Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2010, BQ1356, 09/00379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2010, BQ1356, 09/00379

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 december 2010
Datum publicatie
15 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ1356
Zaaknummer
09/00379

Inhoudsindicatie

Betaling door BV betreft geen loon maar huurvergoeding

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00379

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 juni 2009, nummer 08/5256 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Zuidwest van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.195 alsmede een beschikking heffingsrente. De aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, is bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota c.q. nader stuk met één bijlage toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de Inspecteur, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

De Inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota met diverse bijlagen toegezonden aan het Hof.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 9 juni 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. De Inspecteur heeft te dezer zitting de pleitnota voorgedragen en wederom exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Te dezer zitting heeft het Hof de Inspecteur verzocht een onder hem berustend stuk aan belanghebbende te zenden, zodat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld hierop te kunnen reageren. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting vervolgens geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.8. De Inspecteur heeft voldaan aan het verzoek van het Hof om het onder hem berustend stuk aan belanghebbende te zenden. Belanghebbende heeft een schriftelijke reactie gegeven en daarbij tevens drie bijlagen gevoegd. De reactie en de bijlagen zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Ten slotte heeft de Inspecteur een schriftelijke reactie gegeven die in afschrift is verstrekt aan de wederpartij.

1.9. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

De Rechtbank heeft onder meer de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1. Belanghebbende houdt alle aandelen in A B.V. (hierna: de B.V.). De B.V. heeft tot en met 31 december 2007 onder de naam B een damesmodezaak geëxploiteerd.

2.2. Belanghebbende is sinds 3 september 1998 eigenaar van een woon-winkelpand gelegen aan de C-straat 43 te Y (hierna: het pand).

2.3. De benedenverdieping van het pand betreft het winkelgedeelte, bestaande uit verkoopruimte en een kleine pantry. Het winkelgedeelte is in ieder geval vanaf 1 januari 2000 tot en met 1 januari 2008 verhuurd aan de B.V.. De voorwaarden waaronder belanghebbende en de B.V. de huur zijn overeengekomen, staan niet op schrift. Belanghebbende en de B.V. zijn gedurende de jaren 2000 tot en met 2004 voor de benedenverdieping uitgegaan van een huurprijs van € 907,56 per maand.

2.4. De via een eigen opgang te bereiken bovenverdiepingen van het pand, door belanghebbende en de B.V. aangeduid met nummer 43a, bestaan uit drie etages. De bovenverdiepingen worden vanaf 1 augustus 2001 verhuurd aan de B.V. voor opslag. Hiervoor is een aanvangshuurprijs van € 698,82 per maand overeengekomen die in ieder geval tot en met 2004 ongewijzigd is gebleven. Een schriftelijke huurovereenkomst is niet opgemaakt.

2.5. Blijkens een in opdracht van belanghebbende opgesteld taxatierapport, gedateerd 19 januari 2001, bedraagt de vrijwillige onderhandse verkoopwaarde van het pand per 1 januari 2001 € 564.956.

2.6. Belanghebbende heeft het gehele pand op de openingsbalans per 1 januari 2001 te boek gesteld voor een bedrag van € 565.000.

2.7. Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.271. Daarin is een negatief bedrag als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden begrepen van € 12.029. Dit bedrag is het saldo van € 22.605 aan opbrengsten en € 34.634 aan gemaakte kosten. In de kosten is € 22.600 aan afschrijving begrepen. De opbrengsten bestaan uit € 19.276 aan huurprijs en € 3.329 aan rente.

2.8. Belanghebbende en de taxateur van de Belastingdienst zijn in compromis een waarde in vrij opleverbare staat op peildatum 1 januari 2001 voor het gehele pand overeengekomen van € 445.000 met inbegrip van de waarde van de grond voor een bedrag van € 135.000. Tussen belanghebbende en de taxateur van de Belastingdienst is niet gesproken over de huurprijs.

2.9. Met ingang van 1 januari 2008 heeft de B.V. de damesmodezaak overgedragen aan haar werknemer, de heer D. Per genoemde datum is met de heer D een huurovereenkomst aangegaan, welke schriftelijk is vastgelegd. Het gehuurde wordt omschreven als "Het winkelpand, staande en gelegen aan de C-straat 43 te ---- -- Y". Als verhuurster is genoemd: E B.V., in hoedanigheid als beheerster, te dezen vertegenwoordigd door belanghebbende. In het huurcontract is een aanvangshuurprijs van € 18.000 per jaar overeengekomen. Het huurcontract bepaalt voorts dat deze huurprijs jaarlijks, voor het eerst op 1 januari 2009, zal worden geïndexeerd. De huur is aangegaan voor een periode van vijf jaren, met het recht het gehuurde na afloop daarvan wederom voor vijf jaren te huren. Volgens het huurcontract moet het gehuurde worden bestemd als winkel- en opslagruimte en verkoopruimte conform artikel 1624 van het Burgerlijk Wetboek.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de over 2002 aangegeven huurprijs ten bedrage van € 19.276 voor het pand terecht gecorrigeerd tot een bedrag van € 38.500?

II. Is het over 2002 aangegeven bedrag van de afschrijving op het pand ten bedrage van € 22.600 terecht gecorrigeerd tot een bedrag van € 7.750?

III. Heeft de Inspecteur de door hem verdedigde correcties juist doorgevoerd?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.033 en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. De verhuur door belanghebbende van zijn pand aan de B.V. wordt met ingang van 1 januari 2001 aangemerkt als een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

4.2. Resultaat uit een werkzaamheid is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden behaald met een werkzaamheid (art 3.94 Wet IB 2001). Deze bewoordingen stemmen overeen met de omschrijving van het begrip (totaal)winst in artikel 3.8 Wet IB 2001. Er moet derhalve zakelijk worden gehandeld. Onzakelijke elementen moeten worden geëlimineerd. Ten aanzien van de afschrijving is artikel 3.30 Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Ten aanzien van vraag I

4.3. Belanghebbende bepleit dat de in werkelijkheid in 2002 ontvangen huurprijs € 19.276 niet te laag is. Belanghebbende acht deze huurprijs zakelijk, onder meer gelet op de huurprijs die hij over het jaar 2008 aan de heer D in rekening heeft gebracht. Ter zitting heeft belanghebbende onweersproken verklaard dat de bovenverdiepingen in 2002 niet geschikt waren voor bewoning en dat deze bij de heer D als opslag in gebruik waren. Aangezien belanghebbende en de heer D derden ten opzichte van elkaar zijn, acht het Hof de huurovereenkomst tussen hen zakelijk. Hiervan uitgaande en gelet op het feit dat er in de jaren na 2002 geen verbouwingen aan het pand hebben plaatsgehad, acht het Hof aannemelijk dat de huurprijs in 2002 niet hoger is dan belanghebbende in de aangifte heeft verwerkt. De stelling van de Inspecteur dat de verhuur van het pand aan de heer D in 2008 onderdeel uitmaakt van de overname van de gehele onderneming door de heer D, waardoor de huur volgens de Inspecteur niet geïsoleerd uit een samenhangend geheel van handelingen kan worden bezien, is niet onderbouwd en acht het Hof om die reden niet aannemelijk. Nu het Hof de in de aangifte opgenomen huurprijs zakelijk acht, behoeven de overige grieven van partijen ten aanzien van vraag I geen behandeling meer.

4.4. Gelet op het onder 4.3 overwogene, beantwoordt het Hof vraag I ontkennend.

Ten aanzien van vraag II

4.5. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de afschrijving van het pand in 2002 € 7.750 bedraagt. Vraag II dient derhalve bevestigend te worden beantwoord.

Ten aanzien van vraag III

4.6. In zijn nader stuk van 25 mei 2010 heeft belanghebbende zich ermee akkoord verklaard dat, indien de afschrijving dient te worden aangepast, de afschrijvingscorrectie over 2001 in het jaar 2002 dient te worden verwerkt. Vraag III dient derhalve bevestigend te worden beantwoord.

Slotsom

4.7. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Gelet op het in 4.3 overwogene, vermindert het Hof het bij uitspraak op bezwaar vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning met € 19.224, als gevolg van een correctie van de huurprijs van € 38.500 tot € 19.276. Het Hof stelt het belastbaar inkomen uit werk en woning mitsdien vast op € 50.971. De heffingsrente dient dienovereenkomstig te worden verminderd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.8. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 respectievelijk € 110 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.9. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.10. Het Hof stelt de kosten van het beroep bij de Rechtbank, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 644.

4.11. Het Hof stelt de kosten van het hoger beroep bij het Hof, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2,5 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 805.

4.12. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

4.13. Het Hof gaat uit van twee samenhangende zaken waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Dit betreft de zaken met kenmerk 09/00379 en 09/00380.

4.14. Het Hof zal in deze zaak en in de zaak met kenmerk 09/00380 een proceskostenvergoeding toekennen van (€ 1.449 : 2 =) € 724,50.

5. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.971;

- vermindert dienovereenkomstig de in rekening gebrachte heffingsrente;

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 149 vergoedt, en

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 724,50.

Aldus gedaan op 23 december 2010 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P. Fortuin en D.G. Barmentlo, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.