Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-12-2010, BP8392, 10/00098
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-12-2010, BP8392, 10/00098
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 december 2010
- Datum publicatie
- 21 maart 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2010:BP8392
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2009:BK8917, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 10/00098
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor een varkensstal. In de Verordening bouwleges zijn normtarieven opgenomen. Deze normtarieven zijn gebaseerd op de richttarieven die zijn vastgesteld in het Regionaal Overleg Bouwtoezicht. De gemeente heeft afgeweken van de richttarieven en tevens staat vast dat de normtarieven ca. 50% hoger liggen dan de werkelijke bouwkosten.
Nadat het Hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep ontvankelijk is, oordeelt het Hof op basis van de feiten dat de heffingsmaatstaf van de gemeente tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing leidt en derhalve dient de verordening in zoverre onverbindend te worden verklaard. Het hoger beroep van de gemeente is ongegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Derde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 10/00098
Uitspraak op het hoger beroep van
de Heffingsambtenaar van de gemeente Y,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 december 2009, nummer AWB 09/2000 in het geding tussen
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen aanslag bouwleges.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 12 februari 2009 onder nummer 0000-0000 een aanslag bouwleges opgelegd van € 24.595.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de aanslag bouwleges vernietigd, een vergoeding voor de proceskosten toegekend en teruggave van het griffierecht gelast.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 5 november 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.
1.5. Belanghebbende en de Heffingsambtenaar hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
" 2.1. Belanghebbende heeft een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning (hierna; de aanvraag) voor het oprichten van een vleesvarkensstal op de locatie gelegen aan de A-straat 6 te B (Y). Ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag is van hem een bedrag van € 24.595 aan bouwleges geheven op basis van een bedrag aan bouwkosten van € 1.067.055, exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting."
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.2. De vleesvarkensstal waarvoor de aanvraag is ingediend heeft een oppervlakte van 2.453 m².
2.3. De Verordening op de heffing en de invordering van de leges 2006 (hierna: de Verordening) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 4 Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel
(....)"
2.4. In de bij de Verordening behorende Tarieventabel per 1 januari 2008 (hierna: de Tarieventabel) is onder meer het volgende opgenomen:
"Bouwkosten
5.1 Onder bouwkosten (inclusief omzetbelasting) wordt in dit hoofdstuk verstaan het hoogste bedrag na berekening van de bouwkosten volgens 5.1.1 of opgave zoals vermeld onder 5.1.2:
5.1.1 de eenheidsprijzen voor de bouwkostenberekening, zoals vastgesteld volgens het "overzicht bouwkosten t.b.v. de berekening voor de bouwleges-toets per 1-1-2008". Indien een bouwsoort niet voorkomt op dit overzicht, wordt uitgegaan van de bouwsoort die het meest overeenkomt met de aanvraag. De vermelde eenheidsprijzen gelden per eenheid van oppervlak, inhoud, lengte of plaats als bedoeld in het normblad NEN 2580.
5.1.2 de door de aanvrager opgegeven bouwkosten op het aanvraagformulier voor een reguliere of lichte bouwvergunning."
2.5. In het "Overzicht bouwkosten t.b.v. de berekening voor de bouwleges-toets" geldend per 1 januari 2008 (hierna: het Overzicht bouwkosten) zijn onder meer de volgende eenheidsprijzen (hierna ook genoemd: normtarieven) opgenomen:
" 8 Varkensstal
8.1 Stal fokzeugen en biggen 470,00 m²
(traditioneel metselwerk)
8.2 Stal voor vleesvarkens 435,00 m²
(traditioneel metselwerk)
8.3 Stal voor fokzeugen 305,00 m²
(groepshuisvesting op stro)"
2.6. De Heffingsambtenaar heeft de bouwkosten vastgesteld op 2453 m² x € 435 + 19% BTW = € 1.269.795,45. De aanslag bouwleges is op basis van de aldus bepaalde bouwkosten vastgesteld op € 24.595.
2.7. De normtarieven zijn vastgesteld op basis van onderzoeksgegevens van het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht (waarin onder meer 68 gemeenten participeren). De door dat orgaan bepaalde richttarieven zijn voor de gemeente Y uitgangspunt geweest bij het vaststellen van de normtarieven.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ontvankelijk?
II. Is de aanslag bouwleges tot het juiste bedrag opgelegd? Hierbij spitst het geschil zich toe op het antwoord op de vraag of de Tarieventabel, behorende bij de Verordening, voor zover het betreft het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning voor een varkensstal, onverbindend moet worden verklaard.
De Heffingsambtenaar is primair van mening dat vraag I ontkennend moet worden beantwoord. Voor dat geval behoeft vraag II geen beantwoording.
Indien het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ontvankelijk is, is de Heffingsambtenaar van mening dat de eerste onder II geformuleerde vraag bevestigend en de tweede onder II geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord.
Belanghebbende is steeds de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.1. De Rechtbank heeft als volgt overwogen:
"2.4. De Verordening op de heffing en invordering van leges 2008 van de gemeente Y (hierna: de verordening), vermeldt onder "Bouwkosten", het volgende:
5.1 Onder bouwkosten (inclusief omzetbelasting) wordt in dit hoofdstuk verstaan het hoogste bedrag na berekening van de bouwkosten volgens 5.1.1 of opgave zoals vermeld onder 5.1.2:
5.1.1 de eenheidsprijzen voor de bouwkostenberekening, zoals vastgesteld volgens het "overzicht bouwkosten t.b.v. de berekening voor de bouwleges-toets per 1-1-2008". Indien een bouwsoort niet voorkomt op dit overzicht, wordt uitgegaan van de bouwsoort die het meest overeenkomt met de aanvraag. De vermelde eenheidsprijzen gelden per eenheid van oppervlak, inhoud, lengte of plaats als bedoeld in het normblad NEN 2580.
5.1.2 de door de aanvrager opgegeven bouwkosten op het aanvraagformulier voor een reguliere of lichte bouwvergunning.
(....)
2.7.1 (....) Bijgevolg dient de verordening in zoverre onverbindend te worden verklaard. (....)
(....)
2.8. Nu de legesverordening onverbindend is verklaard, kan de uit kracht van de niet verbindende Verordening opgelegde aanslag derhalve niet in stand blijven. (....)"
4.2. De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat de gemeente Y geen Verordening op de heffing en invordering van leges 2008 heeft, noch heeft gehad. De vigerende legesverordening is de Verordening op de heffing en invordering van leges 2006. De Heffingsambtenaar is van mening dat de Rechtbank een onderdeel van een niet bestaande verordening onverbindend heeft verklaard. Dit betekent volgens de Heffingsambtenaar dat de uitspraak van de Rechtbank feitelijk geen rechtsgevolgen heeft voor de gemeente, de Heffingsambtenaar geen procesbelang heeft bij het hoger beroep en het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3. Naar het oordeel van het Hof moet het in rechtsoverweging 2.4 (eerste zin) van de uitspraak van de Rechtbank vermelde jaar 2008 als een kennelijke verschrijving worden aangemerkt. De Rechtbank heeft in diezelfde rechtsoverweging 2.4 de juiste, namelijk voor het jaar 2008 geldende, tarieventabel geciteerd, doch daarbij kennelijk abusievelijk aan de Verordening ook het jaar 2008 in plaats van 2006 gekoppeld. Bovendien bestaat er tussen partijen geen enkel misverstand over welke verordening het in dit geval gaat.
Het voorgaande betekent dat de Rechtbank in haar uitspraak een onderdeel van de Verordening 2006 onverbindend heeft verklaard. Aldus heeft de Heffingsambtenaar procesbelang bij zijn hoger beroep en is dit hoger beroep ontvankelijk.
4.4. Vraag I onder 3.1 moet dan ook bevestigend worden beantwoord.
Ten aanzien van de aanslag bouwleges
4.5. Ter zitting voor het Hof heeft belanghebbende zijn grief dat de totale opbrengst van de leges hoger is dan de totale kosten ter zake, laten varen.
Verder heeft de Heffingsambtenaar desgevraagd verklaard dat de werkelijke kosten van de vleesvarkensstal op € 726.040, exclusief omzetbelasting, gesteld kunnen worden, zodat op dat punt partijen niet van mening verschillen.
4.6. Voorop staat dat het aan de gemeentelijke wetgever is, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 219, tweede lid, en 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, de tarieven van gemeentelijke heffingen vast te stellen. De in laatstvermeld artikel neergelegde toets wordt toegepast op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. Daarbij gaat het derhalve niet om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de verordening opgenomen diensten. In het onderhavige geval is, gelet op hetgeen in 4.5, eerste zin is vermeld, niet meer in geschil dat de Verordening aan de in genoemd artikel 229b gestelde opbrengstnorm voldoet.
4.7. De Verordening en de daarbij horende Tarieventabel berusten op artikel 229 van de Gemeentewet. De billijkheid van op de voet van dat artikel getroffen legesverordeningen is in het algemeen aan het oordeel van de rechter onttrokken. Voor onverbindendverklaring is eerst plaats ingeval een regeling zou zijn getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan het duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges als in voormeld artikel 229 bedoeld, niet op het oog kan hebben gehad.
4.8. In dit geval hebben de richttarieven die door het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht op basis van onderzoeksgegevens zijn vastgesteld, voor de gemeente tot uitgangspunt gediend bij het bepalen van de normtarieven. De gemeente heeft die richttarieven aangepast aan de lokale situatie, die, anders dan bij veel andere gemeenten, zich kenmerkt door een voornamelijk agrarisch karakter. Bij dit, zoals door de Heffingsambtenaar ter zitting voor het Hof aangeduide, "fine-tunen" is samengewerkt met andere eveneens in agrarisch gebied gelegen gemeenten.
Weliswaar stelt de Heffingsambtenaar dat de gemeente is uitgegaan van realistische normtarieven, maar voor het Hof is niet inzichtelijk gemaakt hoe de normtarieven zijn afgeleid van de richttarieven en in welke mate de normtarieven afwijken van de richttarieven.
Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee de gemeente de richttarieven heeft aangepast aan de lokale situatie, maar dit laat onverlet dat de gemeente zelfstandig en op niet inzichtelijke wijze de normtarieven heeft bepaald.
4.9. Verder staat vast dat de volgens de normtarieven bepaalde bouwkosten van belanghebbendes vleesvarkensstal ongeveer 50% hoger liggen dan de werkelijke bouwkosten. Niet gebleken is van gevallen binnen de gemeente waarin de werkelijke bouwkosten van varkensstallen uitstijgen boven de bouwkosten volgens de normtarieven. Dit betekent dat de bouwkosten van varkensstallen feitelijk altijd met toepassing van het bepaalde in artikel 5.1.1 van de Tarieventabel worden vastgesteld. De werkelijke bouwkosten zijn slechts relevant indien deze uitstijgen boven de bouwkosten volgens de normtarieven. Het bepaalde in artikel 5.1.1 van de Tarieventabel werkt in de praktijk ten aanzien van varkensstallen uit als een onderste grens.
Daarbij komt nog dat belanghebbende heeft gesteld, en door de Heffingsambtenaar niet is weersproken, dat de bouwkosten volgens de normtarieven veel hoger zijn dan volgens de cijfers van het Landbouw Economisch Instituut, welk instituut onder meer bouwkosten in de agrarische sector publiceert.
4.10. Hetgeen in 4.8 en 4.9 is overwogen brengt het Hof tot de slotsom dat de door de gemeente gekozen heffingsmaatstaf ter zake van de bouw van varkensstallen tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing leidt, die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot legesheffing niet op het oog kan hebben gehad. De Verordening dient in zoverre onverbindend te worden verklaard.
4.11. Van de in 3.1 onder II geformuleerde vragen dient de eerste ontkennend en de tweede bevestigend te worden beantwoord. Het gelijk is dan ook aan belanghebbende. Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar is ongegrond. Het voorgaande betekent dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd, daargelaten de aan die uitspraak door de Rechtbank ten gronde gelegde overwegingen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12. Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 448.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13. Nu het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.14. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 437 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 874.
4.15. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- bepaalt dat van de Gemeente Y ter zake van het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 448;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874.
Aldus gedaan op 17 december 2010 Door N. van Beelen, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en S. Bosma, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.