Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-08-2010, BP1925, 09/00424

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-08-2010, BP1925, 09/00424

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 augustus 2010
Datum publicatie
25 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BP1925
Zaaknummer
09/00424

Inhoudsindicatie

Eind januari 2009 heeft belanghebbende op het adres waar hij was gedetineerd het proces-verbaal van de mondeling uitspraak van de rechtbank ontvangen. Het Hof oordeelt dat vanaf dat moment de termijn voor het instellen van hoger beroep is gaan lopen. Op 6 augustus 2009 dient belanghebbende bij de rechtbank, dus bij de onbevoegde rechter , een hoger beroepschrift in. De rechtbank zendt dit door naar het Hof. Het Hof constateert dat belanghebbende de beroepstermijn met bijna 5 maanden heeft overschreden. Belanghebbende beroept zich op artikel 6:11 Awb en stelt dat hij gedetineerd was en niet beschikte over een "rechtshelper". Het Hof constateert dat belanghebbende zelf bezwaar heeft ingediend en in dat bezwaar duidelijk had omschreven waarom hij het niet met de aanslag eens was. Belanghebbende is ook zelf in beroep gekomen. Het Hof oordeelt dat belanghebbende in staat moet worden geacht zelf hoger beroep aan te tekenen en dat er dus geen sprake was van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Dat belanghebbende gedetineerd was doet hieraan niet af. Belanghebbende is niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 09/00424

Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 september 2007, nummer AWB 06/4124, in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder nummer 0000.00.000.H50 voor het jaar 2005 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelastingen/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000 (hierna: de voorlopige aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak belanghebbende op grond van termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De Inspecteur heeft vervolgens de aanslag ambtshalve beoordeeld. Aan de bezwaren van belanghebbende is de Inspecteur niet tegemoetgekomen.

1.2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 juni 2010 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. De voorlopige aanslag is gedagtekend 25 april 2006. Het voor belanghebbende bestemde aanslagbiljet is door de Inspecteur verzonden aan het adres A-straat 152, ---- -- Y, het destijds van belanghebbende bekende adres.

2.2. Belanghebbende is op 23 juni 2006 tegen de voorlopige aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak, welke is gedagtekend 10 juli 2006, is belanghebbende op grond van termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De Inspecteur heeft vervolgens de voorlopige aanslag ambtshalve beoordeeld. De Inspecteur is niet aan de bezwaren van belanghebbende, die een onderneming dreef, tegemoetgekomen. Die bezwaren betroffen het niet verlenen van zelfstandigenaftrek tot een bedrag van € 8.386, het niet verlenen van een startersaftrek tot een bedrag van € 1.969 en het niet verlenen van een algemene heffingskorting van € 1.894.

2.3. De voorlopige aanslag is gevolgd door een voor het jaar 2005 opgelegde definitieve aanslag, welke is gedagtekend 5 maart 2008. De voorlopige aanslag is met de definitieve aanslag verrekend. Tegen de definitieve aanslag heeft belanghebbende geen rechtsmiddel aangewend.

2.4. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de voorlopige aanslag op 18 augustus 2006 in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft in haar mondelinge uitspraak van 13 september 2007 het oordeel van de Inspecteur, dat belanghebbende te laat in bezwaar is gekomen, overgenomen. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2.5. Bij de rechtsmiddelverwijzing, aan de voet van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak, is vermeld dat

tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch, binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.

2.6. Het voor belanghebbende bestemde afschrift van bedoeld proces-verbaal is verzonden aan het adres B-straat 35, ---- C (België). De betreffende enveloppe is op 27 september 2007 op dat adres aangeboden. Dat adres was destijds het van belanghebbende bekende adres. Op de retour ontvangen enveloppe is door middel van een sticker aangegeven "niet afgehaald". Belanghebbende was op dat moment gedetineerd.

2.7. Het door de Rechtbank retour ontvangen afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is eind januari 2009 aan belanghebbende betekend in het huis van bewaring waarin hij was gedetineerd. Belanghebbende is op 11 juni 2009 uit hechtenis ontslagen.

2.8. Bij brief van 6 augustus 2009 heeft belanghebbende, door tussenkomst van het kantoor van zijn gemachtigde voornoemd, pro forma hoger beroep ingesteld. De desbetreffende brief voorzien van bijlagen, is per abuis bij de Rechtbank ingediend, op 7 augustus 2009. De Rechtbank heeft de stukken, met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), doorgezonden aan het Hof. Aldaar zijn de stukken op 11 augustus 2009 binnengekomen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is antwoord op de volgende vragen.

A. Is belanghebbende ontvankelijk in hoger beroep?

zo ja,

B. Is belanghebbende ontvankelijk in bezwaar?

Zo ja,

C. Heeft belanghebbende recht op zelfstandigenaftrek (inclusief de startersaftrek) en de algemene heffingskorting?

Ter zitting heeft de Inspecteur zijn stelling dat het (hoger) beroep niet-ontvankelijk is op de grond dat belanghebbende tegen de definitieve aanslag geen rechtsmiddel heeft ingesteld in verband waarmee de definitieve aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, ingetrokken, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2010, nr. 08/03784, onder meer gepubliceerd in VN 2010/11.7.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Ter zitting zijn geen nieuwe gronden aangevoerd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, ontvankelijk-verklaring in bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 5.647, zoals aangegeven.

De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden voor de beslissing

4.1. Vaststaat dat het voor belanghebbende bestemde afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak, in welk proces-verbaal 17 september 2007 is vermeld als datum van aangetekende verzending aan partijen, op 27 september 2007 op het adres B-straat 35, ---- C (België) is aangeboden. Dat was destijds het van belanghebbende bekende adres.

4.2. Het Hof heeft geen reden eraan te twijfelen dat het voor belanghebbende bestemde afschrift van bedoeld proces-verbaal op 17 september 2007 aangetekend aan belanghebbende is verzonden. Uit het dossier blijkt echter niet dat de Rechtbank op de voet van artikel 8:38, lid 1 van de Awb het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak, na terugontvangst, bij gewone brief heeft verzonden naar het adres B-straat 35, ---- C (België). Wel blijkt uit het dossier dat belanghebbende eind januari 2009 het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak heeft ontvangen nadat de Rechtbank het aangetekend had verzonden aan het adres D-straat 1, ---- -- E, alwaar belanghebbende toen was gedetineerd. Het Hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de termijn voor het instellen van hoger beroep op 31 januari 2009 is aangevangen en op 13 maart 2009 is geëindigd.

4.3. De brief van 6 augustus 2009 met bijlagen, door middel waarvan belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld, is abusievelijk ingediend bij de Rechtbank. De Rechtbank, die de stukken aan het Hof heeft doorgezonden, was in deze onbevoegd.

4.4. Ingevolge artikel 6:15 van de Awb, is, voor zover hier van belang, indien een beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegde administratieve rechter zoals in het geval van het hoger beroep van belanghebbende, het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor het antwoord op de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Omtrent dat laatste is niets gesteld of aannemelijk geworden.

4.5. De in 4.3 vermelde brief is op 7 augustus 2009 bij de Rechtbank binnengekomen. De termijn voor het instellen van het hoger beroep eindigde, zoals in 4.2 is vermeld, op 13 maart 2009. Bedoelde termijn is derhalve met bijna vijf maanden overschreden.

4.6. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op artikel 6:11 van de Awb. Ingevolge die bepaling blijft, voor zover hier van belang, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

4.7. Belanghebbende heeft in dat kader aangevoerd dat hij bij ontvangst van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak was gedetineerd, dat hij op dat moment "geen rechtshelper" had, dat hij daarnaast de inhoud van de uitspraak niet begreep, dat hij niet de middelen had om een rechtshelper in te schakelen, dat hij op dat moment niet besefte dat hij beroep diende in te stellen tegen de uitspraak en dat de rechtshelper vervolgens, nadat belanghebbende in vrijheid was gesteld en hem duidelijk was geworden wat de uitspraak inhield, hoger beroep heeft ingesteld.

4.8. Belanghebbende is zelf, zonder bijstand van een deskundige, in bezwaar gekomen tegen de voorlopige aanslag. Hij heeft in zijn bezwaarschrift duidelijk omschreven waarom hij het niet met de aanslag eens was. Bij de uitspraak van de Inspecteur is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar op grond van termijnoverschrijding. Belanghebbende is vervolgens tegen de uitspraak van de Inspecteur, gelet op de datum van dagtekening van die uitspraak en de datum van binnenkomst bij de Rechtbank van het beroepschrift, tijdig in beroep gekomen. Gegeven het vorenstaande acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende zelf (zonder rechtshelper) in staat was hoger beroep in te stellen en voldoende op de hoogte was van de mogelijke gevolgen van het niet tijdig instellen van hoger beroep.

Het Hof is dan ook van oordeel dat bij het instellen van hoger beroep geen sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. De omstandigheid dat belanghebbende gedetineerd was, doet hieraan niet af.

4.9. Gelet op het vorenstaande is belanghebbende niet-ontvankelijk in hoger beroep. De vragen B en C onder 3.1 behoeven niet meer te worden beantwoord.

5. Griffierecht

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Aldus gedaan op 6 augustus 2010 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Deze uitspraak is ondertekend door P.A.M. Pijnenburg en de griffier, aangezien de voorzitter is verhinderd.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.