Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-11-2010, BP9735, 09/00208
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-11-2010, BP9735, 09/00208
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 november 2010
- Datum publicatie
- 31 maart 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2010:BP9735
- Zaaknummer
- 09/00208
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor niet betaalde loonbelasting van een vof waarin hij beherend vennoot is. De vof heeft de afdracht van ingehouden loonheffing gestaakt met ingang van oktober 2006. Belanghebbende is vanaf november 2006 in voorlopige hechtenis genomen. Belanghebbendes stelling dat het niet aan hem is te wijten dat de loonheffing niet is voldaan, wordt door het hof dan ook verworpen. Ook heeft belanghebbende niet de vereiste zorgvuldigheid betracht doordat hij in verband met zijn voorlopige hechtenis niet de benodigde maatregelen heeft getroffen om zeker te stellen dat de vof aan haar lopende betalingsverplichtingen zou blijven voldoen.
(Hoger beroep ongegrond.)
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Eerste meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 09/00208
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 maart 2009, nummer AWB 08/3716, in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Haaglanden van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
betreffende na te noemen beschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende is bij beschikking van 19 februari 2008 met kenmerk 0000.00.000 tot een bedrag van € 13.575 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de loonheffing en de boete die VOF A te Y verschuldigd is uit hoofde van de aan haar met dagtekening 26 april 2007 onder aanslagnummer 0000.00.000.A.016500 over het tijdvak 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 opgelegde naheffingsaanslag en boetebeschikking. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Ontvanger de beschikking van 19 februari 2008 bij uitspraak van 1 juli 2008 gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.
Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 juni 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Ontvanger.
Belanghebbende noch zijn gemachtigde, aan wie te dezer zake krachtens de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend, is, met schriftelijke kennisgeving aan het Hof, verschenen.
1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende en de heer B exploiteerden sinds 1 mei 2002 aan het C-plein 125 te Y onder de naam VOF A (hierna: de vennootschap) een onderneming bestaande uit een winkel in onder andere tabaksartikelen, tijdschriften en een postagentschap. Volgens een door de Ontvanger overgelegd uitreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Haaglanden van september 2009 is in mei 2007 geregistreerd dat de onderneming met ingang van november 2006 is opgeheven.
2.2. Over de maanden juli 2006 en augustus 2006 heeft de vennootschap op aangifte respectievelijk € 2.336 en € 1.969 aan ingehouden loonheffing afgedragen. Over de maanden september 2006 tot en met december 2006 heeft de vennootschap aangifte gedaan van ingehouden loonheffing van respectievelijk € 3.163, € 1.082, € 0 en € 9.196. De aangifte over de maand december 2006 is een zogenoemde suppletie-aangifte. Afdracht van deze ingehouden loonheffing heeft echter niet plaatsgevonden.
2.3. Met dagtekening 26 april 2007 is aan de vennootschap een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd van € 13.441, zijnde het verschil tussen de over de periode juli 2006 tot en met december 2006 volgens de aangiften ingehouden loonheffing en het gedeelte daarvan dat is afgedragen. Tegelijkertijd is bij beschikking een verzuimboete van € 134 opgelegd. Tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking is geen bezwaar ingesteld.
2.4. Omdat de naheffingsaanslag en de boete niet werden betaald, heeft de Ontvanger op 29 mei 2007 een aanmaning aan de vennootschap verzonden. Voor het verzenden van deze aanmaning heeft de Ontvanger kosten tot een bedrag van € 13 in rekening gebracht.
2.5. Nadat de vennootschap na de in de aanmaning gestelde betalingstermijn in gebreke is gebleven, heeft de Ontvanger vervolgens op 3 juli 2007 een dwangbevel uitgevaardigd en aan de vennootschap betekend. Voor de betekening van het dwangbevel heeft de Ontvanger kosten tot een bedrag van € 934 in rekening gebracht.
2.6. Omdat (ook) aan het dwangbevel met bevel tot betaling geen gevolg is gegeven, heeft de Ontvanger belanghebbende en de heer B ieder bij beschikking van 19 februari 2008 op de voet van artikel 33, lid 1, onderdeel a juncto lid 2 van de Invorderingswet 1990 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de bedragen van de ingevolge de meergenoemde naheffingsaanslag geheven belasting en de boete (hierna: gezamenlijk aan te duiden als: beschikking aansprakelijkheidstelling) tot een totaalbedrag van € 13.575. De beschikking aansprakelijkstelling is aangetekend verzonden aan het adres D-straat 500 te E, waar belanghebbende op dat moment in de Penitentiaire Inrichting E verbleef.
2.7. Op 5 maart 2008 heeft de Ontvanger terzake een betaling van € 1.190 en van € 267 ontvangen. Van het eerstgenoemde bedrag heeft de Ontvanger € 947 afgeboekt op de tot dit bedrag verschuldigde aanmanings- en betekeningskosten, € 9 op de verschuldigde invorderingsrente en € 234 op de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Van de hiervoor vermelde betaling van € 267 heeft de Ontvanger € 10 op de verschuldigde invorderingsrente afgeboekt en € 257 op de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
2.8. Met dagtekening 31 maart 2008, bij de Ontvanger binnengekomen op 1 april 2008, heeft belanghebbende bezwaar ingesteld tegen de beschikking aansprakelijkstelling. Op 12 juni 2008 heeft de Ontvanger belanghebbende uitstel van betaling verleend voor het bedrag van in totaal € 13.084 dat openstaat op de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Op 1 juli 2008 heeft de Ontvanger, nadat belanghebbende kenbaar had gemaakt geen gebruik te maken van het recht in verband met zijn bezwaar te worden gehoord, het bezwaar afgewezen, de beschikking aansprakelijkstelling gehandhaafd en het verleende uitstel van betaling beëindigd.
2.9. Inmiddels heeft de Ontvanger het bedrag waarvoor belanghebbende en de heer B ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 12.137, omdat de aanmaning en het dwangbevel eerst na de inschrijving van de opheffing van de onderneming in het handelsregister is verzonden respectievelijk is betekend, zodat van de in 2.7 bedoelde betaling van € 1.190 ten onrechte een bedrag van € 947 is afgeboekt op de invorderingkosten.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de loonheffing en de boete die de vennootschap uit hoofde van de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking verschuldigd is.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting heeft de Ontvanger hieraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Ontvanger en de beschikking aansprakelijkstelling. De Ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Niet in geschil is dat belanghebbende in het tijdvak waarin de belastingschuld materieel is ontstaan beherend vennoot van de vennootschap was. In artikel 33, lid 1, onderdeel a van de Invorderingswet 1990 is, voor zover van belang, bepaald dat ieder van de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk is voor de rijksbelastingen die verschuldigd zijn door een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid. Ingevolge artikel 33, lid 4 van de Invorderingswet 1990 kan belanghebbende, ingeval de verschuldigde rijksbelastingen niet worden betaald door - in dit geval de vennootschap -, de aansprakelijkstelling van deze belastingen afweren indien hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat deze belastingschulden niet zijn voldaan.
4.2. Belanghebbende stelt dat het niet aan hem is te wijten dat de loonheffing en de boete niet is voldaan, omdat hij vanaf november 2006 in voorlopige hechtenis is genomen. Die omstandigheid disculpeert belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet. De vennootschap, die voor de loonheffing maandaangifte moest doen, heeft de afdracht van ingehouden loonheffing gestaakt met ingang van oktober 2006. Voorts heeft belanghebbende niet de vereiste zorgvuldigheid betracht doordat hij in verband met zijn voorlopige hechtenis niet de benodigde maatregelen heeft getroffen om zeker te stellen dat de vennootschap aan haar lopende betalingsverplichtingen, waaronder het afdragen van ingehouden loonheffing, zou blijven voldoen. In dat verband volstaat naar het oordeel van het Hof niet dat belanghebbende, kennelijk tijdens zijn voorlopige hechtenis, niet nader geduide stukken heeft opgevraagd bij zijn medevennoot de heer B. De omstandigheid dat de heer B volgens een overgelegde brief van 24 november 2006 heeft geweigerd die stukken over te leggen, maakt dit niet anders. Het gegeven dat de heer B niet voor afdracht van de onderhavige ingehouden loonheffing heeft zorg gedragen, ontslaat belanghebbende evenmin van zijn verantwoordelijkheid in dezen. Als (voormalig) beherend vennoot is belanghebbende tijdens zijn voorlopige hechtenis mede verantwoordelijk gebleven voor de afdracht daarvan.
4.3. De stelling van belanghebbende dat op 18 januari 2007 namens de vennootschap aan de Ontvanger een melding van betalingsonmacht van de over december 2006 ingehouden loonheffing van € 9.196 is gedaan, wordt verworpen. Een dergelijke melding is volgens artikel 36 van de Invorderingswet 1990 alleen van belang bij de vaststelling van hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders van lichamen met rechtspersoonlijkheid, voor zover deze lichamen aan de heffing van vennootschapsbelasting zijn onderworpen, ter zake van de verschuldigdheid van bepaalde rijksbelastingen door die lichamen. De vennootschap is niet een lichaam als voormeld.
Ten aanzien van het griffierecht
4.4. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Slotsom
4.6. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond.
5. Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 26 november 2010 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, J.W.J. Huige en P.A.M. Pijnenburg, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.