Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-12-2010, BP7311, 09/00547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-12-2010, BP7311, 09/00547

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 december 2010
Datum publicatie
10 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BP7311
Zaaknummer
09/00547

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft op 20 oktober 2003 een perceel agrarische grond gekocht en op 27 november 2003 een verzoek bij de gemeente ingediend om vrijstelling van het bestemmingsplan in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. De gemeente heeft op 4 mei 2004 besloten om belanghebbende een bouwcontingent ter beschikking te stellen voor een bedrag van € 96.000,-. Belanghebbende heeft ruim € 128.000,- ontwikkelingskosten gemaakt. In geschil is de waarde van de op 20 oktober 2003 verworven grond. Belanghebbende stelt dat het een perceel landbouwgrond betreft, de inspecteur spreekt van maagdelijke bouwgrond. De inspecteur taxeert de waarde op

€ 45.000,-. aan de hand van de door belanghebbende aangevoerde vergelijkingspercelen komt het Hof tot de conclusie dat de inspecteur de door hem verdedigde waarde niet waar maakt. De door belanghebbende voorgestane waarde van € 6.145,- wordt door hem evenmin waar gemaakt, belanghebbende legt ook geen taxatierapport over.

Het Hof stelt tenslotte de waarde voor de overdrachtsbelasting in goede justitie vast op € 37.000,- waarbij het Hof overweegt dat nu het hier gaat om zogenaamde warme grond de waarde in ieder geval gesteld kan worden op € 30 per vierkante meter. Hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

Uitspraak

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00547

Uitspraak op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel belastingdienst Limburg,

hierna: de Inspecteur,

en het incidenteel hoger beroep van

de heer X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 augustus 2009, nummer AWB 08/5109, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikkingen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 29 februari 2008 en aanslagnummer 0000.000.00.0000 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.166. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag heeft de Inspecteur bij beschikkingen een boete opgelegd van € 116 en een bedrag aan heffingsrente van € 214 vastgesteld.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 22 september 2008 de naheffingsaanslag gehandhaafd, de boete verminderd tot nihil en het bedrag aan heffingsrente gehandhaafd.

Bij schriftuur met het opschrift "Uitspraak op bezwaarschrift Overdrachtsbelasting Geen teruggaaf" met dagtekening 10 oktober 2008, door de Inspecteur aangeduid als "Uitspraak op bezwaar" en op de derde bladzijde voorzien van een rechtsmiddelverwijzing, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

Bij schriftuur met het opschrift "Overdrachtsbelasting Vermindering" met dagtekening 27 oktober 2008, door de Inspecteur eveneens aangeduid als "Uitspraak op bezwaarschrift", heeft de Inspecteur de boete verminderd tot nihil.

1.2. Belanghebbende is bij brief van 5 november 2008, bij de Rechtbank ingekomen op 7 november 2008, in beroep gekomen van deze in één geschrift verenigde uitspraken. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

Bij zijn uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd, de beschikking heffingsrente verminderd tot nihil, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Staat gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.3. Tegen deze laatste uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en in zijn aanbiedingsbrief van dat verweerschrift aangegeven "Tevens stellen we hierbij incidenteel hoger beroep in.".

De Inspecteur heeft dit incidenteel hoger beroep beantwoord in die zin dat hij heeft aangegeven dat belanghebbende in diens aanbiedingsbrief weliswaar vermeldt incidenteel hoger beroep in te stellen, maar dat hij, Inspecteur, dit niet heeft behandeld omdat hiervan geen gronden staan vermeld.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 15 september 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

"2.1. Belanghebbende heeft samen met zijn echtgenote A op 20 oktober 2003 van de ouders van zijn echtgenote een perceel grond gekocht, zijnde een weiland gelegen aan de B-weg te Y groot 12a29ca en kadastraal bekend onder gemeente C sectie -- nummer -- (hierna: perceel grond). De overdrachtsprijs van het perceel grond met agrarische bestemming bedroeg € 6.145. Belanghebbende heeft over deze waarde € 184,35 (€ 6.145/2 *0,06) aan overdrachtsbelasting afgedragen.

2.2. Belanghebbende heeft bij brief van 28 mei 2003 aan de gemeente D (hierna: gemeente) te kennen gegeven een aanvraag te willen doen voor een ruimte voor ruimte kavel aan de B-weg in Y, waarbij hij verzocht heeft om nadere informatie in verband met de aanvraag hiervan. Uit oriënterende gesprekken met de gemeente in de periode juli tot en met september 2003 is gebleken dat de gemeente de kans succesvol achtte voor het positief doorlopen van een vrijstellingsprocedure artikel 19 WRO. Op 10 september 2003 (Hof: lees 16 september) heeft de gemeente tijdens de vergadering van burgemeester en wethouders besloten een Ruimte voor Ruimte contingent ter beschikking te stellen aan belanghebbende.

2.3. Bij brief van 27 november 2003 heeft belanghebbende officieel een verzoek ingediend bij de gemeente om vrijstelling van het bestemmingsplan in het kader van Ruimte voor Ruimte (RvR).

2.4. Op 4 mei 2004 heeft de gemeente besloten een vrijstelling te verlenen voor het bestemmingsplan en heeft de gemeente aan belanghebbende een bouwcontingent voor een bedrag van € 96.000 ter beschikking gesteld onder de voorwaarden dat:

1. de gemeente zich het recht voorbehoud om geen samenwerking (Hof: lees medewerking) te verlenen aan een door belanghebbende ingediend plan, hetzij omdat het plan niet zou voldoen aan de eisen van welstand of omdat de provincie in het kader van de planologische procedure geen goedkeuring zou verlenen aan de locatie;

2. alle kosten, rechten en belastingen met betrekking tot het ontwikkelen van de genoemde locatie, inclusief het aanleggen van de benodigde nutsvoorzieningen, voor rekening van belanghebbende komen.

2.5. Belanghebbende heeft, volgens een door hem overgelegd overzicht, de volgende ontwikkelingskosten gemaakt:

- contigent Ruimte voor Ruimte € 96.000,00

- verkennend onderzoek € 732,09

- akoestisch onderzoek € 380,80

- ruimtelijke onderbouwing € 1.761,20

- uitbereiding openbare hoofdleiding-

net gas en elektra € 1.670,76

- ontwikkelingsuren 320* € 75 € 24.000,00

- legeskosten procedure Ruimte voor Ruimte € 1.123,10

- renteverlies tijdens procedure € 2.513,36

Totale ontwikkelingskosten € 128.181,31

2.6. Met dagtekening 29 februari 2008 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd naar een bedrag van € 1.166 ((€ 45.000/2 *0,06 -/- € 184,35) alsmede een verzuimboete van € 166 (Hof: lees

€ 116) en heffingsrente voor een bedrag van € 214.

Bij uitspraak op bezwaar, met dagtekening 22 september 2008, heeft de inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete vernietigd. Bij uitspraak op bezwaar, met dagtekening 10 oktober 2008, heeft de inspecteur zowel de naheffingsaanslag als de boete gehandhaafd en bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2007 heeft de inspecteur alsnog afgezien van een boete.".

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.2. In de akte van levering van 20 oktober 2003 wordt melding gemaakt van de levering van "een perceel weiland gelegen aan de B-weg te Y, uitmakende een ter plaatse afgepaald en aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer twaalf aren en negen en twintig centiaren (...), ter plaatse aangeduid en zoals op aangehechte tekening globaal aangegeven (...), door koper te gebruiken als: weiland.".

2.3. In het besluit van Burgemeester en Wethouders van 4 mei 2004 op belanghebbendes aanvraag om vrijstelling van 2 december 2003 staat voor zover hier van belang vermeld

"... het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied", waarin voor het betreffende perceel de bestemming "woondoeleinden met agrarische functie" geldt ...".

2.4. In zijn op 10 mei 2006 in opdracht van de Inspecteur uitgebracht taxatierapport heeft de heer F, als taxateur onroerende zaken werkzaam bij de Belastingdienst Limburg, kantoor G, de waarde in het economisch verkeer van het litigieuze perceel grond op peildatum 20 oktober 2003 geschat op € 45.000.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft de waarde van de onroerende zaak per de peildatum 20 oktober 2003 ter bepaling van de overdrachtsbelasting.

Belanghebbende verdedigt dat per de peildatum geen sprake is van bouwrijpe grond, maar van een perceel landbouwgrond waarop ten tijde van de overdracht uitsluitend een agrarische bestemming rustte.

Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat bij de bepaling van de waarde niet is uitgegaan van de juiste vergelijkingsobjecten.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat bij het bepalen van de waarde van het onderhavige perceel grond niet uitgegaan dient te worden van landbouwgrond of bouwrijpe grond (bouwterrein), maar van maagdelijke bouwgrond.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert naar het Hof verstaat tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vaststelling van de waarde van het perceel grond op € 45.000.

4. Gronden

4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) vindt de verkrijging plaats op het tijdstip waarop de akte wordt opgemaakt. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet wordt de belasting berekend over de waarde van de onroerende zaak waarop de verkrijging betrekking heeft, en ingevolge artikel 52 van de Wet wordt onder waarde verstaan waarde in het economische verkeer.

4.2. Vaststaat dat de akte is opgemaakt op 20 oktober 2003.

De Inspecteur, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op het taxatierapport van 10 mei 2006 dat in zijn opdracht is uitgebracht door de heer F, als taxateur onroerende zaken werkzaam bij de Belastingdienst Limburg, kantoor G. De heer F heeft de waarde in het economisch verkeer van het litigieuze perceel grond op peildatum 20 oktober 2003 geschat op € 45.000.

Bij zijn taxatie heeft de taxateur de onroerende zaak vergeleken met de transacties van acht kavels.

4.3. Belanghebbende heeft tegengesproken dat de door de taxateur gehanteerde transacties vergelijkbaar zijn met de verkoop van de onroerende zaak. Reeds in een bijlage bij zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende onder meer percelen aan de H-straat te Y vergelijkbaar geacht. In zijn brief van 21 december 2009 aan het Hof heeft de Inspecteur gesteld dat een projectontwikkelaar voor percelen die gelegen zijn aan de H-straat te Y, in ieder geval € 30 per vierkante meter over had om die vervolgens, ondanks door de gemeente in algemene verkoopwaarden en aktes van levering opgenomen kettingbedingen, voor veel hogere prijzen te verkopen. Dit heeft belanghebbende onvoldoende weersproken.

Voorts heeft de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting bij het Hof gesteld dat de onroerende zaak zogenaamde warme grond was, nu het ging om grond met een agrarische bestemming waarvoor een mogelijkheid bestond, dat met gebruikmaking van de Ruimte voor Ruimte regeling in de toekomst een woning gesticht mocht worden. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende ook dit onvoldoende weersproken.

4.4. Uitgaande van de waarde van de percelen aan de H-straat, welke percelen ook het Hof vergelijkbaar acht, komt het Hof tot de conclusie dat de Inspecteur de waarde van € 45.000 niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.5. Vervolgens komt aan de orde de vraag of belanghebbende de door hem voorgestane waarde van € 6.145 aannemelijk heeft gemaakt.

4.6. Blijkens het besluit van Burgemeester en wethouders van de gemeente D van 4 mei 2004 gold in ieder geval op de peildatum het bestemmingsplan "Buitengebied", waarin voor het betreffende perceel de bestemming woondoeleinden met agrarische functie geldt.

Belanghebbende heeft weliswaar ter zitting gesteld, dat deze bestemming aan het perceel is gegeven, nadat de procedure voor vrijstelling was doorlopen, maar heeft dit niet - door het overleggen van bijvoorbeeld een bericht uit de plaatselijke afkondiging van de bestemmingswijziging - onderbouwd.

Ook heeft belanghebbende, ter ondersteuning van de door hem bepleite waarde, geen taxatierapport of gegevens van gelijk gewicht ingebracht.

Belanghebbende heeft betoogd dat de Inspecteur onvoldoende rekening heeft gehouden met door hem genoemde waardeverminderende aspecten. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur in voldoende mate rekening gehouden met deze aspecten, omdat deze zijn verdisconteerd in de waarde van de ook in het buitengebied gelegen percelen aan de H-straat.

Gelet op het hiervoor overwogene acht het Hof de door belanghebbende berekende waarde evenmin aannemelijk.

4.7. Het Hof stelt de waarde in goede justitie vast op € 37.000. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de waarde van de aan de H-straat gelegen percelen in ieder geval op € 30 per vierkante meter kan worden gesteld en dat het hier om zogeheten warme grond gaat.

4.8. Het voorgaande brengt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is.

Ten aanzien van het incidentele hoger beroep van belanghebbende

4.9. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting vernietigd. Het incidentele hoger beroep, dat belanghebbende tegen die uitspraak heeft ingesteld, kan hem dan ook niet in een betere positie brengen. Om die reden zal het Hof het incidentele hoger beroep van belanghebbende - overeenkomstig belanghebbendes verklaring ter zitting van het Hof - als verweer aanmerken.

Al hetgeen belanghebbende in zijn incidentele hoger beroep heeft aangevoerd, is derhalve te duiden als een verweer tegen het hoger beroep van de Inspecteur en is door het Hof dan ook betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep van de Inspecteur.

Ten aanzien van het griffierecht

4.10. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

4.11. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende van € 28,30 (NS 2e klas retour C - 's-Hertogenbosch) vermeerderd met een in goede justitie geschat bedrag aan verletkosten van € 200 voor het bijwonen door belanghebbende van de zitting van het Hof, derhalve in totaal € 228,30.

5. Beslissing

Het Hof,

- verklaart het hoger beroep van de Inspecteur gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;

- verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;

- vermindert de naheffingsaanslag tot een ten bedrage van € 925,65 (€ 37.000 * 0,06 -/- € 184,35);

- vernietigt de boetebeschikking;

- vermindert de beschikking heffingsrente overeenkomstig het bedrag van de aanslag; en

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 228,30.

Aldus gedaan op 2 december 2010 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.