Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-10-2010, BP6032, 07/00603

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-10-2010, BP6032, 07/00603

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 oktober 2010
Datum publicatie
28 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BP6032
Zaaknummer
07/00603

Inhoudsindicatie

Aftrek hypotheekrente na beëindigen samenwoning

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 07/00603

Uitspraak op het hoger beroep van

Mevrouw X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 december 2007, nummer AWB 07/627 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 2 februari 2006, onder aanslagnummer 0000.00.000.H.36, voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.463. Bij uitspraak van de Inspecteur van 30 januari 2007 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar en is het belastbaar inkomen uit werk en woning (ambtshalve) verminderd tot een bedrag van € 15.503. Dit heeft geresulteerd in een te ontvangen of te verrekenen bedrag aan belasting van € 2.063.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.

Bij mondelinge uitspraak van 11 december 2007 heeft de Rechtbank de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard, de aanslag gehandhaafd, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 805 en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan haar vergoedt.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 14 november 2008 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer drs. A, verbonden aan B te D, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten en aangekondigd op 28 november 2008 mondeling uitspraak te doen.

1.8. Bij brief van 17 november 2008, met drie bijlagen, heeft de Inspecteur nader uiteengezet waarom hij het belastbare inkomen na bezwaar (ambtshalve) heeft vastgesteld op € 15.503. Het Hof is op grond van deze stukken tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat het moet worden heropend. De voor 28 november 2008 aangekondigde mondelinge uitspraak heeft derhalve niet plaatsgevonden.

Bij brieven van 19 november 2008 zijn partijen van deze beslissing op de hoogte gesteld. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.9. De nadere zitting heeft plaatsgehad op 23 april 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer drs. A, verbonden aan B te D, alsmede de Inspecteur.

1.10. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.11. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Vanaf 2002 was de woning aan de F-straat 49 te Y (hierna: de woning) in gezamenlijke eigendom van belanghebbende en haar toenmalige partner. Beiden waren tevens hoofdelijk aansprakelijk voor de met die woning samenhangende hypotheekschuld. Op 16 september 2003 is de samenwoning verbroken en heeft belanghebbende de woning verlaten.

2.2. Op 16 september 2003 beliep het totaal van de schulden van de woning een bedrag van € 174.705. Over de periode van 1 januari 2003 tot 16 september 2003 is voor de woning een bedrag aan hypotheekrente betaald van in totaal € 9.585. Ter zake van het voor de woning geldende huurwaardeforfait moet over deze periode worden gerekend met een totaalbedrag van € 334.

2.3. Op 14 november 2002 heeft belanghebbende over het jaar 2003 een verzoek om voorlopige teruggaaf ingediend in verband met de eigen woning. In dit verzoek wordt gekozen voor fiscaal partnerschap en wordt een jaarinkomen uit dienstbetrekking aangegeven van € 23.000 en een negatief saldo van de eigen woning van € 8.973. Aan de hand van deze gegevens heeft de Inspecteur het belastbare inkomen vastgesteld op € 14.027 en op 15 januari 2003 een voorlopige aanslag opgelegd naar een terug te geven bedrag van € 3.568.

Uit de gegevens van de centrale ontvangersadministratie blijkt dat maandelijks omstreeks de 10e van elke maand aan belanghebbende een bedrag is uitbetaald van € 297 respectievelijk € 298 op rekening 000000000.

2.4. Op 14 juni 2005 heeft de Inspecteur over het jaar 2003 de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekering ontvangen. Uit deze aangifte blijkt niet dat belanghebbende kiest voor het fiscaal partnerschap. Beide ex-partners hebben over het jaar 2003 ieder voor zich afzonderlijk aangifte gedaan.

De aangifte van belanghebbende resulteert in een belastbaar inkomen van negatief € 154.242 en is berekend als volgt:

Loon uit dienstbetrekking € 20.129

Bij: huurwaardeforfait eigen woning € 334

----------

€ 20.463

Af: rente van schulden en kosten van

geldleningen van de eigen woning € 174.705

----------

Belastbaar inkomen (negatief) € 154.242.

2.5. De ingediende aangifte heeft op 20 oktober 2005 geleid tot een nadere voorlopige aanslag waarbij het belastbare inkomen is vastgesteld op negatief € 154.242 en een terug te geven bedrag van € 3.323, exclusief € 251 heffingsrente. Deze teruggave is uitbetaald op rekeningnummer 111111111.

2.6. Met dagtekening 2 februari 2006 is aan belanghebbende de onderhavige definitieve aanslag opgelegd. Hierbij heeft de Inspecteur het belastbare inkomen vastgesteld op 20.463, berekend als volgt:

Belastbaar inkomen volgens aangifte -/- € 154.242

Afwijkingen:

rente van schulden en kosten van

geldleningen van de eigen woning € 174.705

-----------

Belastbaar inkomen € 20.463.

Deze aanslag heeft geresulteerd in een te betalen bedrag aan belasting van € 7.653.

2.7. Bij de uitspraak van de Inspecteur van 30 januari 2007 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar en is het belastbaar inkomen (ambtshalve) verminderd tot een bedrag van € 15.503, berekend als volgt:

Belastbaar inkomen bij definitieve aanslag € 20.463

Bij: huurwaardeforfait eigen woning (de helft

van € 334) € 167

----------

€ 20.630

Af: rente van schulden en kosten van

geldleningen van de eigen woning (de helft

van € 9.585 is afgerond) € 4.793

---------

Belastbaar inkomen € 15.503.

Deze ambtshalve vermindering heeft geresulteerd in een te ontvangen of te verrekenen bedrag aan belasting van € 2.063.

2.8. De Inspecteur heeft ter zitting van de Rechtbank en ter zitting van het Hof van 23 april 2010 beaamd dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft belanghebbende recht op aftrek van de volledige hypotheekrente (belanghebbende) of op de helft (Inspecteur)?

2. Moet de aftrek van de hypotheekrente worden berekend naar (de helft van) het door de Rechtbank in haar uitspraak in onderdeel 2.3 en 2.5 genoemde totaalbedrag van € 11.946 (belanghebbende), of naar (de helft van) het feitelijk in 2003 door de ex-partners betaalde bedrag van € 9.585 (Inspecteur)?

3. Heeft de Inspecteur toegezegd dat belanghebbende alsnog de volledige renteaftrek zou krijgen als er in de hypotheekakte zou staan dat zij alleen gebonden - aansprakelijk - was (belanghebbende)?

4. Is belanghebbende geschaad in haar rechtspositie, omdat de Inspecteur eerst ter zitting van de Rechtbank een kopie heeft overgelegd van het door haar en haar ex-partner ondertekende verzoek om voorlopige teruggaaf (belanghebbende)?

5. Moet de Inspecteur belanghebbende eveneens de andere helft van de hypotheekrente in aftrek toestaan, omdat de belastingdienst een systeem in het leven geroepen heeft waarbij het mogelijk is dat belanghebbende de helft van de hypotheekrente in aftrek brengt, terwijl de ex-partner van belanghebbende de gehele hypotheekrente in aftrek brengt (belanghebbende)?

6. Moet het gedeelte van de hypotheekrente dat belanghebbende niet in aftrek mag brengen, worden beschouwd als aan de ex-partner betaalde alimentatie die op het inkomen van belanghebbende in aftrek kan worden gebracht (belanghebbende)?

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

4. Gronden

Vooraf en ambtshalve

4.1. De Inspecteur heeft ter zitting van de Rechtbank en ter zitting van het Hof van 23 april 2010 beaamd dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Het Hof is niet gebleken dat dit standpunt onjuist is en volgt daarom de Rechtbank en de Inspecteur dat het bezwaar ontvankelijk is. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar, die inhoudt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, terecht vernietigd. De Rechtbank heeft voorts, na belanghebbendes beroep ongegrond te hebben verklaard, in haar dictum bepaald, dat de aanslag wordt gehandhaafd. De Rechtbank heeft daarbij kennelijk over het hoofd gezien dat de aanslag door de Inspecteur na bezwaar was verminderd, zodat haar dictum had behoren te luiden dat de aanslag vastgesteld zou worden op het bedrag van de aanslag zoals verminderd door de Inspecteur. Het Hof zal daarom die kennelijke misslag herstellen.

Ten aanzien van de 1e in geschil zijnde vraag

4.2. In haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003 heeft belanghebbende niet meer gekozen voor fiscaal partnerschap en wederom de volledige hypotheekrente in aftrek gebracht.

4.3. In artikel 3.121 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)is het volgende bepaald:

De aftrekbare kosten met betrekking tot een woning die voor twee of meer belastingplichtigen die geen partner van elkaar zijn samen een eigen woning is, worden voor elk van hen bepaald door de schulden die zij zijn aangegaan ter verwerving van de woning en door de periodieke betalingen voorzover die op hen drukken.

4.4. Op grond van deze wettelijke bepaling heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof slechts recht op aftrek van de helft van de volledige hypotheekrente.

Ten aanzien van de 2e in geschil zijnde vraag

4.5. In hoger beroep is uiteindelijk tussen partijen vast komen te staan dat over de periode van 1 januari 2003 tot 16 september 2003 voor de woning een bedrag aan hypotheekrente is betaald van in totaal € 9.585. Het Hof is ook ambtshalve niet van een hoger bedrag gebleken en zal derhalve uit gaan van genoemd bedrag van € 9.585. Het Hof overweegt hierbij, dat de Inspecteur bij het na bezwaar verminderen van de aanslag, eveneens het bedrag van € 9.585 heeft gehanteerd, zodat niet gezegd kan worden dat belanghebbende in haar procespositie is geschaad.

Ten aanzien van de 3e in geschil zijnde vraag

4.6. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat hij heeft toegezegd dat belanghebbende alsnog de volledige renteaftrek zou krijgen als er in de hypotheekakte zou staan dat zij alleen gebonden - aansprakelijk - was. Het Hof acht belanghebbende - op wie in dezen de bewijslast rust - niet geslaagd in het door haar te leveren bewijs van het tegendeel.

Ten aanzien van de 4e in geschil zijnde vraag

4.7. Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank van 27 november 2007 heeft de Inspecteur aldaar het door belanghebbende en haar ex-partner ondertekende verzoek om een voorlopige teruggave, zonder bezwaar van de gemachtigde, overgelegd. Nadien is dit stuk met de Inspecteur en de gemachtigde besproken.

Na de zitting bij de Rechtbank heeft de gemachtigde er tegen geprotesteerd dat dit stuk aan het dossier is toegevoegd. De Rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

4.8. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende, die het stuk mede heeft ondertekend, geacht kon worden dat stuk te kennen. Bovendien is het stuk ter zitting van de Rechtbank besproken en heeft de gemachtigde daar voldoende gelegenheid gehad om de inhoud ervan van commentaar te voorzien. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende door de toevoeging van dit stuk aan het procesdossier van de Rechtbank niet in haar procespositie is geschaad.

Ten aanzien van de 5e in geschil zijnde vraag

4.9. De gemachtigde heeft gesteld dat de Inspecteur belanghebbende eveneens de aftrek van de andere helft van de hypotheekrente in aftrek moet toestaan, omdat de Belastingdienst een systeem in het leven heeft geroepen waarbij het mogelijk is dat belanghebbende de helft van de hypotheekrente in aftrek brengt, terwijl de ex-partner van belanghebbende de gehele hypotheekrente in aftrek brengt. Het risico van dit systeem mag, aldus de gemachtigde, niet voor rekening van belanghebbende komen.

4.10. Ingevolge artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende de algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb 1822,10 en Stb 1829,28), dient de rechter volgens de wet recht te spreken en mag hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Het Hof gaat daarom, evenals de Rechtbank, aan deze vraag voorbij.

Ten aanzien van de 6e in geschil zijnde vraag

4.11. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het gedeelte van de hypotheekrente dat belanghebbende niet in aftrek mag brengen, moet worden beschouwd als aan de ex-partner betaalde alimentatie die op het inkomen van belanghebbende in aftrek kan worden gebracht. Het Hof is van oordeel dat dit standpunt geen steun vindt in het recht; de door belanghebbende gesteld uitgaven vloeien niet rechtstreeks voort uit het familierecht (artikel 6.3 Wet IB 2001). Belanghebbendes stellingmoet daarom worden verworpen.

Slotsom

4.12. Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond is, zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigen teneinde de hierboven (zie 4.1) omschreven misslag te herstellen.

Ten aanzien van het griffierecht

4.13. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur op grond van artikel 8:74, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht, aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 106 van rechtswege te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.14. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, voor wat betreft het alsnog ontvankelijk verklaren van belanghebbende in haar bezwaar, het veroordelen van de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 805 en het aan belanghebbende vergoeden van het door haar betaalde griffierecht van € 38;

- handhaaft de aanslag zoals deze (ambtshalve) is verminderd in de uitspraak van de Inspecteur van 30 januari 2007 naar een belastbaar inkomen van € 15.503, en

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 106 vergoedt.

Aldus gedaan op 1 oktober 2010 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, N. van Beelen en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.