 17 februari 2009 ontving ik de brief van de belastingdienst d.d. 17 februari 2009 met de daarin vervatte toezeggingen tot vermindering van de aanslagen, navorderingsaanslagen en boeten 1999, 2000 en 2001. Naar aanleiding en onder voorwaarde daarvan en met het verzoek als bedoeld in artikel 8:75a jo 8:75 Awb, heb ik op 17 april 2009 intrekking van de beroepen bevestigd. U hebt deze bevestiging opgevat als intrekking onder een voorwaarde.
(.....)
Nu begrijp ik dat de inspecteur evenwel bedoelt van belanghebbende een bevestiging te vragen dat belanghebbende geen civielrechtelijke of anderszins (tuchtrechtelijk, klachtrechtelijk of strafrechtelijk) juridische actie zal ondernemen tegen de belastingdienst of tegen de inspecteur pro se. Met andere woorden: de belastingdienst verbindt een voorwaarde aan de genoemde vermindering van de aanslagen. Een dergelijke bevestiging kan en wil ik niet geven. (....)".
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Het geschil betreft na verwijzing nog slechts het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de onderhavige navorderingsaanslag en de definitieve aanslag.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zittingen telkens opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat en voor zover van belang, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op het bezwaar voor wat betreft de in geschil zijnde aanslag en navorderingsaanslag en vermindering van die aanslagen zoals volgens belanghebbende door de Inspecteur toegezegd in zijn brief van 17 februari 2009, onder gelijktijdige veroordeling van de Inspecteur in de forfaitaire proceskosten die belanghebbende in verband met de procedure voor het Hof te 's-Hertogenbosch heeft moeten maken.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondheid van het beroep en tot handhaving van de in geschil zijnde aanslag en navorderingsaanslag.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Vaststaat dat belanghebbende van 8 mei 2000 tot en met 22 oktober 2002 volgens de GBA stond ingeschreven op het adres C-straat 1 te Y.
4.2. Uit onder meer de bijlagen van het bij het Hof op 19 mei 2009 ingekomen verweerschrift van de Inspecteur, welke bijlagen het Hof, gelet op de door het Hof gegeven opdracht tijdens de zitting van 22 januari 2009, zoals weergeven in het proces-verbaal van die zitting, niet tardief acht, en de verklaring van de Inspecteur ter zitting van 7 mei 2010, welke verklaring het Hof geloofwaardig acht, concludeert het Hof dat de in hiervoor onder 1.1 genoemde aanslagen met dagtekening 3 oktober 2001 middels een penkohier zijn vastgesteld, direct invorderbaar zijn verklaard en in handen zijn gesteld van de belastingdeurwaarder die bedoelde aanslagen en de hiermee verband houdende dwangbevelen op 1 oktober heeft aangeboden op het hiervoor onder 4.1 genoemde adres en welke aanslagen en dwangbevelen in een gesloten envelop aldaar zijn achtergelaten omdat de belastingdeurwaarder op dat adres niemand heeft aangetroffen.
4.3. Vaststaat dat belanghebbende niet binnen de daartoe gestelde termijnen een bezwaarschrift tegen bedoelde aanslagen heeft ingediend. Voor dat geval blijft op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest. Gelet op de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad in zijn arrest van 25 april 2008, nr. 43.871 en hetgeen de Hoge Raad onder 3.4 in genoemd arrest heeft overwogen, rust op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat hij niet in verzuim is geweest.
4.4. Belanghebbende is volgens zijn verklaring wegens verblijf in het buitenland en detentie langere tijd niet aanwezig geweest op het hiervoor onder 4.1 genoemde adres.
In een dergelijke situatie is het aan belanghebbende om zorg te dragen voor een adequate opvang van zijn post op het bij de officiële instanties bekende adres; afwezigheid gedurende langere tijd levert derhalve geen omstandigheid op op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 6:11 Awb.
4.5. Belanghebbende stelt nog dat de Inspecteur zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat de desbetreffende aanslagen ter post waren bezorgd, terwijl zij zich vervolgens op het standpunt heeft gesteld dat deze door de deurwaarder in een gesloten envelop op 1 oktober 2001 op het onder 4.1 genoemde adres zijn achtergelaten. Naar het oordeel van het Hof kan hieruit niet worden afgeleid dat belanghebbende, die pas op 5 januari 2005 een bezwaarschrift heeft ingediend, niet in verzuim is geweest.
Ook overigens heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan redelijkerwijs zou kunnen worden geoordeeld, dat hij niet in verzuim is geweest.
4.6. Gelet op het geen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde aanslagen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 Awb. De Inspecteur heeft belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de in geding zijnde aanslag en navorderingsaanslag.
De Inspecteur is reeds opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de twee nog in geschil zijnde boetebeschikkingen (zie 1.3 en 1.4 hiervoor).
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Mitsdien moet worden beslist zoals hierna vermeld.
5. Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond voor zover het betreft de beslissing van de Rechtbank waarbij de uitspraak van de Inspecteur dat het bezwaar tegen de aanslag en de navorderingsaanslag niet-ontvankelijk is, is bevestigd.
Aldus gedaan op 10 september 2010 door G.J. van Muijen, voorzitter, P.A.G.M. Cools en J.C.K.W. Bartel, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.