Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-02-2010, BZ9964, 08/00722

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-02-2010, BZ9964, 08/00722

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 februari 2010
Datum publicatie
13 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BZ9964
Zaaknummer
08/00722

Inhoudsindicatie

In deze WOZ-zaak treedt belanghebbendes gemachtigde op als rechtsbijstandverlener en tevens als deskundige (opstellen taxatierapport).

Het hof heeft de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vastgesteld.

Aan belanghebbende wordt een proceskostenvergoeding toegekend voor het verlenen van rechtsbijstand én een deskundigenvergoeding voor het taxatierapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00722

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van:

De heer X te Y,

hierna belanghebbende,

en op het incidentele hoger beroep van:

de heffingsambtenaar van de gemeente Weert,

hierna: de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Roermond (hierna: de Rechtbank) van 27 oktober 2008, nummer AWB 07/972 betreffende het geding tussen:

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar,

betreffende de bij beschikking voor de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) vastgestelde waarde van de onroerende zaak, gelegen aan de A-straat 6 te Y, per de waardepeildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 (hierna: de beschikking) en de tegelijkertijd aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak) opgelegde aanslag in de onroerende zaakbelasting voor het jaar 2005.

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 januari 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende en de heffingsambtenaar.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 5 februari 2010, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,

- vernietigt de in één geschrift verenigde uitspraken met betrekking tot de beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting,

- wijzigt de beschikking in dier voege, dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2003 naar de toestand op 1 januari 2005 wordt vastgesteld op € 425.000,

- bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelasting wordt verminderd overeenkomstig de nader vastgestelde waarde van de onroerende zaak,

- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van in totaal € 146,

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.851,15.

De gronden

1) Bij de onderhavige beschikking heeft de verweerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 487.000, welke waarde hij bij de uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd.

2) Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt in dit geval als waardepeildatum 1 januari 2003.

3) Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.

4) De heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van een aantal naar diens oordeel met de onroerende zaak vergelijkbare objecten (hierna: de referentieobjecten). Het taxatierapport is voorzien van beeldmateriaal van de met de onroerende zaak vergeleken objecten. In het taxatierapport is een matrix betreffende de onroerende zaak en de referentieobjecten opgenomen. In dit taxatierapport is de waarde van de onroerende zaak bepaald op € 460.000.

5) Bij de waardering van de onroerende zaak houdt partijen verdeeld de vraag of aan de woning een grondoppervlakte van 730 m2 moet worden toegerekend, zoals belanghebbende verdedigt, of 2.000 m2, zoals de heffingsambtenaar voorstaat.

6) Op grond van de tot de gedingstukken behorende kadastrale foto's op schaal (van 13 maart 2008, 18 april 2008 en 2 februari 2009) acht het Hof door de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de aan de woning toe te rekenen grondoppervlakte niet minder dan 2.000 m2 is, mede gelet op het feit dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat de paardenstallen bij de aan de woning toe te rekenen grondoppervlakte kunnen worden meegeteld. Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar, niet aannemelijk gemaakt dat op een deel van deze laatstbedoelde oppervlakte de cultuurgrondvrijstelling van toepassing zou zijn. Belanghebbende exploiteert immers geen bedrijf en ook overigens heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld die zijn standpunt onderbouwen.

7) In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar het referentieobject B-straat 3 laten vervallen en heeft hij zich beroepen op de referentieobjecten C-straat 36 en D-straat 54.

8) Met betrekking tot D-straat 54 heeft de heffingsambtenaar, tegenover de betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat dit referentieobject op 100 meter afstand van een agrarisch bedrijf is gelegen. Daarmede is niet vast komen te staan, dat dit referentieobject wat betreft ligging vergelijkbaar is met de ligging van de onroerende zaak. Het Hof zal dit referentieobject dan ook buiten beschouwing laten.

9) Met betrekking tot het referentieobject C-straat 36 is in de matrix ten onrechte uitgegaan van de vastgestelde WOZ-waarde in plaats van de verkoopprijs per 1 juli 2004. Bovendien is in deze matrix uitgegaan van een onjuiste inhoud van de garage (126 m3 in plaats van 504 m3). Voorts is het Hof van oordeel dat de transactieprijs van 1 juli 2004 is gerealiseerd op een tijdstip dat te ver verwijderd is van de peildatum, zodat deze prijs niet als richtsnoer kan dienen voor de waardebepaling van de onroerende zaak. Gelet op het vorenstaande acht het Hof ook het referentieobject C-straat 36 ongeschikt om als vergelijking te dienen.

10) Nu het door belanghebbende overgelegde taxatierapport is gebaseerd op een grondoppervlakte van 730 m2, waarvan het Hof hierboven heeft geoordeeld dat deze onjuist is, en dit rapport slechts onderbouwd is met één referentieobject, is het Hof van oordeel dat belanghebbende de door hem verdedigde waarde van € 305.000 niet aannemelijk heeft gemaakt.

11) Uit het vorenstaande volgt dat belanghebbende noch de heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof zal de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vaststellen. In goede justitie stelt het Hof de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2003 vast op € 425.000.

Proceskosten

8) Belanghebbende heeft eveneens hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Rechtbank inzake de vergoeding van proceskosten. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heer E is opgetreden als gemachtigde en daaruit de conclusie getrokken dat hij niet is opgetreden als deskundige. Dit oordeel is onjuist. Uit de gedingstukken blijkt dat de heer E enerzijds als deskundige is opgetreden en anderzijds als rechtsbijstandverlener. De heer E heeft diensten verricht bestaande uit (onder meer) het opstellen van processtukken en het optreden als gemachtigde. Deze diensten kwalificeren als het verlenen van rechtsbijstand. Het Hof acht geloofwaardig de stelling van de heer E dat hij rechtsbijstand beroepsmatig verleent. Daarnaast heeft de heer E diensten verricht die niet als rechtsbijstand gekwalificeerd kunnen worden, zoals het taxeren van onroerende zaken. Gelet op het vorenstaande ontvalt de grond aan de beslissing van de Rechtbank.

9) Gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt de door belanghebbende gevraagde deskundigenvergoeding voor het taxatierapport inzake de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2003 van € 533,75 + € 101,41 (omzetbelasting) = € 635,16 (factuur 6 juli 2007) voor toewijzing in aanmerking.

10) Gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1, onderdeel e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt de door belanghebbende gevraagde vergoeding voor kosten van uittreksels uit openbare registers van in totaal € 171 (€ 68 + € 68 + € 17,50 + € 17,50) + € 32,49 (omzetbelasting) = € 203,49 voor toewijzing in aanmerking.

11) Gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan belanghebbende een vergoeding toegekend voor de verlening van rechtsbijstand bij de Rechtbank en wel € 322 (waarde per punt) x 2,5 (punten, beroepschrift, conclusie van repliek, zitting) x 1 (gewicht van de zaak) = € 805.

12) Gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan belanghebbende een vergoeding toegekend voor de verlening van rechtsbijstand bij het Hof en wel € 322 (waarde per punt) x 2,5 (punten, beroepschrift, conclusie van repliek/schriftelijk antwoord incidenteel hoger beroep, zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) = € 1.207,50.

Griffierecht

13) Nu de uitspraak van de Rechtbank en van de heffingsambtenaar worden vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 respectievelijk € 107 te vergoeden.

Slot

14) Uit het vorenoverwogene volgt dat beslist moet worden als eerder vermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door P. Fortuin, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en J.W. van der Voort, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2010.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 12 februari 2010

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.