Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-09-2010, BP1618, 09/00573

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-09-2010, BP1618, 09/00573

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 september 2010
Datum publicatie
21 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BP1618
Zaaknummer
09/00573

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is woonachtig in België en in het onderhavige jaar binnen België verhuisd. Deze verhuizing is de oorzaak van verkeerd of niet-bezorgde aanslagen, maar de discussie omtrent de al dan niet tijdigheid van het bezwaar en de voorgeschreven wijze van bekendmaken van de aanslag eindigt met het, onder toepassing van artikel 6:10, lid 1 Awb, ontvankelijk verklaren van belanghebbende. Materieel gaat het geschil over het bij de definitieve aanslag terugbetalen van de bij de voorlopige aanslag ten onrechte terugbetaalde loonheffing. Gelet op de termijnoverschrijding converteert de inspecteur de primitieve aanslag in een navorderingsaanslag. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2006, nr.41.052, VN 2006/33.5, oordeelt het Hof dat converteren is toegestaan . Het ontbreken van een nieuw feit deert hem daarbij niet, gelet op het bepaalde in artikel 16, lid 2 AWR. In het geval van belanghebbende zou er zonder navordering, sprake zijn van dubbele verrekening van voorheffingen. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00573

Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de heer X

wonende te Y (België),

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 september 2009, nummer AWB 08/4511, in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 201.292. Belanghebbende is, na tegen die aanslag gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De Inspecteur heeft de aanslag ambtshalve beoordeeld. Dat heeft niet geleid tot vermindering van de aanslag.

1.2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, belanghebbende ontvankelijk verklaard in diens bezwaar, de aanslag gehandhaafd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 6 met aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die dat bedrag aan belanghebbende moet vergoeden, alsmede de Staat gelast aan belanghebbende het door deze betaalde griffierecht van € 39 te vergoeden.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 juni 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent de pleitnota tot de stukken van het geding. Belanghebbende heeft ter zitting zonder bezwaar van de wederpartij voorts in fotokopie een toelichting bij vraag 37d van het aangiftebiljet overgelegd.

1.6. Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is eind 2003 binnen België verhuisd van het adres A-straat 16, ---- B naar het adres C-straat 4, ---- Y. Belanghebbende heeft de Inspecteur van die verhuizing in kennis gesteld.

2.2. Omstreeks 28 februari 2004 zond de Inspecteur belanghebbende een biljet toe voor het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. Dat aangiftebiljet was geadresseerd C-straat 4, ---- Y, conform de dienaangaande door belanghebbende verstrekte gegevens.

2.3. In het aangiftebiljet staat bij vraag 37 vermeld:

"Ingehouden Nederlandse loonheffing. Lees de toelichting bij vraag 37d."

In die toelichting staat bij vraag 37d vermeld:

"Vul hier alleen een bedrag in als u niet al bij vraag 7 of 12d de Nederlandse loonheffing in 2003 heeft ingevuld."

2.4. Belanghebbende, die een dienstbetrekking in Nederland vervulde, gaf in het aangiftebiljet aan inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking een bedrag van € 201.292 aan. Bij vraag 37d vulde belanghebbende aan ingehouden loonheffing een bedrag van € 95.013 in. Ook bij vraag 7a had belanghebbende een bedrag van € 95.013 aan ingehouden loonheffing ingevuld. Het aangiftebiljet werd op 7 april 2004 ingediend.

2.5. In verband met het zowel onder vraag 7a als onder vraag 37d invullen van een bedrag van € 95.013 aan ingehouden loonheffing is aan belanghebbende bij voorlopige aanslag, gedagtekend 22 maart 2005 (hierna: de voorlopige aanslag), een teruggaaf verleend van € 99.421 (inclusief € 4.408 heffingsrente). Het aanslagbiljet is geadresseerd A-straat 16, ---- B België, in plaats van C-straat 4, ---- Y. Het bedrag van de teruggaaf werd aan belanghebbende overgemaakt.

2.6. In de definitieve aanslag welke is gedagtekend 4 juli 2006 (hierna: de definitieve aanslag), is met betrekking tot de berekening van het te betalen bedrag het volgende vermeld:

"Bedrag van de aanslag € NIHIL

Eerdere voorlopige aanslagen bij € 95.013

In rekening gebrachte heffingsrente bij € 9.738

In rekening gebrachte heffingsrente € 104.751"

Het aanslagbiljet is geadresseerd A-straat 16, ---- B België, in plaats van C-straat 4, ---- Y.

2.7. Op 6 juni 2008 ontving belanghebbende een brief van de Inspecteur, gedagtekend 2 juni 2008, die met betrekking tot "2003 aanslag H36" een openstaand bedrag van € 111.776, inclusief vervolgingskosten "tot heden" vermeldt.

2.8. Bij brief van 6 juni 2008, bij de Inspecteur binnengekomen op 9 juni 2008, maakte belanghebbende "tegen de aanslag 2003" bezwaar. Belanghebbende verzocht in die brief de Inspecteur om toezending van een kopie van onder meer de in 2.7 bedoelde aanslag.

2.9. Bij brief van 1 juli 2008 berichtte de Inspecteur voornemens te zijn belanghebbende op grond van termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar. Ook gaf de Inspecteur te kennen de aanslag na ambtshalve beoordeling te zullen handhaven. Een kopie van de definitieve aanslag werd niet bijgesloten.

2.10. Bij brief van 31 juli 2008 antwoordde belanghebbende de Inspecteur het volgende:

"U heeft mijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen 6 weken na dagtekening van de aanslag bij u is bezorgd. Echter pas in het schrijven van D van 2 juni 2008 heb ik voor het eerst kennis kunnen nemen van deze aanslag. Mijn bezwaar is op 6 juni 2008 verzonden en door u op 9 juni ontvangen.

In mijn bezwaar heb ik gevraagd om kopieën van de betreffende aanslagen. Deze heeft u niet meegezonden maar wellicht kunnen deze meer duidelijkheid opleveren.

Ik verzoek u om een kopie te mogen ontvangen (of af te komen halen) van de door u genoemde voorlopige aanslag, dagtekening 22 maart 2005 en van de Definitieve aanslag, dagtekening 4 juli 2006)."

2.11. Conform zijn verzoek ontving belanghebbende een duplicaat van de voorlopige aanslag alsmede een duplicaat van de definitieve aanslag. Op beide documenten heeft belanghebbende met de pen geschreven: "ontvangen 28-8-2008".

2.12. Bij brief van 3 september 2008 vulde belanghebbende zijn bezwaar aan.

2.13. Bij brief van 18 september 2008 deed de Inspecteur formeel uitspraak op bezwaar. Daarbij heeft de Inspecteur hetgeen hij in zijn in 2.9 vermelde brief van 1 juli 2008 had aangekondigd, geëffectueerd. Van die uitspraak is belanghebbende op 29 september 2008 bij de Rechtbank in beroep gekomen. Op 16 september 2009 heeft de Rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de definitieve aanslag tijdig is opgelegd. Indien die vraag ontkennend moet worden beantwoord is in geschil het antwoord op de vraag of die aanslag kan worden geconverteerd in een navorderingsaanslag. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. De Inspecteur beantwoordt beide vragen bevestigend.

Niet in geschil is dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de definitieve aanslag. Ook concludeert belanghebbende dat conversie van de definitieve aanslag in een navorderingsaanslag niet mogelijk is.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Voor het geval de definitieve aanslag niet als zodanig kan worden gehandhaafd, concludeert de Inspecteur tot conversie van de definitieve aanslag in een navorderingsaanslag.

4. Gronden voor de beslissing

Vooraf en ambtshalve.

4.1. In zijn beroepschrift in hoger beroep heeft belanghebbende verzocht de door de Rechtbank uitgesproken ontvankelijkverklaring in bezwaar te gronden op de juiste argumentatie.

4.2. De grief van belanghebbende inhoudende dat "op 29 februari 2008 zijn adres volledig onjuist in het systeem van de Belastingdienst zat", treft doel. Het Hof wijst op de in 2.5 en 2.6 vermelde onjuiste adressering van de betreffende stukken. Aannemelijk is dat beide in 2.11 bedoelde duplicaten, conform de daarop met de pen aangebrachte vermelding, op 28 augustus 2008 door belanghebbende zijn ontvangen en dat in die duplicaten de oorspronkelijke adressering "A-straat 16, ---- B" is gewijzigd in "C-straat 4, ---- Y, waarbij de postcode "----" abusievelijk niet is aangepast. In verband hiermee kan niet worden gezegd dat de bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden (zie het arrest HR 5 maart 2004, nr. 39 245, onder andere gepubliceerd in BNB 2004/200).

4.3. Indien de aanslag niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van ontvangst door de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger van het aanslagbiljet of van een afschrift daarvan (zie het arrest HR 15 maart 2000, nr. 34 999, onder andere gepubliceerd in BNB 2000/220), zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen. Ter zitting heeft de Inspecteur, op wie in deze de bewijslast rust, desgevraagd verklaard niet hard te kunnen maken dat belanghebbende het aan "A-straat 16, ---- B" geadresseerde aanslagbiljet heeft ontvangen. Het Hof is van oordeel dat de bezwaartermijn op 28 augustus 2008 is aangevangen, op welke datum belanghebbende het duplicaatbiljet van de definitieve aanslag ontving.

4.4. Belanghebbende is vóór die datum, bij op 9 juni 2008 ter Inspectie binnengekomen brief van 6 juni 2008, in bezwaar gekomen.

Ingevolge artikel 6:10, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) blijft ten aanzien van een vóór het begin van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien de indiener redelijkerwijs kon menen dat het besluit reeds was genomen. Het Hof is van oordeel dat dit in het geval van belanghebbende ten aanzien van de definitieve aanslag het geval is. De Rechtbank heeft belanghebbende terecht ontvankelijk verklaard in diens bezwaar.

Ten aanzien van de in geschil zijnde vragen

4.5. Belanghebbende heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het de Inspecteur niet vrijstond vooruitlopend op de definitieve aanslag met toepassing van artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) een voorlopige aanslag op te leggen, "omdat de grootte van de belastingschuld al eind december 2003 vaststond". De voorlopige aanslag moet in verband hiermee als een definitieve aanslag worden aangemerkt en de definitieve aanslag als een navorderingsaanslag; voor het opleggen van een navorderingsaanslag ontbreekt een nieuw feit.

4.6. Het Hof volgt belanghebbende niet in die zienswijze.

4.6.1. Bij de definitieve aanslag heeft de Inspecteur de door belanghebbende voor het jaar 2003 materieel verschuldigde belasting en premie volksverzekeringen vastgesteld. Die materieel verschuldigde belasting en premie volksverzekeringen konden eerst na afloop van het kalenderjaar worden vastgesteld. Immers, eerst op dat moment kon de hoogte van het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende over 2003 worden bepaald.

4.6.2. Het stond de Inspecteur vrij met toepassing van artikel 13 van de AWR een voorlopige aanslag op te leggen. De definitieve aanslag moet evenwel worden aangemerkt als eerst op 28 augustus 2008 op de voorgeschreven wijze bekend te zijn gemaakt. Dat is ruim na het einde van de driejaarstermijn van artikel 11, lid 3 van de AWR, welke termijn in het geval van belanghebbende eindigde ultimo 2006. In verband hiermee bepleit de Inspecteur conversie van de definitieve aanslag in een navorderingsaanslag.

4.6.3. In zijn arrest van 2 juni 2006, nr. 41 052, onder andere gepubliceerd in VN 2006/33.5, heeft de Hoge Raad beslist dat een aanslag in een navorderingsaanslag kan worden geconverteerd als aan de voor navordering gestelde vereisten is voldaan.

4.6.4. In artikel 16, lid 3 van de AWR is bepaald dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Dat is in het geval van belanghebbende (vijf jaren na ultimo 2003) ultimo 2008. De definitieve aanslag moet worden aangemerkt als op 28 augustus 2008 op de voorgeschreven wijze bekend te zijn gemaakt. Aan het vereiste dat de navorderingtermijn van vijf jaren niet mag zijn verstreken, is derhalve voldaan.

4.6.5. In artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel a van de AWR, is, voor zover hier van belang, bepaald dat navordering mede kan plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend. In het geval van belanghebbende is sprake van dubbele verrekening van voorheffingen. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, vormt in zijn geval de aanwezigheid van een nieuw feit geen vereiste om te kunnen navorderen.

4.6.6. Gelet op het vorenstaande is conversie van de definitieve aanslag in een navorderingsaanslag toegestaan. De definitieve aanslag moet als navorderingsaanslag worden gehandhaafd. Het hoger beroep is ongegrond.

Ten aanzien van het griffierecht

4.7. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt, met verbetering van de gronden, de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 10 september 2010 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, J.W.J. Huige en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.