Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-12-2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ4093 BQ0400, 10/00237

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-12-2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ4093 BQ0400, 10/00237

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 december 2010
Datum publicatie
7 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ0400
Zaaknummer
10/00237

Inhoudsindicatie

Stichting voor studentenvoorzieningen is aan te merken als een ANBI

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00237

Uitspraak op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 februari 2010, nummer AWB 09/1524, in het geding tussen

X, gevestigd te Y,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

inzake na te melden beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft op 20 mei 2008 een verzoek ingediend om met ingang van 1 januari 2008 als algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) te worden aangemerkt als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, juncto artikel 41a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Dit verzoek is door de Inspecteur bij beschikking van 10 juli 2008 afgewezen. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, na belanghebbende op 28 oktober 2008 over haar bezwaar te hebben gehoord, deze beschikking bij uitspraak van 3 maart 2009 gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 297. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar alsmede de afwijzende beschikking vernietigd, bepaald dat belanghebbende wordt aangemerkt als ANBI, de Inspecteur veroordeeld in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 966 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht ad € 297 vergoedt.

1.3. Tegen deze laatste uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft het hoger beroep bij verweerschrift bestreden.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur, alsmede belanghebbende.

1.5. Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

2.1. In 1956 is de A in Y gesticht. Bij die gelegenheid werden de niet-academische taken, zoals mensa, cultuur, sport, huisvesting, levens-beschouwing en gezondheidszorg, ondergebracht in de B Y (hierna B). In de Nota F werd in 1961 een splitsing aangebracht tussen van overheidswege subsidiabele en niet-subsidiabele studenten-voorzieningen. In verband hiermede is in 1966 het bieden van de niet-subsidiabele voorzieningen in belanghebbende ondergebracht. Belanghebbende kreeg daarbij ook een deel van het vermogen van B mee.

2.2. Blijkens artikel 2 van haar statuten heeft belanghebbende ten doel "het bevorderen van de totstandkoming van voorzieningen, die ten principale niet van overheidswege subsidiabel zijn, alsmede het instandhouden en exploiteren daarvan, ten behoeve van studenten van de G te Y (...) en andere, naar het oordeel van het bestuur (...) daarvoor in aanmerking komende personen". De laatste zinsnede van deze doelstelling is opgenomen met het oog op de studenten aan de eveneens te Y gevestigde C en D. Ingevolge artikel 7, derde lid, van belanghebbendes statuten wordt bij ontbinding van belanghebbende een eventueel saldo aangewend voor een doel gelijk aan of verwant aan het vorenvermelde doel van belanghebbende.

2.3. Belanghebbende werft geen fondsen. Haar feitelijke werkzaamheid bestaat er uit dat zij haar vermogen (€ 1.383.089 per 1 januari 2008, € 1.388.963 per 31 december 2009) door belegging in stand houdt en vervolgens jaarlijks zoveel mogelijk alleen de opbrengst daarvan besteedt aan giften in geld (€ 28.916 in 2008 en € 28.473 in 2009), aan garantiestellingen (€ 2.990 in 2009) en aan EHBO-cursussen (€ 3.032 in 2008 en € 2.063 in 2009). Tot 2009 bedroegen de giften maximaal € 2.700, sindsdien maximaal € 2.000.

2.4. Belanghebbende organiseert jaarlijks een cursus EHBO voor iedereen die een relatie heeft met het hoger en wetenschappelijk onderwijs in Y. De giften en garantiestellingen hebben daarentegen, in ieder geval sedert 1 januari 2008, vrijwel steeds een incidenteel en eenmalig karakter. Belanghebbende geeft, eveneens in ieder geval sedert 1 januari 2008, geen bijdragen in enige lopende exploitatie en ook niet in de kosten van feesten. Zij beperkt zich conform haar doelstelling tot het bevorderen van de totstandkoming van voorzieningen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is belanghebbende een ANBI?

Belanghebbende stelt dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

4.1. Volgens de Inspecteur voldoet belanghebbende niet aan het bepaalde in artikel 41a, eerste lid, onderdelen b (doel en werkzaamheid zijn in het algemeen belang) en h (aanwending van een eventueel batig liquidatiesaldo) van de Uitvoeringsregeling, hetgeen door belanghebbende wordt bestreden.

In hoger beroep is niet meer in geschil dat de omvang van belanghebbendes vermogen niet aan de ANBI-status in de weg staat.

Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de Inspecteur toegegeven dat de beslissing over doel en werkzaamheid de uitkomst van het geschil over de aanwending van het liquidatiesaldo bepaalt en dat dit laatste derhalve geen afzonderlijk geschilpunt vormt.

4.2. De E te Y, alsmede de aldaar gevestigde C en D, zijn gericht op voorzieningen ter ontwikkeling van academische vaardigheden, talenten en begaafdheden. Belanghebbende stelt, en het Hof acht aannemelijk, dat zij is gericht op het bevorderen van de totstandkoming van voorzieningen ter ontwikkeling van niet-academische vaardigheden, talenten en begaafdheden. Belanghebbende doet dit rechtstreeks door een financiële bijdrage te leveren aan de ondersteunde activiteiten en indirect doordat zij erop is gericht dat aanvragers van steun de ter ondersteuning voorgedragen voorzieningen zelf scheppen en onderhouden.

4.3. De aldus door belanghebbende ondersteunde voorzieningen beslaan een zeer breed gebied van sport, spel, (rede)kunst, cultuur en geloof en staan open voor iedereen die in Y studeert, rechtstreeks of via een studentenorganisatie.

4.4. De Rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld en daartoe het volgende overwogen:

'(...)

2.5. Uit de gedingstukken, met name uit de statuten en het bij de stukken gevoegde overzicht van door de stichting feitelijk verrichte werkzaamheden en de daarop ter zitting gegeven toelichting is aannemelijk geworden dat belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, met haar activiteiten het algemeen belang dient.

(...)'.

4.5. De Inspecteur vindt dit oordeel onvoldoende gemotiveerd en daarom onbegrijpelijk.

Het Hof wijst erop dat de Rechtbank (ter zitting) mondeling uitspraak heeft gedaan. Daarom is de uitspraak meer summier.

Dat neemt naar het oordeel van het Hof niet weg dat de Rechtbank een juiste beslissing heeft genomen.

De Inspecteur heeft ter zitting gevraagd om meer duidelijkheid.

4.6. In zijn arrest van 18 december 1985, nr 22.937, gepubliceerd in BNB 1986/103 (hierna: BNB 1986/103), overweegt de Hoge Raad als volgt:

"(...)

het - geheel in het algemeen - ontwikkelen van bij individuen aanwezige muzikale begaafdheden is bij uitstek een werkzaamheid die rechtstreeks het algemeen belang raakt en de omstandigheid dat daardoor in de behoeften van de aldus begaafden wordt voorzien doet daaraan niet af.

(...).".

4.7. Vaststaat dat belanghebbende gericht is op en dat haar doel en werkzaamheden bestaan uit het bevorderen van de totstandkoming van voorzieningen ter ontwikkeling van niet-academische vaardigheden, talenten en begaafdheden van in Y studerenden op de zeer uiteenlopende gebieden van onder meer sport, spel, (rede)kunst, cultuur en geloof. Dat betekent dat belanghebbendes werkzaamheden bij uitstek het algemeen belang raken, zo blijkt uit de hierboven in onderdeel 4.6 geciteerde overweging uit BNB 1986/103.

En dat betekent dat belanghebbende heeft doen blijken te voldoen aan de in onderdeel b van artikel 41a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling gestelde voorwaarde. Met name is bij de vorenstaande uitleg van het begrip algemeen belang ook niet voor twijfel vatbaar dat belanghebbende voldoet aan de in deze bepaling gestelde kwantitatieve eis.

Het hoger beroep van de Inspecteur is daarom ongegrond.

Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe:

4.7.1. Dat belanghebbende haar doel in voorkomende gevallen niet alleen realiseert door middel van organisaties gericht op sport, cultuur of levensbeschouwing, maar ook door middel van gezelligheidsverenigingen, doet aan hetgeen onder 4.6 is overwogen niet af. Door daar betekenis aan toe te kennen verwart de Inspecteur doel en middelen.

4.7.2. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof uiteengezet dat zij met haar doel en werkzaamheid in 2008 gericht was en ook daarna bleef op het tot stand brengen van de in 2.5 en 2.6 bedoelde voorzieningen op niet-academisch terrein. Zij heeft verder bevestigd dat zij dat gestalte gaf en geeft door ondersteuning van de exploitatie van kortlopende projecten en niet door ondersteuning van de (lopende) exploitatie van de organisatoren (met name studentenverenigingen) daarvan. Alleen de EHBO cursussen worden doorlopend georganiseerd, en dan door haarzelf.

De Inspecteur heeft daar slechts tegenover gesteld dat de ingeschakelde organisaties zich op hun websites als gezelligheidsverenigingen manifesteren, doch dit laatste maakt belanghebbendes doel en werkzaamheid niet anders van karakter.

4.7.3. Ook de omstandigheid dat in 2008 en ook thans nog met belanghebbendes werkzaamheden in de behoeften werd en wordt voorzien van degenen die de tot stand gebrachte voorzieningen benutten, doet daaraan blijkens BNB 1986/103 niet af.

4.8. Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.

Belanghebbende is met ingang van 1 januari 2008 aan te merken als ANBI. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd met aanvulling van de gronden.

4.9. Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 448.

4.10. Nu het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten wegens proceshandelingen) x € 437 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 874.

4.11. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

- bepaalt dat door tussenkomst van de griffier ter zake van

het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep van de Staat een griffierecht wordt geheven van € 448; en

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 874.

Aldus gedaan op 17 december 2010 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en J.A. Meijer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.