Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2010, BQ1354, 09/00357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2010, BQ1354, 09/00357

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 december 2010
Datum publicatie
15 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ1354
Zaaknummer
09/00357

Inhoudsindicatie

Huurprijs van aan eigen BV verhuurd pand is zakelijk

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00357

Uitspraak op het hoger beroep van

De heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

en op het incidentele hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 mei 2009, nummer AWB 08/3283, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 21 december 2007 over het jaar 2002 onder aanslagnummer 0000.00.000.H27 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.331, zijnde € 44.290 verminderd met verliesverrekening ad € 3.959, en naar een verzamelinkomen van € 44.290 (hierna: de navorderingsaanslag). Tegelijkertijd is, in één geschrift verenigd met de aanslag, bij voor bezwaar vatbare beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 1.401 (hierna: de boetebeschikking). Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en - naar het Hof verstaat - de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op de bezwaren vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.914 (na verliesverrekening), de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 277, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht moet vergoeden.

1.3. Tegen deze laatste uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 mei 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende.

1.5. De Inspecteur is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. De Inspecteur heeft op de ochtend van de zitting telefonisch gemeld wegens ziekte niet te kunnen verschijnen. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting doorgang laten vinden, omdat het vragen aan belanghebbende wilde stellen.

1.6. Belanghebbende heeft ter zitting een kopie overgelegd van verschillende bankafschriften.

1.7. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

1.8. Van het onderzoek ter zitting is op 8 juli 2010 een proces-verbaal opgemaakt, dat op die dag aan de Inspecteur is gezonden met de door belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting overgelegde stukken. De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, hetgeen hij heeft gedaan. Zijn reactie is voor beantwoording naar belanghebbende gezonden, die daarop heeft gereageerd.

1.9. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende houdt alle aandelen in X1 B.V., welke vennootschap alle aandelen houdt in X2 B.V.. De activiteiten van eerstgenoemde vennootschap bestaan uit het voeren van de directie voor X2 B.V.. De activiteiten van laatstgenoemde vennootschap bestaan uit de exploitatie van een tegelzetbedrijf.

2.2. De Inspecteur heeft bij de vennootschappen een boekenonderzoek verricht inzake de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2002 tot en met 2004 ten name van belanghebbende, de aangiften vennootschapsbelasting van de vennootschappen over 2002 tot en met 2004 en de aangiften omzetbelasting van de vennootschappen over de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005, waarvan op 18 januari 2008 een rapport is opgemaakt (hierna: het rapport).

2.3. In dit rapport is in § 4.3.1 vermeld dat een deel van de privéwoning is verhuurd aan 'de B.V.'. In het rapport is vermeld dat dit deel als kantoorruimte in gebruik is.

2.4. Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.943.

2.5. De Inspecteur heeft bij de onderhavige navorderingsaanslag het belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met een correctie van € 10.562 voor privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde personenauto en van € 2.785 ter zake van resultaat uit overige werkzaamheden.

2.6. Bij de echtgenote van belanghebbende is in haar winst uit onderneming over 2002 een bedrag van € 2.785 verantwoord als ontvangen huur. Haar onderneming heeft als handelsnaam: A.

2.7. Uit bankafschriften van X2 B.V. blijkt dat door deze vennootschap met valutadatum 26 maart 2002, 9 juli 2002 en 1 oktober 2002 aan X een bedrag van € 696, € 696 respectievelijk € 696,77 is betaald onder vermelding: 'huur (...) kwartaal'. Op een bankafschrift van voornoemde vennootschap is met valutadatum 14 mei 2002 een betaling vermeld aan A van een bedrag van € 696 onder vermelding van 'huur 2e kwartaal 2002'.

2.8. Op een uitdraai van een grootboek van X2 B.V. zijn de onder 2.7 vermelde bedragen geboekt als huur voor de vier kwartalen in 2002.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is de correctie van € 2.289 door de Inspecteur terecht aangebracht?

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

In hoger beroep heeft de Inspecteur nader het standpunt ingenomen dat de correctie van € 2.785 een bedrag van € 2.289 dient te zijn. In hoger beroep is niet meer in geschil dat dit bedrag niet als resultaat uit overige werkzaamheden, maar als loon uit dienstbetrekking in aanmerking dient te worden genomen. In hoger beroep is voorts niet meer in geschil dat het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden gecorrigeerd met een bedrag van € 2.640 voor privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde personenauto. Beide partijen hebben in hoger beroep niets vermeld inzake de boetebeschikking, zodat het Hof daaruit afleidt dat de door de Rechtbank vastgestelde boete van € 277 in hoger beroep niet meer in geschil is.

3.2. Partijen doen hun vorenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen belanghebbende hieraan ter zitting heeft toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.583 (voor verliesverrekening). De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.872 (voor verliesverrekening).

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. De Inspecteur stelt dat van de onder 2.7 vermelde bedragen een bedrag van € 2.289 als loon uit dienstbetrekking in aanmerking dient te worden genomen. De bewijslast van deze stelling rust op de Inspecteur.

4.2. Belanghebbende stelt dat in het onderhavige jaar zijn echtgenote een bedrijfsruimte bij een derde huurde en dat X2 B.V. hier een deel van in gebruik had en daarvoor aan zijn echtgenote een vergoeding betaalde, die zij in haar winst uit onderneming als ontvangen huur heeft verantwoord. In onderhavige jaar was geen sprake van gebruik van een ruimte in de privéwoning, zo stelt belanghebbende. Belanghebbende stelt voorts dat de vermelding van de naam X3 op de onder 2.7 vermelde bankafschriften niet hem betreft, maar zijn echtgenote en dat de betaling aan A ook een betaling betreft aan zijn echtgenote.

4.3. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door belanghebbende heeft de Inspecteur niet voldaan aan op hem rustende bewijslast, dat de onder 2.7 vermelde betalingen door X2 B.V. aan belanghebbende betaald loon betreffen. Het gelijk inzake de in geschil zijnde vraag is aan de zijde van belanghebbende.

4.4. In dat geval is niet in geschil dat het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld dient te worden op: € 30.943 (primitieve aanslag) + € 2.640 = € 33.583 en dat de boetebeschikking overeenkomstig het oordeel van de Rechtbank moet worden verminderd tot op € 277. Op voornoemd belastbaar inkomen komen in mindering de verliezen uit voorgaande jaren van € 3.959.

Slotsom

4.5. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

Ten aanzien van de proceskosten

4.6. Nu de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur worden vernietigd, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Daarbij wordt uitgegaan van 5 samenhangende zaken waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Dit betreft de zaken ten name van belanghebbende onder de kenmerken 09/00357, 09/00358, 09/00359, 09/00361 en 09/00362.

Het Hof stelt de vergoeding voor de kosten van het beroep, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 322 (waarde per punt) x 2 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhangende zaken) = € 966.

Het Hof stelt de vergoeding voor de kosten van het hoger beroep, eveneens mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 322 (waarde per punt) x 2,5 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhangende zaken) = € 1.207,50.

Het Hof zal in elk van de hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van ((€ 966 + € 1.207,50) : 5 =) € 434,70.

Ten aanzien van het griffierecht

4.7. Nu de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur worden vernietigd, dient aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 respectievelijk € 110 te worden vergoed.

5. Beslissing

Het Hof:

* vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

* verklaart het bij de Rechtbank tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,

* vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

* vermindert de navorderingsaanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.583, te verminderen met een bedrag van € 3.959 aan verliezen uit voorgaande jaren, en een verzamelinkomen van € 33.583,

* vermindert de boetebeschikking tot een bedrag van € 277,

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 434,70, en

* gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 149 vergoedt.

Aldus gedaan op: 23 december 2010 door P. Fortuin, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en J.G. Verseput, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.