Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-12-2010, BQ0443, 10/00046
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-12-2010, BQ0443, 10/00046
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 december 2010
- Datum publicatie
- 7 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ0443
- Zaaknummer
- 10/00046
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een grondkavel en een waterkavel waarin een woonark drijft . De ark is met twee beugels vastgelegd aan een tweetal in de bodem verankerde palen, de beugels kunnen vrij op en neer bewegen langs de paal. De woonark ligt in een water dat niet in verbinding staat met andere wateren. Via een steiger en een losse loopplank is de ark verbonden met een wandelpromenade. Na verwijzing door de Hoge Raad moest het Hof nog beslissen of er sprake was van vereniging met de grond in de zin van artikel 3:3 lid 1 BW en of die vereniging duurzaam is. Het Hof oordeelt dat gelet op de wijze waarop de loopplank mee beweegt met de waterstand er geen sprake is van (duurzaam) verenigd zijn met de bodem en evenmin met de oever. De woonark is derhalve geen onroerende zaak. Over de waarde van het grondperceel bestond tussen partijen geen verschil van inzicht. Hoger beroep gegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Eerste meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 10/00046
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank) van 26 oktober 2006, nummer 06/706 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Y,
hierna: Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen beschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gezonden waarbij de waarde van A-straat 28 te Y (hierna: het perceel) per de peildatum 1 januari 2003 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.
Het tegen die beschikking door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Zwolle-Lelystad. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.
Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Gerechtshof Arnhem van belanghebbende een griffierecht geheven van € 105.
Bij schriftelijke uitspraak van 15 oktober 2007 heeft het Gerechtshof Arnhem het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de vastgestelde waarde verminderd tot € 260.000, gelast dat de gemeente Y aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij dit Hof betaalde griffierecht van € 105, alsmede het bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 38, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van in totaal € 1.288 en de gemeente Y aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem beroep in cassatie ingesteld. Het college van burgermeesters en wethouders van de gemeente Y heeft een verweerschrift ingediend, alsmede incidenteel beroep in cassatie ingesteld. In zijn arrest van 15 januari 2010, nr. 07/13305, heeft de Hoge Raad der Nederlanden het incidentele beroep in cassatie ongegrond verklaard, het principale beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest (hierna: het verwijzingsarrest).
1.5. Belanghebbende en de Heffingsambtenaar zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld tot een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 15 februari 2010 een conclusie ingezonden, belanghebbende heeft bij brief van 15 maart 2010 een reactie op het arrest en op de conclusie van de Heffingsambtenaar ingezonden.
1.6. De zitting heeft plaatsgehad op 2 september 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.
1.7. Belanghebbende en de Heffingsambtenaar hebben ieder te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.9. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een grondkavel, zijnde een parkeerplaats van 16 m², een waterkavel van 251 m² en een woonark, alle gelegen aan de A-straat 28 te Y. De woonark heeft een inhoud van 650 m³, en bestaat uit een drijvende betonnen constructie met een houten opbouw.
2.2. De woonark ligt vast door middel van twee metalen beugels die elk zijn bevestigd rond een meerpaal; deze beugels kunnen vrij op en neer langs de meerpaal bewegen. Deze meerpalen zijn vast verankerd in de bodem van de waterkavel waarop de woonark zich bevindt. De woonark is aangesloten op de gemeentelijke riolering en op nutsvoorzieningen.
2.3. De woonark is gelegen aan een pier, waarop ook de parkeerplaats is gelegen. Een apart dekniveau boven de pier dient als wandelpromenade (hierna: de wandelpromenade). De woonark is te betreden op grondniveau vanuit de pier via een vaste met de pier verbonden steiger en op de bovenverdieping - via een losse loopplank - vanuit de wandelpromenade.
2.4. De woonark is gelegen in een woonwijk in een water dat niet in verbinding staat met andere wateren. Aan weerszijden van de woonark liggen op korte afstand twee bruggen. Deze bruggen zijn niet beweegbaar en zo laag dat de woonark daar niet onderdoor kan worden gesleept.
De drijvende betonnen constructie is in 2002 over het water verplaatst naar de huidige locatie, waarbij voor dat doel tijdelijk een dijk is doorgebroken.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de woonark kwalificeert als onroerende zaak.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat, in het geval deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, de bij beschikking vastgestelde waarde van het onroerende deel van A-straat 28 moet worden gesteld op € 45.000.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 45.000. De Heffingsambtenaar concludeert primair tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 45.000.
4. Gronden
4.1. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest het volgende overwogen en beslist:
"4.2. (...) Het gaat hier om een zaak die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en drijft, zodat sprake is van een schip in de zin van artikel 8:1 BW. Een schip is in het algemeen een roerende zaak. Een verbinding tussen een schip en de onder dat schip gelegen bodem die toelaat dat het schip met de waterstand mee beweegt, kan niet leiden tot het oordeel dat het schip met de bodem is verenigd in de zin van artikel 3:3, lid 1, BW. Klaarblijkelijk is in het onderhavige geval sprake van een dergelijke verbinding, zodat de woonark niet met de onder die ark gelegen bodem is verenigd in de zojuist bedoelde zin.
4.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek of de onderhavige woonark is verbonden met de oever op een dusdanige wijze dat sprake is van vereniging met die grond in de zin van artikel 3:3, lid 1, BW. Opmerking verdient daarbij dat uit het arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1988, nr. 25546, LJN AA7150, BNB 1988/282, NJ 1989, 257, volgt dat zo'n vereniging in ieder geval niet kan worden aangenomen enkel op grond van een verbinding door middel van kabels en de aansluiting op nutsleidingen en riolering.".
4.2. Na verwijzing dient uitsluitend nog te worden beoordeeld of de onderhavige woonark is verbonden met de oever op een dusdanige wijze dat sprake is van vereniging met de grond in de zin van artikel 3:3, lid 1, BW en, indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, of die vereniging met de oever duurzaam is. Aan de in de conclusie na verwijzing neergelegde stelling van de Heffingsambtenaar dat bij de beantwoording van de in geschil zijnde vraag betekenis moet worden toegekend aan de omstandigheid dat de woonark, naar de Heffingsambtenaar stelt, een bouwwerk in de zin van de Woningwet is, alsmede betekenis moet worden toegekend aan de door het ministerie van Vrom gepubliceerde handreiking "Drijvende woningen en de bouwregelgeving", gaat het Hof voorbij. Blijkens hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 4.1 van het verwijzingsarrest heeft overwogen, moet bij de beantwoording van de in geschil zijnde vraag worden aangesloten bij het bepaalde in artikel 3:3 van het BW. Het Hof gaat eveneens voorbij aan de stelling van de Heffingsambtenaar dat de woonark, anders dan door de Hoge Raad in rechtsoverweging 4.2. van het verwijzingsarrest is beslist, met de bodem is verenigd.
4.5. De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat de woonark op dusdanige wijze is verbonden met de oever dat sprake is van vereniging met de grond in de zin van artikel 3:3, lid 1, BW en dat dit volgt uit de omstandigheid dat de woonark door middel van een loopbrug is verbonden met de oever (de wandelpromenade). Tot de stukken behoren foto's van de loopbrug tussen de woonark en de wandelpromenade alsmede van de verbinding door middel van de steiger tussen de woonark en de pier; belanghebbende heeft ter zitting daarop een toelichting gegeven. Uit de toelichting kwam naar voren dat de loopplank niet aard en nagelvast zit aan de wandelpromenade noch aan de woonark. Het is een los liggende op maat gemaakte loopplank met een reling die aan een uiteinde op de wandelpromenade en aan het andere uiteinde op de woonark rust en met de stijging en daling van de in het water liggende woonark meebeweegt. Van de met de pier verbonden steiger stapt men op de betonnen bak van de woonark. Gelet op deze foto's en de toelichting daarop is het Hof van oordeel dat de woonark niet als bestanddeel van de pier en/of van de wandelpromenade kan worden aangemerkt. Andere omstandigheden waardoor de woonark haar zelfstandigheid als roerende zaak zou hebben verloren zijn door de Heffingsambtenaar niet gesteld.
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het Hof van oordeel dat de woonark niet duurzaam is verenigd met de bodem en evenmin op dusdanige wijze is verbonden met de oever dat sprake is van vereniging met de grond in de zin van artikel 3:3, lid 1, BW. De in geschil zijnde vraag moet ontkennend worden beantwoord.
4.7. Partijen zijn voor dit geval ter zitting overeengekomen dat de bij beschikking vastgestelde waarde van het perceel moet worden verminderd tot € 45.000. Gelet hierop moet het hoger beroep gegrond worden verklaard en de uitspraak van de rechtbank worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de gemeente Y aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij Gerechtshof Arnhem betaalde griffierecht ten bedrage van € 105 respectievelijk € 38 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, het hoger beroep bij Gerechtshof Arnhem en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.10. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 644; in verband met de behandeling van het hoger beroep bij Gerechthof Arnhem stelt het Hof deze kosten op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 644; in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof stelt het Hof deze kosten op 1,5 punten (schriftelijke uiteenzetting en verschijnen ter zitting) x € 437 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 655,50. In totaal bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende kosten € 1.943,50.
5. Beslissing
Het Hof
- verklaart het hoger beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar,
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 45.000,
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 143 vergoedt
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank, Gerechtshof Arnhem en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.943,50, en
- wijst de gemeente Y aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 30 december 2010 door G.J. van Muijen, voorzitter, J.W.J. Huige en P.A.M. Pijnenburg, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.