Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-11-2010, BP5981, 08/00569

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-11-2010, BP5981, 08/00569

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 november 2010
Datum publicatie
28 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BP5981
Formele relaties
  • Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROE:2008:BD7803, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Zaaknummer
08/00569

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een oude boerderij met stallen geschikt gemaakt voor bewoning door circa 21 buitenlandse werknemers, vnl. Polen die in de tuinbouw werken. Op het bij de boerderij behorende terrein zijn 8 units geplaatst, waar in totaal ook nog 64 personen kunnen worden ondergebracht. Belanghebbende heeft het hem door de gemeente toegezonden aangiftebiljet toeristenbelasting nooit ingevuld of terug gezonden. De gemeente heeft belanghebbende ambtshalve aangeslagen in de toeristenbelasting. Het Hof oordeelt dat de gemeente aan de vaststaande feiten het vermoeden heeft kunnen ontlenen dat belanghebbende belastingplichtig was voor de toeristenbelasting en nu belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan er sprake is van omkering van de bewijslast. Naar het oordeel van het Hof is er geen sprake van schending van het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel en is, na de ambtshalve vermindering door de heffingsambtenaar de aanslag niet onredelijk of willekeurig. In verband met de ambtshalve vermindering is het hoger beroep gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00569

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X c.s.,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Roermond (hierna: de Rechtbank) van 2 juli 2008, nummer AWB 06/1164 in het geding tussen

belanghebbende

en

de Heffingsambtenaar van de Gemeente Horst aan de Maas,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen aanslag toeristenbelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 oktober 2005 voor het jaar 2003 een aanslag in de toeristenbelasting opgelegd naar een bedrag van € 21.821,80, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Heffingsambtenaar heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 13 november 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.

1.6. Zowel belanghebbende als de Heffingsambtenaar hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Heffingsambtenaar heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van belanghebbende behorende bijlagen.

1.7. Het Hof heeft partijen er ter zitting van op de hoogte gesteld dat bij het Hof het vermoeden is gerezen dat belanghebbende belastingplichtig is in de zin van de Verordening toeristenbelasting 2003 van de Gemeente Horst aan de Maas van 13 november 2002, zoals deze is gewijzigd bij Wijzigingsbesluit van 17 december 2002, en dat het aan belanghebbende is om dat vermoeden te ontzenuwen. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.9. De nadere zitting heeft plaatsgehad op 11 januari 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar. Te dezer zitting heeft het Hof de Heffingsambtenaar verzocht onder hem berustende stukken in te zenden. Voorts heeft het Hof belanghebbende verzocht schriftelijk inlichtingen te verstrekken.

1.10. Van de in 1.9 bedoelde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.11. De Heffingsambtenaar heeft voldaan aan het verzoek om onder hem berustende stukken in te zenden. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Belanghebbende heeft een schriftelijke reactie gegeven en daarbij tevens nadere stukken gevoegd. De reactie en de bijgevoegde stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Ten slotte heeft de Heffingsambtenaar een schriftelijke reactie gegeven die in afschrift is verstrekt aan de wederpartij.

1.12. De nadere zitting heeft plaatsgehad op 2 juli 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.

1.13. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.14. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.15. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. A, gevestigd in B te Polen heeft door middel van het formulier "Huisvesting buitenlandse werknemers" op 6 juli 2002 bij de Gemeente Horst aan de Maas (hierna: de Gemeente) melding gedaan van de huisvesting van buitenlandse werknemers op de locatie C-straat 28 te D (hierna: de locatie).

2.2. Vervolgens heeft (ook) V.O.F. F op 21 augustus 2002 in het kader van "het beleidskader realisatie nieuwe huisvesting buitenlandse werknemers" bij de Gemeente melding gedaan van de huisvesting van buitenlandse werknemers op de locatie. V.O.F. F is blijkens een overgelegd uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noord- en Midden Limburg opgericht op 1 november 1990 en opgeheven met ingang van 27 januari 2003. De heren G en H F zijn gedurende het bestaan van V.O.F. F beherend vennoot van de vennootschap geweest.

2.3. Bij Raadsbesluit van 13 november 2002 (de in het overgelegde exemplaar van het raadsbesluit genoemde datum van 13 november 2003 betreft een kennelijke verschrijving) heeft de Gemeente de Verordening toeristenbelasting 2003 vastgesteld. Deze verordening is in werking getreden op 29 november 2002, dat is met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking op 21 november 2002, en vindt toepassing met ingang van 1 januari 2003. Bij wijzigingsbesluit van 17 december 2002, bekendgemaakt op 19 december 2002, is de Verordening toeristenbelasting 2003 met ingang van 1 januari 2003 gewijzigd.

2.4. Op 3 april 2003 heeft op de locatie een controle plaatsgevonden door de heer J, werkzaam bij de Gemeente, in samenwerking met de brandweer en in tegenwoordigheid van de heer X. Van de controle is op 23 april 2003 een rapport opgemaakt en ondertekend door de heer K, werkzaam bij de Gemeente. In het rapport is onder meer het volgende vastgelegd:

"Op het perceel staat een oude boerderij met stallen. De begane grond van het woongedeelte wordt gebruikt voor huisvesting van buitenlandse werknemers op het bedrijf. In de 3 kamers zijn 7 bedden/slaapvoorzieningen aanwezig. Volgens dhr. F waren er op het moment van controle 5 personen ondergebracht in voornoemde kamers. Op de bovenverdieping van de woning waren geen personen ondergebracht. In een gedeelte van de stallen/woning zijn de volgende voorzieningen aangebracht: 1. Woonkamer; 2. Toiletten (4 stuks + 1 urinoir); 3. Douches (3 stuks); 4. Kookvoorzieningen (3 x gasfornuis en 1 magnetron); 5. Wasmachines (5 machines en 3 wasbakken). Voornoemde voorzieningen worden in hoofdzaak gebruikt door de op het bedrijf gehuisveste buitenlandse werknemers. Op een terrein (...), gelegen achter de woning/stallen, zijn 8 units geplaatst. (...) Het betreft units welke aan de kopse kanten van ramen zijn voorzien. Aan de zijkanten is een deur aangebracht. De inrichting van de units bestaan uit twee kamers met een gang in de midden. (...) In de units zijn in elke kamer twee stapelbed[d]en geplaatst. Per unit(...) is er voor 8 personen slaapgelegenheid. In totaal kunnen in de 8 units 64 personen worden ondergebracht. Volgens dhr. F waren er tijdens de controle 57 personen gehuisvest in de units. In elke kamer staat een televisietoestel een tafel en enkele stoelen. De verwarming wordt geregeld door een in elke kamer geplaatste elektrische kachel."

2.5. Op 30 september 2003 hebben inspecteurs van de Arbeidsinspectie personen die op de locatie zijn aangetroffen, verhoord. Van elk verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Uit deze processen-verbaal blijkt dat deze personen onder meer het volgende hebben verklaard:

2.5.1. De heer L: "U heeft mij vanmorgen aangetroffen bij een boomkwekerij. Ik woon daar op de camping. (...) Op de camping is een Nederlander genaamd Pieter, dit is de baas van de camping. (...) Ik betaal 25 euro per week per persoon voor de camping."

2.5.2. De heer M: "Ik ben ongeveer 2.5 weken in Nederland, Ik ben vorig jaar hier geweest en een paar dagen in het begin van dit jaar. Ik verblijf meestal op hetzelfde adres. (...) Ik moet 30 euro per week betalen om op de camping te staan. (...)."

2.5.3. De heer N: "Ik ben sinds bijna een maand in Nederland. (...) Ik heb op een camping in D gewoond. (...) Ik verblijf op de camping waar u mij vanochtend heeft aangetroffen. Ik heb met, een jonge vrouw, Dorotha (fonetisch), van de firma A afgesproken dat ik op de camping kon verblijven. (...) Joost F is de grote baas. (...) Het geld wat ik moet betalen voor mijn slaapplaats op de camping, zou van mijn loon afgehouden worden. Ik weet niet hoeveel ik voor mijn slaapplaats moet betalen. Ik heb met mijn collega's afgesproken wat wij hem zouden betalen voor onze slaapplaats. Wij hebben afgesproken dat wij hem 50 euro voor 2 personen zouden betalen."

2.5.4. De heer P: "Ik woon op een camping in Q, daar waar ik met de auto kwam. (...) Ik weet nog niet of ik hier iets moet betalen. (...) Voor de slaapplaats hoefde ik niets te betalen, maar daar werkte ik dan ook af en toe voor. In de periode van februari tot en met april hoefde ik ook niets voor de slaapplaats te betalen, ook nu werkte ik af en toe. Ik kreeg 4 a 5 euro per uur, dit geld kreeg ik van ene Pieter die Nederlander is. Deze Pieter is ook eigenaar van de camping, de achternaam van deze Pieter is F. In totaal ontving ik iets meer dan 1000 euro in de periode van februari tot en met april. Vanaf 4 augustus ontving ik ook van Pieter F 4 a 5 euro per uur. Vanaf 4 augustus tot en met heden ontving ik ongeveer 1000 euro."

2.5.5. De heer R: "Ik ben sinds 1 maand in Nederland, vanaf begin september. (...) In Polen heb ik een adres gekregen van een camping bij F waar ik kon verblijven. (...) Toen ik begin september 2003 op de camping kwam heb ik met de heer F gesproken. Ik heb hem gevraagd of ik op de camping kon blijven. Met de heer P heb ik afgesproken dat ik 25 euro per week zou betalen om in een woonunit op de camping te verblijven. Ik heb nog niet betaald. Meneer P heeft met meneer F overlegd. (...) Meneer F heeft mij naar mijn slaapplaats gebracht. (...) De 25 euro die ik betaal voor het verblijf is alleen voor mijn slaapplaats."

2.5.6. De heer S: "Ik woon op een privé adres in een caravan, bij Nederlandse vrienden waarvan ik de achternaam niet weet maar men noemt hem Jos en ook Pieter."

2.6. Op 17 maart 2004 hebben inspecteurs van de Arbeidsinspectie wederom een aantal personen verhoord. Uit de verhoorformulieren blijkt dat telkens onder meer de volgende vragen zijn gesteld:

"24. Waar verblijft u momenteel?", en

"25. Wat betaalt u voor uw verblijfplaats en aan wie?".

Uit de verhoorformulieren blijkt dat deze personen de vragen als volgt hebben beantwoord:

2.6.1. De heer T heeft geantwoord op vraag 24: "Ik woon in een huis op de camping van F" en op vraag 25: "€ 4 per dag, ik woon in een tweepersoon kamer bij Piter F."

2.6.2. De heer V heeft geantwoord op vraag 24: "Op de camping in D" en op vraag 25: "€ 45 aan F."

2.6.3. De heer W heeft geantwoord op vraag 24: "In D bij F" en op vraag 25: "Ik betaal € 5 per dag aan Piter F. Het gebeurt een keer per week, meestaal op vrijdag."

2.6.4. De heer AA heeft geantwoord op vraag 24: "Op de camping in D bij Piter F" en op vraag 25: "Van mijn salaris wordt geld hiervoor afgehouden."

2.6.5. De heer BB heeft geantwoord op vraag 24: "In D bij Piter" en op vraag 25: "Ik betaal € 20 per week aan Piter."

2.6.6. De heer CC heeft geantwoord op vraag 24: "In een container op de camping in D bij Piter F" en op vraag 25: "€ 10 per week aan Piter F."

2.6.7. De heer DD heeft geantwoord op vraag 24: "Op de camping van een Nederlander in D. Daar bevind zich een boord: F" en op vraag 25: "Ik betaal aan een Nederlander met de naam F € 5 per nacht."

2.6.8. De heer EE heeft geantwoord op vraag 24: "Op de camping in Tinray bij Piter F" en op vraag 25: "€ 40 aan Piter."

2.6.9. De heer FF heeft geantwoord op vraag 24: "Op de camping in D bij F" en op vraag 25: "€ 30 per week aan F."

2.6.10. De heer GG heeft geantwoord op vraag 24: "Op de camping bij F" en op vraag 25: "€ 30 per week aan F."

2.6.11. De heer HH heeft geantwoord op vraag 24: "In D bij F" en op vraag 25: "€ 30 per week aan Jos F."

2.7. Op 13 september 2004 hebben inspecteurs van de Arbeidsinspectie de heer JJ, verhoord. Van dat verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Uit een bijlage bij dit proces-verbaal blijkt onder meer het volgende. Op de vraag "Waar verblijft u momenteel? Woning of camping?" heeft de heer JJ geantwoord: "camping D C-straat." Op de vraag "Wat betaalt u voor uw verblijfplaats en aan wie?" heeft de heer JJ geantwoord: "Fa A betaald aan campinghouder."

2.8. In februari 2003 heeft de Heffingsambtenaar V.O.F. F uitgenodigd tot het doen van aangifte toeristenbelasting voor het jaar 2003. De Heffingsambtenaar heeft diverse malen aangedrongen tot het doen van aangifte. De heer mr. KK, de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, heeft het uitgereikte aangiftebiljet nimmer retour gezonden.

2.9. Met dagtekening 30 september 2004 heeft de Heffingsambtenaar vervolgens ambtshalve een aanslag toeristenbelasting over het jaar 2003 aan V.O.F. F, op het aanslagbiljet aangeduid als G en H F V.O.F., opgelegd.

2.10. Op 31 augustus 2005 heeft belanghebbende desgevraagd aan de Heffingsambtenaar geantwoord dat de heer X en de heer H F gezamenlijk eigenaren zijn van de grond en de opstallen op de locatie.

2.11. Naar aanleiding van dat antwoord heeft de Heffingsambtenaar bij brief van 13 oktober 2005 belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte toeristenbelasting voor het jaar 2003. Op 20 oktober 2005 is het uitgereikte aangiftebiljet oningevuld geretourneerd. Vervolgens heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende bij brief van 21 oktober 2005 nogmaals uitgenodigd tot het doen van aangifte. Hierop heeft belanghebbende niet gereageerd.

2.12. Met dagtekening 31 oktober 2005 heeft de Heffingsambtenaar vervolgens ambtshalve een aanslag toeristenbelasting over het jaar 2003 aan belanghebbende opgelegd.

2.13. Tot de gedingstukken behoort een brief van de Belastingdienst van 1 juli 2005 aan de Heffingsambtenaar met bijlage. Deze brief bevat onder meer de volgende tekst:

"N.a.v. een telefoontje (...) verstrek ik jou hierbij de gewenste gegevens. Deze gegevens komen uit de correspondentie die wij gevoerd hebben met de adviseur van desbetreffende persoon. (...) Onderdeel vragenbrief 5 april 2005 [van de Belastingdienst]: (...) Met betrekking tot de huisvesting heb ik de volgende vragen: (...) 84 Op welke wijze is bij het bepalen van de verkoopprijs van de boompjes rekening gehouden met de aankoopkosten van deze wooncontainers en alle hierbij komende kosten? (svp berekening overleggen). 85 Betalen de gebruikers van deze wooncontainers hiervoor een vergoeding? Zo ja, dan graag hiervan de overzichten verstrekken want in de administratie heb ik betreffende het gebruik hiervan geen boekingen aangetroffen. Indien geen vergoeding wordt betaald, wat is hiervan dan de reden?". Blijkens de brief zijn de vragen 84 en 85 al eerder in een brief van 1 juli 2004 door de Belastingdienst gesteld. Blijkens de bij de brief van de Belastingdienst behorende bijlage, heeft de adviseur de vragen 84 en 85 op 5 april 2004 als volgt beantwoord: "84. De kosten zijn verdisconteerd in de marge. Hiervan is geen berekening gemaakt. 85. De gebruikers betalen geen vergoeding aan F. De kosten zijn verdisconteerd in de marge."

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Heffingsambtenaar de aanslag toeristenbelasting 2003 terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van de zittingen van 13 november 2009, 11 januari 2010 en 2 juli 2010 opgemaakte processen-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en tot vernietiging van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Wettelijk kader

De Verordening toeristenbelasting 2003, na wijziging bij wijzigingsbesluit van 17 december 2002, luidt, voor zover van belang, als volgt:

"Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(...)

c. niet-beroepsmatig verhuurde ruimten: woningen en andere verblijven, of gedeelten daarvan;

(...).

Artikel 2 Belastbaar feit

Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in [...] niet-beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam 'toeristenbelasting' een directe belasting geheven.

Artikel 3 Belastingplicht

1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.

(...).

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen.

Artikel 6 Belastingtarief

Het tarief bedraagt per overnachting € 0,91.

(...).

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

(...)."

5. Gronden

Ten aanzien van het geschil

5.1. Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar aan de vaststaande feiten het vermoeden kunnen ontlenen dat belanghebbende als eigenaar van de grond en de opstallen op de locatie in 2003 belastingplichtig is in de zin van de Verordening toeristenbelasting 2003. Daartoe acht het Hof de in 2.3 geciteerde inhoud van het rapport van de heer K en de in 2.4 tot en met 2.6 vermelde verklaringen geloofwaardig. Voorts heeft het Hof geen reden te twijfelen aan de niet weersproken stelling van de Heffingsambtenaar, zich baserend op de in 2.13 aangehaalde bijlage bij de brief van de Belastingdienst, dat de kosten van de woonunits zijn verdisconteerd in de prijs die belanghebbende voor zijn producten ontvangt. Tevens neemt het Hof daarbij in aanmerking dat, zoals de Heffingsambtenaar stelt, het onwaarschijnlijk is dat kosten worden gemaakt voor de aanschaf van woonunits en in deze woonunits vervolgens personen zonder vergoeding in welke vorm dan ook verblijf houden.

5.2. Nu de Heffingsambtenaar heeft kunnen menen dat belanghebbende vermoedelijk belastingplichtig is, heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende terecht uitgenodigd tot het doen van aangifte. Belanghebbende stelt in dat kader dat hem een blanco, niet op naam gesteld, aangiftebiljet is uitgereikt en dat hieraan de conclusie moet worden verbonden dat hem geen aangiftebiljet is uitgereikt. Het Hof deelt deze conclusie van belanghebbende niet. Het aangiftebiljet is, naar de Heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld, met een op naam van belanghebbende gestelde begeleidende brief toegezonden. Die brief met het aangiftebiljet is naar het oordeel van het Hof gelijk te stellen aan een op naam gesteld aangiftebiljet. Het aangiftebiljet is derhalve aan belanghebbende uitgereikt.

5.3. Nu belanghebbende het hem uitgereikte aangiftebiljet niet ingevuld heeft geretourneerd en ook overigens niet is gebleken dat hij aangifte heeft gedaan, moet worden geconcludeerd dat hij de vereiste aangifte zoals bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) niet heeft gedaan, en is hem ambtshalve een aanslag opgelegd. Het tegen de uitspraak op het tegen die aanslag gemaakte bezwaar ingestelde beroep dient ingevolge het gestelde in artikel 27j in verbinding met artikel 27e van de AWR ongegrond te worden verklaard tenzij is gebleken dat en in hoeverre die uitspraak onjuist is.

5.4. Naar aanleiding van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting van 13 november 2009 aan de orde is gesteld, heeft het Hof tijdens die zitting partijen op de hoogte gesteld van het vermoeden dat belanghebbende in 2003 belastingplichtig is in de zin van de Verordening toeristenbelasting 2003, zoals deze is gewijzigd bij wijzigingsbesluit van 17 december 2002. Het Hof heeft belanghebbende in staat gesteld dit vermoeden te ontzenuwen. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd om dit vermoeden te ontzenuwen, vindt geen steun in de onder 2 vastgestelde feiten en in 's Hofs waardering van de feiten zoals vermeld in 5.1. Derhalve is het Hof van oordeel dat belanghebbende belastingplichtig is in de zin van vorenbedoelde verordening.

5.5. Voorts stelt belanghebbende dat de Heffingsambtenaar het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, waardoor hij in zijn belangen is geschaad. De Heffingsambtenaar heeft volgens belanghebbende namelijk verzuimd om de juiste versie van de Verordening toeristenbelasting 2003 tijdig aan belanghebbende te doen toekomen. Het Hof stelt vast dat blijkens de gedingstukken de Verordening toeristenbelasting 2003 en de wijziging daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt, hetgeen overigens ook niet in geschil is, zodat belanghebbende daarvan kennis had kunnen nemen. De Verordening toeristenbelasting 2003 is bekendgemaakt bij kennisgeving op 21 november 2002. Het Wijzigingsbesluit is bij kennisgeving op 19 december 2002 bekendgemaakt. In beide kennisgevingen staat vermeld dat de verordening en de wijziging daarvan van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2003 alsmede waar deze ter inzage liggen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende daardoor voldoende mogelijkheden gehad om zich vóór de toepassingsdatum te vergewissen van de inhoud ervan. Dit doet er echter niet aan af dat de Heffingsambtenaar slordig is geweest door aan belanghebbende in 2003 niet de gewijzigde versie van de Verordening toeristenbelasting 2003 aan belanghebbende toe te zenden. Deze slordigheid levert naar het oordeel van het Hof niet een zodanige schending van het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel op dat daaraan het gevolg van vernietiging van de aanslag verbonden moet worden. Bovendien heeft de Heffingsambtenaar naar aanleiding van de door V.O.F. F gedane melding van de huisvesting van buitenlandse werknemers van 21 augustus 2002 met zijn brieven van 3 december 2002 en 28 juli 2003 de V.O.F. al gewezen op de verschuldigdheid van toeristenbelasting. Voorts is in de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag toeristenbelasting voor het jaar 2001 van 9 juli 2002 reeds gewezen op het voornemen tot wijziging van de Verordening toeristenbelasting, zodanig dat met ingang van 1 januari 2003 het verschaffen van huisvesting aan buitenlandse werknemers tot belastingplicht voor de toeristenbelasting leidt.

5.6. Het Hof dient ten slotte te beoordelen of de aanslag niet tot onredelijke hoogte of op willekeurige wijze is opgelegd. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting nader verklaard dat de aanslag kan worden gebaseerd op een bezetting van 60 personen iedere nacht gedurende 300 overnachtingen per jaar. Het Hof is, gelet op de bevindingen van de controle op 3 april 2003 zoals neergelegd in het rapport van 23 april 2003, van oordeel dat aldus sprake is van een redelijke schatting en dat er geen sprake is van willekeur. Het Hof dient de bestreden uitspraken van de Rechtbank en van de Heffingsambtenaar derhalve te vernietigen en de aanslag toeristenbelasting te verminderen tot een met een belastingbedrag van € 16.380.

5.7. Het Hof verklaart gezien het vorenoverwogene het hoger beroep gegrond.

Ten aanzien van het griffierecht

5.8. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 38 respectievelijk € 107 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

5.9. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

5.10. Ingevolge artikel 2, lid 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) wordt, voor zover hier van belang, het bedrag ten aanzien van de kosten bedoeld in artikel 1, onderdeel a (kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand), vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief (tarief volgens het puntenstelsel). Artikel 2, lid 3 van het Besluit bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt die toepassing van artikel 2, lid 3 van het Besluit rechtvaardigen. Het Hof kent aldus een vergoeding van proceskosten toe met inachtneming van het puntenstelsel.

5.11. Bij de toekenning van proceskostenvergoeding wordt uitgegaan van drie samenhangende zaken waarin belanghebbenden geheel of gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Dit betreft twee zaken ten name van belanghebbende, kenmerk 08/00569 en kenmerk 08/00570 en één zaak ten name van G en H F V.O.F., kenmerk 08/00568.

5.12. Het Hof stelt de proceskosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 161 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 322 betreffende het bezwaar, op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 966 betreffende het beroep bij de Rechtbank en op 4 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 1.932 betreffende het hoger beroep bij het Hof, derhalve in totaal op € 3.220.

5.13. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.

5.14. Het Hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van € 1.073,33.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar;

- vermindert de aanslag tot een bedrag van € 16.380;

- gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 145 vergoedt, en

- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar en in de kosten van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.073,33.

Aldus gedaan op: 11 november 2010 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, N. van Beelen en A.C. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.