Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2010, BQ0431, 09/00714

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2010, BQ0431, 09/00714

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 december 2010
Datum publicatie
7 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ0431
Zaaknummer
09/00714

Inhoudsindicatie

Belanghebbendes partner verbleef gedurende een groot deel van het jaar op Curaçao waar hij een suikerfabriek had opgezet,belanghebbende bleef in Nederland wonen. Er werd een Mercedes SLK en een Nissan Roadster aangeschaft die gestald werden bij belanghebbendes woning. Belanghebbende mocht vrijelijk gebruik maken van deze auto's. Belanghebbende verrichtte werkzaamheden voor de bedrijven van belanghebbendes partner in het Caribisch gebied; hiervoor was geen arbeidsovereenkomst opgesteld en belanghebbende ontving onregelmatig betaling voor deze werkzaamheden. De inspecteur heeft wegens prive-gebruik een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd. Het Hof oordeelt dat er sprake is van een affectieve relatie tussen belanghebbende en zijn partner en dat de financiering van de beide auto's in onderling overleg is geschied. Gelet op de feiten, in onderling verband bezien, oordeelt het Hof dat er geen sprake is van het beschikking stellen van een auto in verband met het verrichten van arbeid. Het Hof acht aannemelijk dat de motieven voor het ter beschikking stellen van de auto's in de persoonlijke sfeer lagen. het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00714

Schriftelijke uitspraak op het

hoger beroep van de heer X te Y,

hierna: belanghebbende,

en op het

incidenteel hoger beroep van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Zuidwest van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 oktober 2009, nummer AWB 09/00991, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur

betreffende na te noemen navorderingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2005 onder nummer 0000.00.000.H57 een navorderingaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.135 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 43.800 (hierna: de navorderingsaanslag).

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.159. Het in de navorderingsaanslag begrepen belastbare inkomen uit sparen en beleggen is komen te vervallen.

1.3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 41.

1.4. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.531, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 241,30, met aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

1.5. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. De Inspecteur heeft bij afzonderlijk stuk incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende in persoon, voorts de heer de heer mr. A van B advocaten te C, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur de heer mr. D. Aan mr. A voornoemd is krachtens de Wet op de rechtsbijstand voor de procedure in hoger beroep bij het Hof, evenals voor de beroepsprocedure bij de Rechtbank, een toevoeging verleend. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de met de onderhavige zaak samenhangende zaken van belanghebbende met hofkenmerk 09/00711, 09/00712, 09/00713 en 09/00715.

1.8. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Van de pleitnota maakt deel uit de reactie van de Inspecteur op de beantwoording door belanghebbende van het door de Inspecteur ingestelde incidenteel hoger beroep.

1.9. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende woont in Y. In 1994, toen hij nog als laborant bij E in F werkte, kreeg belanghebbende een affectieve relatie met de heer G (hierna: de heer G).

2.2. In 1997 ging belanghebbende naast zijn werk bij E hand- en spandiensten verlenen aan de heer G, die voornemens was op Curaçao een suikerfabriek op te zetten. In juli 1998 verhuisde de heer G daartoe naar Curaçao. Belanghebbende bleef in Nederland wonen. In maart 1999 nam belanghebbende ontslag bij E, nadat de heer G belanghebbende had verzocht hem bij de staan bij de verdere uitbouw van de suikerfabriek. Vanaf 1999 tot 2002 verbleef belanghebbende met tussenpozen bij belanghebbende op Curaçao, gedurende ongeveer 150 dagen per jaar.

2.3. In 1999 bracht de heer G de werkzaamheden in de suikerfabriek onder in een naamloze vennootschap, genaamd H NV, met de heer G als directeur. Belanghebbende werd door de heer G als consultant aangesteld.

2.4. Voorts richtte de heer G J NV (hierna: J NV) op. J NV was gevestigd op Curaçao. In de statuten van J NV was als doelstelling opgenomen:

a. het beleggen van haar middelen in effecten, zoals aandelen en andere bewijzen van deelgerechtigdheid en obligaties, alsmede in andere rentedragende schuldvorderingen onder welke naam en in welke vorm ook, het lenen van gelden en het uitgeven van schuldbewijzen daarvoor, alsmede het uitlenen van gelden en het op enigerlei wijze stellen van zekerheid zowel ten behoeve van de vennootschap als ten behoeve van anderen;

b. het deelnemen in andere ondernemingen en vennootschappen.

2.5. Directeur van J NV werd de heer G. Als procuratiehouder van J stelde de heer G belanghebbende aan om in Nederland bepaalde handelingen namens J NV te kunnen verrichten, zoals het in ontvangst nemen van stukken en het doen van betalingen. Belanghebbende was van 13 december 1999 tot en met 26 september 2005 procuratiehouder van J NV. In verband met zijn aanstelling als procuratiehouder van J NV staakte belanghebbende zijn werkzaamheden als consultant van H NV.

2.6. Enig aandeelhouder van J NV was de door de heer G opgerichte stichting Stichting Particulier Fonds K (hierna: de SPF K). Tot het vermogen van de SPFstichting K behoorde onder meer een jacht met een waarde van circa € 300.000.

De bouw van een ander jacht ter waarde van circa € 700.000, waartoe de stichting K opdracht had gegeven, werd stopgezet. Tot de activiteiten van de stichting K behoorden voorts het aankopen en doorverkopen van Amerikaanse auto's.

2.7. In 2000 ging belanghebbende ook ten behoeve van de SPF K werkzaamheden verrichten. Tot die werkzaamheden behoorden het verrichten van administratieve werkzaamheden en het onderhouden van de communicatie met klanten en relaties. Ook was belanghebbende belast met de zorg voor bezittingen van de SPF K, in het bijzonder het jacht (onderhoud, schoonmaken en contact met de havenmeester). Tot de bouw van het in 2.6 vermelde jacht ter waarde van circa € 700.000 werd stopgezet, werd door belanghebbende ook controle uitgeoefend op de bouwwerkzaamheden. In voorkomende gevallen, wanneer de heer G in Nederland was, gingen de heer G en belanghebbende met het jacht van de stichting K varen. Belanghebbende zorgde voor het ophalen en brengen van de heer G, wanneer deze naar Nederland kwam.

2.8. In 2003 kwam aan de activiteiten van de suikerfabriek op Curaçao een einde. De activiteiten werden verplaatst naar de Turks and Caicos Islands. In 2004 ging belanghebbende werkzaamheden verrichten ten behoeve van L. Die werkzaamheden werden in Nederland verricht.

2.9. Voor geen van de werkzaamheden van belanghebbende als vorenomschreven is een arbeidsovereenkomst opgesteld.

Belanghebbende ontving, zij het onregelmatig, betalingen voor werkzaamheden, deels per bank en deels contant. Op zijn postbankrekening gestorte contanten heeft belanghebbende steeds in zijn aangiften als inkomsten uit arbeid verantwoord, met uitzondering van de in 2003 op de postbankrekening gestorte contanten.

2.10. Belanghebbende bezat in 1994 een BMW 316 met een cataloguswaarde van circa € 27.125. Die auto is begin 1994 door belanghebbende aangeschaft en geheel door hem gefinancierd, bij de aanschaf werd een Ford Fiësta ingeruild.

In februari 1996 besloten belanghebbende en de heer G tot de aanschaf van een uit Duitsland geïmporteerde, in 1994 in het verkeer gebrachte BMW 325 Cabrio met een catalogusprijs van circa € 46.303. Daarbij werd de BMW 316 ingeruild.

2.11. In juli 1998 besloten belanghebbende en de heer G tot de aanschaf van een Mercedes SLK, de koopprijs bedroeg circa € 64.500. De financiering vond plaats in onderling overleg, de BMW 325 Cabrio werd ingeruild.

De uitgaven voor het gebruik van de Mercedes SLK kwamen geheel voor rekening van de heer G.

2.12. In 2005 besloten belanghebbende en de heer G tot de aanschaf van een Nissan Roadster. Ook de financiering van die auto vond plaats in onderling overleg. Bij de aankoop werd een gedeelte van € 15.000 contant voldaan. Dat gedeelte was afkomstig uit de verkoopopbrengst van de Mercedes SLK. De Nissan Roadster is in 2007 verkocht. Ook de uitgaven voor het gebruik van de Nissan Roadster kwamen geheel voor rekening van de heer G.

2.13. De vóór het vertrek van de heer G naar Curaçao aangeschafte Mercedes SLK werd aanvankelijk ten name van de heer G gesteld. In verband met diens vertrek naar Curaçao werd de Mercedes SLK alsnog ten name van belanghebbende gesteld. Ook de Nissan Roadster werd ten name van belanghebbende gesteld.

2.14. De Mercedes SLK en de Nissan Roadster werden gestald in de garage naast de woning van belanghebbende. Belanghebbende kon van die auto's onbeperkt gebruikt maken. Van dat gebruik behoefde geen verantwoording te worden afgelegd. Van dat gebruik legde belanghebbende niets vast. In voorkomende gevallen heeft belanghebbende, die beschikte over een oude Volkswagen Golf, in 2005 van de Mercedes SLK en Nissan Roadster gebruik gemaakt.

2.15. Naar aanleiding van hem ter beschikking gekomen informatie heeft de Inspecteur, op grond van privé gebruik van de Mercedes SLK en de Nissan Roadster door belanghebbende, bij belanghebbende voor het jaar 2005 nagevorderd over een bedrag van € 13.646. Die navordering, welke in de bezwaarfase is gehandhaafd, is bij de uitspraak van de Rechtbank verminderd in dier voege dat de navordering over een bedrag van € 9.018 in stand is gebleven.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1.1. In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of ter zake van privégebruik door belanghebbende van de Mercedes SLK en de Nissan Roadster over 2005 moet worden nagevorderd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.1.2. In het incidenteel hoger beroep is in geschil met welk bedrag de bijtelling ter zake van privégebruik auto moet worden verminderd, in verband met bijdragen van belanghebbende bij de financiering van de in 2005 volgtijdelijk ter beschikking gestelde auto's.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn geen andere gronden aangevoerd.

3.3.1. Belanghebbende concludeert in het hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 35.159 - € 13.646 =) € 21.513. De Inspecteur concludeert in het hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3.2. Belanghebbende concludeert in het incidenteel hoger beroep, naar het Hof begrijpt, tot ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep. De Inspecteur concludeert in het incidenteel hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voorts, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar alsmede tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.899.

4. De gronden voor de beslissing

Ten aanzien van de geschilpunten

4.1. Voor het geval moet worden geoordeeld dat ter zake van de Mercedes SLK en de Nissan Roadster sprake is van door de heer G aan belanghebbende volgtijdelijk ter beschikking gestelde auto's, overweegt het Hof het volgende.

4.2. Vaststaat dat tussen belanghebbende en de heer G in 1994 een affectieve relatie ontstond en dat belanghebbende in 1999 bij E ontslag nam nadat de heer G belanghebbende had verzocht hem bij te staan bij de verdere uitbouw van de suikerfabriek. Voorts staat vast dat belanghebbende, nadat hij bij E ontslag had genomen, onregelmatig betaald kreeg voor werkzaamheden en dat voor die werkzaamheden geen arbeidsovereenkomst was opgesteld.

Verder staat vast dat belanghebbende en de heer G bij de aanschaf van de Mercedes SLK en de Nissan Roadster in overleg traden, dat ook de financiering geschiedde in onderling overleg, dat de uitgaven voor het gebruik van de Mercedes SLK en de Nissan Roadster voor rekening van de heer G kwamen, dat belanghebbende onbeperkt privé gebruik kon maken van de Mercedes SLK en de Nissan Roadster, dat van het gebruik van die auto's geen verantwoording behoefde te worden afgelegd en dat belanghebbende van dat gebruik niets vastlegde.

4.3. Gelet op de in 4.2 vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het Hof van oordeel dat ter zake van de Mercedes SLK en de Nissan Roadster geen sprake is van door de heer G aan belanghebbende in verband met het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto's. Veeleer aannemelijk is dat die terbeschikkingstellingen waren ingegeven door in de persoonlijke sfeer gelegen motieven. Dat belanghebbende in voorkomende gevallen van de Mercedes SLK en de Nissan Roadster gebruik maakte bij het verrichten van werkzaamheden als vorenomschreven, maakt dat niet anders. De navorderingen in verband met het privégebruik van de Mercedes SLK en de Nissan Roadster in 2005 moeten komen te vervallen.

4.4. Nu de navorderingen in verband met het privégebruik van de Mercedes SLK en de Nissan Roadster in 2005 moeten komen te vervallen, behoeft het incidenteel hoger beroep geen behandeling meer.

Ten aanzien van de conclusie

4.5. De Inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen uit werk en woning, bepaald op [€ 23.900 (inkomsten uit arbeid) + € 13.646 (voordeel privégebruik auto) - € 2.397 (negatief saldo eigen woning) =] € 35.159.

4.6. Nu, gelet op het in 4.3 vermelde, de navorderingen in verband met privégebruik auto moeten komen te vervallen, bedraagt het belastbaar inkomen uit werk en woning (€ 35.159 - € 13.646 =) € 21.513.

4.7. Het hoger beroep is gegrond. De navorderingsaanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 21.513.

Ten aanzien van het griffierecht

4.8. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 110 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.9. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt die kosten, mede gelet op het bepaalde in het puntenstelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 punten (1 punt voor het indienen van het hoger beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) x € 437 (waarde per punt) x wegingsfactor 1,5 (gemiddeld gewicht en 4 of meer samenhangende zaken) = € 1.311. Voor het geval belanghebbende heeft bedoeld in hoger beroep zulks te stellen, merkt het Hof op dat het, noch voor de beroepsfase noch voor de fase in hoger beroep, termen aanwezig acht voor een veroordeling in de integrale proceskosten van belanghebbende. Het bestaan van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3 van voormeld Besluit is niet aannemelijk geworden.

Voor de bezwaarfase spreekt het Hof geen veroordeling in de proceskosten uit. Belanghebbende heeft daarom niet tijdig verzocht.

4.9. Het Hof zal, voor de fase in hoger beroep, in de onderhavige zaak en in elk van de overige hiervoor genoemde samenhangende zaken een proceskostenvergoeding toekennen van 1/5 x € 1.311 = € 262,20.

Wat de door de Rechtbank uitgesproken kostenveroordeling betreft, overweegt het Hof het volgende.

De Rechtbank is bij die kostenveroordeling uitgegaan van een kostenveroordeling voor in totaal vier samenhangende zaken, in verband met de omstandigheid dat het beroep van belanghebbende betreffende de navorderingsaanslag over het jaar 2000 ongegrond werd verklaard. In verband daarmee heeft de Rechtbank voor elk van de navorderingsaanslagen over de jaren 2003, 2004, 2005 en 2006 een proceskostenvergoeding vastgesteld van 1/4 x € 966 = € 241,50. Blijkens de heden gedane uitspraak inzake de navorderingsaanslag over het jaar 2000, waarvan een afschrift aan partijen is gezonden, is die navorderingsaanslag verminderd; ook het beroep in die zaak was derhalve gegrond.

De Rechtbank had in de onderhavige zaak en in elk van de met de onderhavige zaak samenhangende vier zaken een proceskostenvergoeding moeten toekennen van (1/5 x € 966 =) € 193,20, in plaats van (1/4 x € 966 =) € 241,50, in elk van de navorderingszaken de jaren zaken 2003 tot en met 2006 betreffende. Het Hof zal dit herstellen.

5. Beslissing

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor wat betreft de beslissing inzake het griffierecht,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 21.513,

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 110 vergoedt,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 193,20,

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze proceskosten op de voet van artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet voldoen aan de griffier van de Rechtbank,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 262,20, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze proceskosten op de voet van artikel 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang met artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet voldoen aan de griffier van het Hof.

Aldus gedaan op 23 december 2010 door G.J. van Muijen, voorzitter, J.W.J. Huige en J.G. Verseput, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.