Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-01-2011, BQ2835, 09-00556
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-01-2011, BQ2835, 09-00556
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 januari 2011
- Datum publicatie
- 28 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ2835
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ8782, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 09-00556
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft voor een periode van drie jaren een personenauto van een Luxemburgse vennootschap geleased. De auto wordt hoofdzakelijk in Nederland gebruikt. Er is geen BPM voldaan. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslag, beoordeeld naar nationaal recht, terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Heffing van BPM in de onderhavige situatie is echter in strijd met het vrij verkeer van diensten als bedoeld in de artikelen 49 tot en met 55 EG-Verdrag (zie HvJ EU 29 september 2010, C-91/10, VAV-Autovermietung GmbH,
). Het hof overweegt dat de Wet BPM niet voorziet in een heffing van BPM, waarbij vóór of ten tijde van de aanvang van het gebruik van de openbare weg in Nederland rekening wordt gehouden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of met het gebruik ervan op het Nederlandse wegennet. De conclusie moet dan zijn dat de belastingrechter de naheffingsaanslag niet in overeenstemming kan brengen met eerder bedoeld gebruik of duur. De naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Het is aan de wetgever om te voorzien in een heffing van de BPM, die strookt met het communautaire evenredigheidsbeginsel.Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Derde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 09/00556
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 september 2009, nummer AWB 08/5579, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Douane Zuid van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag belasting personenauto's en motorrijwielen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 23 juli 2008 onder aanslagnummer 0000.00.000/00.0.0000 een naheffingsaanslag belasting personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd naar een bedrag van € 32.270. Tegelijkertijd is, in één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag, bij voor bezwaar vatbare beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 16.135 (hierna: de boetebeschikking). Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en - naar het Hof verstaat - de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 145. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze laatste uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 223. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur.
Gemachtigde heeft voor de zitting bij faxbericht van 28 september 2010 het Hof bericht dat hij noch belanghebbende zullen verschijnen.
1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Belanghebbende is woonachtig in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2. Op 10 maart 2008 is door de Inspecteur geconstateerd dat belanghebbende met een personenauto van het merk A, type B, met voertuigidentificatienummer XXXXXXX000X000000 en met een Luxemburgs kenteken XX 0000 (hierna: de personenauto) van de openbare weg gebruik heeft gemaakt. Voor de personenauto is geen (aangifte voor de) BPM voldaan.
2.3. Op 10 maart 2008 is aan belanghebbende een zogenoemd informatieformulier buitenlandse kentekens uitgereikt en is hij op de hoogte gebracht van de regelgeving betreffende de Wet op de belasting personenauto's en motorrijwielen (hierna: Wet BPM).
2.4. Op 1 april 2008 is door de Inspecteur geconstateerd dat belanghebbende wederom met de personenauto van de openbare weg gebruik heeft gemaakt. Belanghebbende verklaarde op weg te zijn naar zijn werk en de personenauto privé en zakelijk te gebruiken. Ter zake van voornoemde constatering is een zogenoemde fyco-formulier handhaving opgemaakt.
2.5. De personenauto werd door belanghebbende geleased van C te D te Luxemburg voor een periode van drie jaren. De personenauto wordt hoofdzakelijk in Nederland gebruikt.
2.6. De Inspecteur heeft de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd in verband met het onder 2.2 vermelde (eerste) gebruik van de openbare weg.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd in verband met strijdigheid met artikel 49 van het EG-verdrag (nu: artikel 56 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie)?
II. Is de boete terecht en tot de juiste hoogte opgelegd?
Belanghebbende beantwoordt vraag I bevestigend en vraag II ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun vorenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de naheffingsaanslag alsmede de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1. Tussen partijen is niet in geschil, dat beoordeeld naar nationaal recht de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Nu niet is gebleken dat partijen daarbij zijn uitgegaan van een onjuist juridisch uitgangspunt zal het Hof partijen hierin volgen.
4.2. Niet in geschil is dat de personenauto aan belanghebbende ter beschikking staat uit hoofde van een leaseovereenkomst met een in Luxemburg gevestigde verhuurder.
4.3. Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden, omdat de heffing van BPM in onderhavige situatie in strijd is met het vrij verkeer van diensten als bedoeld in artikel 49 van het EG-verdrag.
4.4. De onder 4.3 vermelde stelling van belanghebbende is juist. In de beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: HvJ EU) van 29 september 2010, C-91/10, VAV-Autovermietung GmbH, oordeelde het HvJ EU dat de Wet BPM die in Nederland wonende of gevestigde personen die hoofdzakelijk in Nederland een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig gebruiken, verplicht, vanaf de aanvang van het gebruik van een motorvoertuig op het Nederlandse wegennet, tot betaling van het volledige bedrag van de betrokken belasting zonder rekening te houden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig en met het gebruik ervan op het Nederlandse wegennet een wettelijke regeling is waarbij een belasting wordt geheven die niet evenredig is aan de gebruiksduur van genoemd voertuig in Nederland. Het HvJ EU overweegt voorts dat hieraan niet af doet dat uit de Wet BPM volgt dat het restbedrag, dat wordt berekend aan de hand van de gebruiksduur van dit voertuig op dit wegennet, na einde van dit gebruik zonder rente wordt terugbetaald. Aldus is de Wet BPM in betreffende situatie in strijd met een vrij verkeer van diensten als bedoeld in de artikelen 49 tot en met 55 EG-verdrag.
4.5. De (per 1 februari 2007 gewijzigde) Wet BPM voorziet niet in een heffing van BPM, waarbij vóór of ten tijde van de aanvang van het gebruik van de openbare weg in Nederland rekening wordt gehouden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of met het gebruik ervan op het Nederlandse wegennet. De Inspecteur heeft bovendien betoogd dat dit ook uitvoeringstechnisch onhaalbaar is. Alsdan moet gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2008, 40597bis, LJN BG4211, de conclusie zijn dat de belastingrechter de naheffingsaanslag niet in overeenstemming kan brengen met eerder bedoeld gebruik of duur. Hieruit volgt dat in verband met schending van het communautaire evenredigheidsbeginsel de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Het is aan de wetgever om te voorzien in een heffing van de BPM, die strookt met het communautaire evenredigheidsbeginsel.
4.6. Vraag I moet bevestigend worden beantwoord.
Vraag II
4.7. Gelet op de bevestigende beantwoording van vraag I ontvalt aan de boete de grondslag en moet de boetebeschikking worden vernietigd.
Slot
4.8. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag en de boetebeschikking moeten worden vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9. Nu de uitspraken van de Rechtbank en die van de Inspecteur worden vernietigd, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt de vergoeding voor de kosten van het beroep, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 322 (waarde per punt) x 2 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) = € 644.
Het Hof stelt de vergoeding voor de kosten van het hoger beroep, eveneens mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 322 (waarde per punt) x 1 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) = € 322.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10. Nu de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur worden vernietigd, dient aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 145 respectievelijk € 223 te worden vergoed.
5. Beslissing
Het Hof:
* vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
* verklaart het bij de Rechtbank tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
* vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
* vernietigt de naheffingsaanslag,
* vernietigt de boetebeschikking,
* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 966, en
* gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 368 vergoedt.
Aldus gedaan op: 14 januari 2011 door P. Fortuin, voorzitter, N. van Beelen en P.A.M. Pijnenburg, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.