Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2010, BQ1366, 09/00629

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-12-2010, BQ1366, 09/00629

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 december 2010
Datum publicatie
15 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ1366
Zaaknummer
09/00629

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft in deze WOZ-zaak geoordeeld dat noch de heffingsambtenaar, noch belanghebbende de door hen verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt en de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar. Hangende het door belanghebbende ingestelde hoger beroep geeft de heffingsambtenaar uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank en doet opnieuw uitspraak op bezwaar. Het hof vernietigt deze nieuwe uitspraak van de heffingsambtenaar gelet op de schorsende werking van art. 27h, lid 5, AWR. Voorts oordeelt het hof dat de rechtbank ten onrechte de zaak heeft teruggewezen naar de heffingsambtenaar. Daar waar noch de heffingsambtenaar noch belanghebbende er in slagen de door hen verdedigde waarde voldoende aannemelijk te maken, dient de rechter zelf te komen tot een vaststelling van de waarde. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval afgeweken zou moeten worden van dit uitgangspunt zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank had derhalve zelf in de zaak moeten voorzien. Vervolgens doet het hof wat de rechtbank had behoren te doen: het beoordelen en zonodig opnieuw vaststellen van de waarde van de onroerende zaak. Het hof overweegt dat de heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust, er niet in is geslaagd de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken. Ook belanghebbende maakt volgens het hof de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk. Het hof stelt vervolgens de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vast op € 190.000.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00629

Schriftelijke uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank

's-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 8 oktober 2009, nummer AWB 08/405 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Z,

hierna: de heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te noemen aan belanghebbende in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) gezonden beschikking en na te melden aanslag onroerende zaakbelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is in het kader van de Wet WOZ een beschikking gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak A-straat 5 te B (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2005 voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 is vastgesteld op een bedrag van € 225.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerende zaakbelasting over het jaar 2007 opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Nadat tegen deze beschikking bij de heffingsambtenaar bezwaar is gemaakt, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de bij beschikking vastgestelde waarde gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

1.3. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de heffingsambtenaar met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank opnieuw uitspraak doet op het bezwaar van belanghebbende. Voorts heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar gelast het door de belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende, hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Na de toezending van het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar opnieuw uitspraak gedaan op het onder 1.1 vermelde bezwaar. Daarbij is de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak opnieuw gehandhaafd.

1.6. De zitting heeft plaatsgehad op 15 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar.

1.7. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Op de peildatum 1 januari 2005 is belanghebbende eigenaar en bewoner van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een twee-onder-een-kapwoning met een inpandige garage. De woning heeft een inhoud van ongeveer 410 m³, de garage een inhoud van ongeveer 170 m³. Het perceel waarop de onroerende zaak zich bevindt, heeft een oppervlakte van ongeveer 265 m².

De onroerende zaak is gebouwd in het jaar 1920. In 1973 heeft een verbouwing/renovatie plaatsgevonden.

2.2. De onroerende zaak is gelegen buiten de bebouwde kom, op korte afstand van de provinciale weg van C naar B. Aan de ene zijde van de onroerende zaak is een perceel landbouwgrond gelegen; daar tegenover is een agrarisch bedrijf (varkenshouderij) gevestigd.

De provinciale weg veroorzaakt in toenemende mate geluidsoverlast, het varkensbedrijf verzorgt overlast op het gebied van geluid, stank en ongedierte.

2.3. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak naar de peildatum 1 januari 2005 voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 bij beschikking, gedagtekend 31 maart 2007, vastgesteld op een bedrag van € 225.000. De heffingsambtenaar heeft ter ondersteuning van de door hem bepleite waarde een taxatieverslag overgelegd, opgemaakt op 7 april 2008 door de heer D, gediplomeerd WOZ-taxateur van E. Het taxatieverslag bevat gegevens van drie ter vergelijking opgevoerde objecten.

2.4. Belanghebbende heeft drie taxatierapporten van F, Register Makelaar-taxateur o.z., handelend namens G te H, overgelegd, te weten een taxatierapport opgemaakt op 7 december 2005 naar de waarde per 1 januari 2003, een taxatierapport opgemaakt op 7 december 2005 naar de waarde per 1 december 2005 en een taxatierapport opgemaakt op 13 november 2009 naar de waarde per 1 januari 2005. In de genoemde taxatierapporten is aan de onroerende zaak een waarde toegekend van respectievelijk € 167.000, € 180.000 en € 171.000.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft de waarde van de onroerende zaak per de peildatum.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de heffingsambtenaar en tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot € 171.000. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Vooraf en ambtshalve

4.1. Nadat de Rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard, heeft de heffingsambtenaar, gedagtekend 4 februari 2010, opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan. Voordien, bij brief van 15 november 2009, ontvangen door het Hof op 19 november 2009, had belanghebbende reeds hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Door opnieuw uitspraak op bezwaar te doen heeft de heffingsambtenaar het bepaalde in artikel 27h, lid 5, van de Algemene Wet Rijksbelastingen (hierna: AWR) miskend. Deze bepaling is op grond van hetgeen is neergelegd in artikel 30, lid 1, van de Wet WOZ, mede van toepassing in procedures betreffende een waardebeschikking als de onderhavige. Op grond van het eerdergenoemde artikel 27h, lid 5, wordt de werking van de uitspraak van de Rechtbank opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep onherroepelijk is beslist. Hieruit volgt dat de heffingsambtenaar (nog) geen gevolg had mogen geven aan de uitspraak van de Rechtbank en dus (nog) niet opnieuw uitspraak op de bezwaren had mogen doen.

4.2. Het Hof gaat er, met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19, lid 1 Algemene wet bestuursrecht, vanuit dat het door belanghebbende ingestelde beroep mede gericht is tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar.

4.3. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, moet het hoger beroep, voor zover het is gericht tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar, gedagtekend 4 februari 2010, gegrond worden verklaard en moet de laatstgenoemde uitspraak worden vernietigd.

Ten aanzien van het geschil

4.4. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ moet de waarde van een onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

Daarbij geldt in het onderhavige geval als waardepeildatum 1 januari 2005.

4.5. De Rechtbank heeft, na te hebben overwogen dat de bewijslast met betrekking tot de vastgestelde waarde op de heffingsambtenaar rust, geoordeeld dat de in de matrix opgenomen verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten niet zijn teruggerekend naar de waardepeildatum per 1 januari 2005,en dat de in de matrix vermelde WOZ-waarden daartoe niet bruikbaar zijn, waardoor de heffingsambtenaar de door hem vastgesteld waarde, nu deze op onjuiste uitgangspunten berust, niet aannemelijk heeft gemaakt. Vervolgens heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende de door hem verdedigde waarde evenmin aannemelijk heeft gemaakt. Ten slotte heeft de Rechtbank overwogen zij geen mogelijkheid ziet om zelf in de zaak te voorzien, omdat de gedingstukken onvoldoende inzicht bieden om de waarde alsnog in goede justitie vast te stellen. Op deze gronden heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het gestelde in de uitspraak van de Rechtbank.

4.6. Vooropgesteld moet worden dat, overeenkomstig hetgeen het Hof reeds overwoog in zijn uitspraak van 21 juni 2007, nummer 06/00346, LJN: BB 1905, daar waar noch de heffingsambtenaar noch belanghebbende er in slagen de door hen verdedigde waarde van een onroerende zaak in beroep voldoende aannemelijk te maken, de rechter zelf - desgeraden na inwinning van een deskundigenbericht of na gebruikmaking van overige onderzoeksbevoegdheden - moet komen tot een vaststelling van de waarde (HR 6 oktober 2006, nr. 41.037, BNB 2007/28). Terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar behoort in beginsel niet plaats te vinden, tenzij de belanghebbende in zijn processuele belangen zou worden geschaad als de rechter zelf in de zaak voorziet.

4.7. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval afgeweken zou moeten worden van het hiervoor omschreven uitgangspunt zijn gesteld noch gebleken. De Rechtbank had zelf in de zaak moeten voorzien.

4.8. De bestreden uitspraak moet daarom worden vernietigd. Met toepassing van artikel 27o van de AWR zal het Hof doen wat de Rechtbank had behoren te doen en de juistheid van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde beoordelen en zo nodig opnieuw vaststellen.

4.9. Het hof stelt voorop dat op de heffingsambtenaar de bewijslast rust de waarde voor de Wet WOZ van de onroerende zaak aannemelijk te maken. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met overlegging van het taxatieverslag en hetgeen hij ter zitting heeft aangevoerd niet aan deze bewijslast voldaan. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de door de heffingsambtenaar ter vergelijking opgevoerde objecten niet dan wel onvoldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. Hiertoe heeft belanghebbende aangevoerd dat de onroerende zaak is gelegen buiten de bebouwde kom, terwijl alle ter vergelijking opgevoerde objecten binnen de bebouwde kom zijn gelegen. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat het nabijgelegen varkensbedrijf en de provinciale weg overlast van stank, (fijn)stof en lawaai veroorzaken, hetgeen een negatief effect heeft op de woonomgeving. Belanghebbende stelt dat de ter vergelijking opgevoerde objecten geen vergelijkbare hinder van de genoemde overlast ondervinden.

Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze met de verschillen in ligging en overlast rekening is gehouden. Het Hof concludeert dan ook dat de verschillen tussen de onroerende zaak en de ter vergelijking opgevoerde objecten dermate groot zijn dat de voor die objecten gerealiseerde verkoopprijzen onvoldoende steun bieden aan de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde.

4.10. Nu de heffingsambtenaar de door hem bepleite waarde niet aannemelijk heeft gemaakt, onderzoekt het Hof vervolgens of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft weten te maken. De in het taxatierapport, opgemaakt op 13 november 2009, vermelde waarde per 1 januari 2005 wordt niet onderbouwd door een verwijzing naar verkoopprijzen behaald bij verkoop van met de onroerende zaak vergelijkbare objecten welke zijn verkocht op of rond de waardepeildatum. Daarnaast is niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de daarin genoemde waarde tot stand is gekomen. Naar het oordeel van het Hof geeft dit rapport derhalve geen bruikbare basis voor de door belanghebbende verdedigde waarde. De rapporten opgemaakt op 7 december 2005 zijn daartoe eveneens niet bruikbaar, reeds omdat deze rapporten betrekking hebben op de waarde per 1 januari 2003 onderscheidenlijk per 1 december 2005, terwijl in het onderhavige geschil de waardepeildatum 1 januari 2005 aan de orde is.

4.11. Nu zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende er niet in zijn geslaagd de waarde van de onroerende zaak aannemelijk te maken, zal het Hof de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vaststellen. Het Hof stelt, gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vast op € 190.000.

4.12. Artikel 30, tweede lid, Wet WOZ bepaalt dat, indien de WOZ-beschikking en de aanslag in de onroerende zaakbelastingen in één geschrift zijn vastgesteld, het bezwaar tegen de beschikking mede wordt geacht de aanslag te betreffen. De heffingsambtenaar heeft geen uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag. Het Hof gaat om redenen van proceseconomie voorbij aan het door de heffingsambtenaar achterwege laten van de toepassing van artikel 30, tweede lid, Wet WOZ, nu het bepaalde in artikel 18a van de AWR waarborgt dat de aanslag onroerende-zaakbelastingen moet worden verminderd indien een lagere waarde voor de WOZ onherroepelijk komt vast te staan.

Ten aanzien van het griffierecht

4.13. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 110 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.14. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de door hem in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs te maken kosten. Specifiek heeft hij verzocht om vergoeding van de kosten van het taxatierapport dat is opgemaakt op 13 november 2009, alsmede reis- en verletkosten.

4.15. Belanghebbende heeft in het kader van het hoger beroep een taxatierapport laten opmaken door een taxateur. Tussen partijen is niet in geschil dat de hiervoor gemaakte kosten € 476 bedragen. Voorts is niet in geschil dat de met dit taxatierapport gemoeide kosten, gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor vergoeding in aanmerking komen.

4.16. Het verzoek tot vergoeding van reis- en verletkosten komt niet voor inwilliging in aanmerking. Deze kosten zijn reeds in aanmerking genomen bij de bepaling van de proceskostenvergoeding ten behoeve van belanghebbende in de eveneens op 15 oktober 2010 door het Hof behandelde zaak van belanghebbende met het kenmerk 09/00630.

5. Beslissing

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor wat betreft de beslissing omtrent de vergoeding van het griffierecht,

- verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2010,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 14 december 2007,

- vermindert de bij de beschikking voor de onroerende zaak vastgestelde waarde tot een waarde van € 190.000,

- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 110 vergoedt,

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 476.

Aldus gedaan op: 23 december 2010 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, P. Fortuin en N. van Beelen, leden, in tegenwoordigheid van M.C.G. Spierings-van Kessel, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.