Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-02-2011, BQ2850, 09-00544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-02-2011, BQ2850, 09-00544

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 februari 2011
Datum publicatie
28 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ2850
Zaaknummer
09-00544

Inhoudsindicatie

Belanghebbende was in het sinds 2003 woonachtig in Frankrijk, hij genoot AOW en een pensioen vanuit Nederland. De inspecteur heeft voor het jaar 2006 een beschikking Niet in Nederland belastbaar inkomen afgegeven, vastgesteld op nihil, na bezwaar op negatief € 3.201. Belanghebbende claimt € 27.317,- wegens kosten aanpassing woning, huishoudelijke hulp, persoonlijke hulp en verpleging. De inspecteur weigert aftrek omdat belanghebbende , op wie hiervan de bewijslast rust, deze kosten niet aannemelijk heeft gemaakt. Een beroep op de hardheidsclausule is ter beoordeling van de staatssecretaris. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, de uitspraak van de inspecteur wordt bevestigd. Belanghebbende heeft cassatie aangetekend, de uitspraak is een vervanging van de mondeling uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00544

Schriftelijke uitspraak op het

hoger beroep van de heer X, wonende te Y (Frankrijk)

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 augustus 2009, nummer AWB 08/4843, in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg (kantoor buitenland) van de rijksbelastingdienst

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Betreffende belanghebbende is voor het jaar 2006 en onder nummer 00000000NB66 een beschikking Niet in Nederland belastbaar inkomen genomen waarbij dat inkomen voor 2006 is vastgesteld op € 0. Na bezwaar is dat inkomen bij uitspraak van de Inspecteur vastgesteld op negatief € 3.201.

1.2. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 39 aan hem vergoedt.

1.3. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 november 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is de Inspecteur verschenen en gehoord. Belanghebbende is met schriftelijk bericht daaromtrent niet verschenen.

1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting een brief d.d. 11 november 2010 met bijlagen aan het Hof gezonden. Die stukken zijn op 23 november 2010 bij het Hof binnengekomen en op diezelfde dag, door tussenkomst van de griffier, aan de Inspecteur gezonden. Het Hof merkt die stukken aan als op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht vóór de zitting ingediende nadere stukken. Op 24 november 2010 zijn eendere stukken nogmaals bij het Hof binnengekomen, met dien verstande dat enkele stukken zijn voorzien van enkele extra door belanghebbende met de pen aangebrachte aanvullingen. In de van de op 24 november 2010 binnengekomen stukken deel uitmakende brief d.d. 11 november 2010 is bovenaan met de pen "kopie bestemd voor de Geachte Heer Procureur Generaal" geschreven. Ter zitting is van de op 24 november 2010 binnengekomen stukken een kopie verstrekt aan de Inspecteur. De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld zich over die stukken uit te laten. Ook die stukken rekent het Hof tot de stukken van het geding.

1.6. Het Hof heeft in deze zaak op 13 december 2010 mondeling uitspraak gedaan, Afschriften van het proces- verbaal van die uitspraak zijn daags daarna aangetekend aan partijen verzonden.

1.7. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij brief 26 januari 2011 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende woonde gedurende het jaar 2006 in Frankrijk. In 2003 is belanghebbende van Nederland naar dat land geëmigreerd.

2.2. Belanghebbende genoot in 2006 vanuit Nederland een AOW-uitkering en daarnaast een pensioenuitkering van C.

De AOW-uitkering in 2006 bedroeg € 11.925 en de pensioenuitkering in dat jaar € 25.413, waarop € 4.731 aan loonheffing werd ingehouden.

2.3. Op 23 februari 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende een formulier Opgaaf wereldinkomen toegezonden. Belanghebbende heeft dat formulier teruggestuurd onder verwijzing naar een in te dienen aangifte inkomstenbelasting. De Inspecteur heeft het wereldinkomen van belanghebbende en het belastbare inkomen in Nederland vastgesteld op € 37.338. In de onderhavige beschikking is het Niet in Nederland belastbaar inkomen voor 2006 vastgesteld op nihil.

2.4. Na tegen die beschikking gemaakt bezwaar werd het Niet in Nederland belastbaar inkomen voor 2006 vastgesteld op negatief € 3.201. Het wel in Nederland belastbare inkomen, eerder vastgesteld op € 37.338, bleef gehandhaafd. Bij het doen van de uitspraak op bezwaar is niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar achterwege gebleven.

2.5. Na tegen de uitspraak op bezwaar ingesteld beroep, verklaarde de Rechtbank het bezwaar, onder gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar, niet-ontvankelijk.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen.

A. Heeft de Rechtbank het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard?

Zo neen,

B. Is de onderhavige beschikking Niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals die bij de uitspraak van de Inspecteur nader is vastgesteld, juist?

Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. De Inspecteur heeft beide vragen bevestigend beantwoord.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting zijn geen andere gronden aangevoerd.

Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat de onderhavige beschikking is gedagtekend 19 juni 2008 en niet 21 juli 2007 zoals in de uitspraak van de Rechtbank is vermeld. Van het ter zitting verhandelde is een proces- verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur.

Hij heeft met betrekking tot het bedrag waarop het Niet in Nederland belastbare inkomen zijns inziens nader moet worden vastgesteld, geen cijfermatige conclusie genomen.

De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden voor de beslissing

Ten aanzien van het geschil

4.1.1. Het Hof heeft geen reden aan de juistheid van de in 3.2 bedoelde verklaring van de Inspecteur ter zitting te twijfelen. Het Hof neemt hierbij mede in aanmerking dat in de aanhef van het bezwaarschrift d.d. 27 juni 2008, dat blijkens de daarop voorkomende stempelafdruk op 1 juli 2008 ter Inspectie is binnengekomen, is vermeld dat de beschikking is gedagtekend 19 juni 2008 en ontvangen "heden 27 juni 2008".

4.1.2. Nu is komen vast te staan dat de beschikking is gedagtekend 19 juni 2008 en belanghebbende op 1 juli 2008 in bezwaar is gekomen, is belanghebbende binnen de wettelijke bezwaartermijn van zes weken in bezwaar gekomen. Belanghebbende is derhalve ontvankelijk in bezwaar. De uitspraak van de Rechtbank, waarin begrepen de door de Rechtbank omtrent het griffierecht genomen beslissing, moet worden vernietigd, nu de Rechtbank in die uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, hetgeen de Inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar terecht achterwege heeft gelaten. Vraag A onder 3.1 moet ontkennend worden beantwoord.

4.2.1. De Inspecteur heeft in de uitspraak op het bezwaar, welke is gedagtekend 26 september 2008, het Niet in Nederland belastbaar inkomen 2006 vastgesteld op negatief € 3.201. In de beschikking was dat vastgesteld op € 0.

4.2.2. In beroep en in hoger beroep heeft belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2006 meer dan € 7.495 aan ziektekosten heeft betaald. Met name heeft belanghebbende tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2006 bedragen aan kosten in verband met aanpassing woning, huishoudelijke hulp, persoonlijke hulp en verpleging heeft betaald. De door belanghebbende ter zake geclaimde bedragen zijn niet in aftrek toegelaten. Van de totale geclaimde aftrek van € 27.317 werd een gedeelte van € 19.822, niet in aftrek toegelaten. Van het overblijvende gedeelte ad € 7.495, dat door de Inspecteur wel werd gehonoreerd, resteerde na het in aanmerking te nemen drempelbedrag van € 4.294 aan aftrek een bedrag van € 3.201.

Of in het geval van belanghebbende artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule) moet worden toegepast, is ter beoordeling aan de staatssecretaris van Financiën.

4.2.3. Gelet op het vorenstaande moet vraag B onder 3.1 bevestigend worden beantwoord.

Ten aanzien van het griffierecht

4.3. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. De Staat dient aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 110 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.4. Bij het doen van de mondelinge uitspraak heeft het Hof geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. Abusievelijk is dit niet in de mondelinge uitspraak opgenomen.

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

5. Beslissing

Het Hof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar tegen de beschikking,

- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur en

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 110 voldoet.

Aldus gedaan op 16 februari 2011 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier.

Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.