Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-10-2010, BP6037, 09/00463

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-10-2010, BP6037, 09/00463

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 oktober 2010
Datum publicatie
28 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BP6037
Zaaknummer
09/00463

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft uitstel verkregen voor het doen van aangifte over het jaar 2005 tot 1 april 2007. Hij heeft voor die datum geen aangifte gedaan. Op 31 mei 2007 stuurt de inspecteur een aanmaning; hij stelt belanghebbende alsnog in de gelegenheid aangifte te doen binnen tien werkdagen en waarschuwt dat een boete kan worden opgelegd indien belanghebbende geen aangifte binnen die termijn zal doen. Op 8 juni 2007 heeft belanghebbende de inspecteur bericht dat hij een schattingsaangifte doet naar een belastbaar inkomen van ongeveer € 11.000. Eerst op 7 maart 2008 doet belanghebbende aangifte. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 16.450. De inspecteur legt een aanslag conform de aangifte op, met een (maximale) verzuimboete van € 1.134 wegens vijfde verzuim. Het hof oordeelt dat belanghebbende voor de vijfde maal in verzuim was, dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in dermate slechte financiële omstandigheden verkeert dat dit moet leiden tot een vermindering van de boete en dat voorts geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit volgt dat sprake was van afwezigheid van alle schuld. Echter, het hof acht de tot het maximumbedrag opgelegde boete niet passend en geboden omdat de brief van 8 juni 2007 moet worden aangemerkt als een door belanghebbende getroffen maatregel die is gericht op het voorkomen van het verzuim om aangifte te doen. Het hof stelt de boete vervolgens op € 500.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00463

Schriftelijke uitspraak op het hoger beroep van

de heer X te Y,

hierna: belanghebbende

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 juli 2009, nummer AWB 08/5346, in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Zuidwest van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden boetebeschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is tegelijk met het opleggen van de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 bij beschikking van 3 oktober 2008 een verzuimboete opgelegd van € 1.134 (hierna: de boetebeschikking). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 22 oktober 2008 de boetebeschikking gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 39. Bij mondelinge uitspraak van 6 juli 2009 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 juli 2010 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Aan belanghebbende is bij beschikking van 3 oktober 2008 een verzuimboete opgelegd in verband met het niet tijdig doen van aangifte in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005.

2.2. Na te zijn uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 en na verleend uitstel tot het doen van die aangifte tot 1 april 2007, heeft belanghebbende voorafgaande aan het opleggen van de verzuimboete bij brief van 31 mei 2007 van de Inspecteur een "aanmaning aangifte voor het jaar 2005" ontvangen. In die brief is onder meer het volgende vermeld:

"U bent uitgenodigd om uw aangifte in te dienen voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (en eventueel voor de premie Ziekenfondswet (Zfw) 2005. De inleverdatum hiervoor is inmiddels verstreken. De aangifte heb ik nog niet ontvangen.

U krijgt de gelegenheid alsnog aangifte te doen binnen 10 werkdagen na dagtekening van deze brief. Als u binnen deze termijn geen aangifte doet, wordt de aanslag vastgesteld op basis van een geschat bedrag en kunnen één of meerdere boeten worden opgelegd. De boete voor het te laat doen van een aangifte kan meer dan EUR 1.000 bedragen. Bovendien is het niet doen van aangifte strafbaar.

Voor het doen van aangifte blijft u zelf verantwoordelijk, ook wanneer u gebruik maakt van bijvoorbeeld een belastingconsulent.

Let op!

Ik verleen geen uitstel meer voor het doen van aangifte.

(...).".

2.3. Bij brief van 8 juni 2007 heeft belanghebbende als volgt geantwoord:

"Naar aanleiding van het schrijven van 31 mei, doe ik bij deze een schattingsaangifte over het jaar 2005 t.w. ca € 11.000,= belastbaar inkomen. Het betreft hier sofi nr: 0360.71.171.".

2.4. Vervolgens heeft belanghebbende op 7 maart 2008 de desbetreffende aangifte ingediend. Aangegeven werd een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.450. De aanslag is conform de aangifte berekend. Na verrekening van het bedrag van de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde voorlopige aanslag van € 632, resteerde aan verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen een bedrag van (€ 1.202 - € 632 =) € 570. De verzuimboete bedroeg € 1.134.

2.5. Na bezwaar te hebben gemaakt tegen de boetebeschikking heeft belanghebbende van de Inspecteur met dagtekening 9 oktober 2008 een "vooraankondiging afwijzing van uw bezwaarschrift" ontvangen. In die vooraankondiging is ondermeer het volgende vermeld:

"Beoordeling van de boete

Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte middels toezending van een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005. Op grond van het bepaalde in artikel 8:1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is ieder die uitgenodigd is tot het doen van aangifte gehouden aangifte te doen. Belanghebbende heeft hieraan niet tijdig voldaan.

De aangifte 2005 is uitgereikt met een inleverdatum 1 april 2006. Er is uitstel voor het indienen van de aangifte verzocht en verkregen tot 1 april 2007. Nadat de reactietermijn was verstreken en de aangifte niet was ingeleverd is er op 31 mei 2007 een aangifte verzonden met als reactiedatum 25 juni 2007. De aangifte is 7 maart 2008 ingediend en dus niet tijdig ontvangen.

Mijns inziens is de verzuimboete terecht opgelegd. Na ontvangst van een aanmaning tot het doen van aangifte, waarin staat vermeld dat wanneer de aangifte niet tijdig wordt ingediend een verzuimboete het gevolg is, moet het belanghebbende duidelijk zijn geweest dat de verplichting tot het doen na ontvangst hiervan bestaat. De boete is opgelegd overeenkomstig de wettelijke bepalingen.

Van belang zijnde artikelen: artikelen 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB).

De verschuldigde boete bedraagt ingeval van niet of niet tijdig doen van aangifte.

Aanslag positief* nihil/negatief*

1e verzuim € 113 € 22

2e verzuim € 340 € 68

3e verzuim € 567 € 113

4e verzuim € 794 € 158

5e verzuim € 1.134 € 226

*uitgegaan wordt van de aanslag na verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen.

Daar in de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 sprake is van een vijfde verzuim en de verschuldigde belasting een positief bedrag bedraagt, blijft de boete gehandhaafd op het bedrag van € 1.134.".

2.6. Ook na telefonische toelichting van belanghebbende heeft de Inspecteur geen reden gezien de boete te vernietigen of te verminderen. Bij uitspraak van 22 oktober 2008 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de boetebeschikking tot een bedrag van € 1.134 terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van de beslissing

4.1. De Rechtbank heeft in overweging 2.5 van haar uitspraak het volgende overwogen:

"Vaststaat dat belanghebbende de aangifte voor het onderhavige jaar niet eerder dan 7 maart 2008, dus na de voor de inspecteur gestelde termijn van 25 juni 2007, heeft gedaan. Ook staat vast, gelet op hiervoor onder 2.2 overwogene, dat hem met betrekking tot de aan het onderhavige jaar voorafgaande vier belastingjaren een dergelijk verwijt kan worden gemaakt. Ingevolge het bepaalde in artikel 67a van de AWR heeft de inspecteur over het onderhavige jaar dan ook terecht een verzuimboete van € 1.134 opgelegd. Voorts is de opgelegde boete in overeenstemming met het ten tijde van het opleggen van de verzuimboete geldende beleid, zoals vastgelegd in paragaaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998).".

4.2. In het geval van belanghebbende heeft de Rechtbank vervolgens, met inachtneming met van het met ingang van 2009 geldende beleid, een verzuimboete van € 1.134 passend en geboden geacht.

4.3. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende voor de vijfde maal in verzuim was.

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in dermate slechte financiële omstandigheden verkeert of heeft verkeerd dat dit moet leiden tot een vermindering van de opgelegde verzuimboete. Voorts zijn door belanghebbende geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat bij het onderhavige verzuim sprake was afwezigheid van alle schuld.

4.4. Vaststaat evenwel dat belanghebbende bij de in 2.3 vermelde brief van 8 juni 2007 op de in 2.2 vermelde "aanmaning aangifte voor het jaar 2005" van 31 mei 2007 van de Inspecteur heeft gereageerd. Naar het oordeel van het Hof moet de brief van 8 juni 2007 worden aangemerkt als een door belanghebbende getroffen maatregel die is gericht op het voorkomen van het verzuim om aangifte te doen. Met inachtneming van die omstandigheid acht het Hof de door de Inspecteur tot het maximumbedrag opgelegde verzuimboete niet passend en geboden. Het Hof bepaalt de verzuimboete op een bedrag van € 500.

Het hoger beroep is gegrond.

Ten aanzien van het griffierecht

4.5. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 respectievelijk € 110 (in totaal € 149) te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.6. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.7. Het Hof stelt deze kosten op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zittingen van de Rechtbank te Bergen op Zoom en van het Hof te 's-Hertogenbosch van respectievelijk € 10 en € 30, derhalve op een totaal bedrag van € 40.

5. Beslissing

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,

- vermindert de boetebeschikking tot een bedrag van € 500,

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze

ter zake van de behandeling van her beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 149 vergoedt,en

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de

Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende,

vastgesteld op in totaal € 40.

Aldus gedaan op 22 oktober 2010 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en M.B.A. van Hout, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

De uitspraak is enkel door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.