Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-01-2011, BQ3638, 09/00702

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-01-2011, BQ3638, 09/00702

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 januari 2011
Datum publicatie
9 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ3638
Zaaknummer
09/00702

Inhoudsindicatie

Volledige BPM-heffing bij aanvang weggebruik in strijd met vrij verkeer van diensten

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 09/00702

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 26 oktober 2009, nummer AWB 09/1950, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Douane Zuid van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag belasting personenauto's en motorrijwielen en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 24 oktober 2008 onder aanslagnummer 0000.00.000/00.0.0000 een naheffingsaanslag belasting personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd naar een bedrag van € 12.284. Tegelijkertijd is, in één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag, bij voor bezwaar vatbare beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 6.142 (hierna: de boetebeschikking). Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en - naar het Hof verstaat - de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 150. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze laatste uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 223. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.

Gemachtigde heeft voor de zitting bij brief van 23 september 2010 het Hof bericht dat hij noch belanghebbende zullen verschijnen.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende is woonachtig in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit.

2.2. Op 7 januari 2008 is door de Inspecteur geconstateerd dat belanghebbende met een personenauto van het merk A, type -- ---, met voertuigidentificatienummer ----------------------- en met een Duits kenteken XXX-XX000 (hierna: de personenauto) van de openbare weg gebruik heeft gemaakt. Voor de personenauto is geen (aangifte voor de) BPM voldaan. Belanghebbende heeft blijkens het fyco-formulier handhaving verklaard garagehouder te zijn, de personenauto te gebruiken om van Nederland naar Duitsland te rijden om aldaar auto's te kopen en de personenauto voor de helft in Nederland te gebruiken en voor de helft in Duitsland. Tevens heeft hij verklaard de personenauto te huren en op de hoogte te zijn van het 'BPM-gebeuren'. Belanghebbende heeft geweigerd het vorenbedoelde formulier te ondertekenen.

2.3. Op 7 januari 2008 is aan belanghebbende een zogenoemd informatieformulier buitenlandse kentekens uitgereikt.

2.4. De personenauto is eigendom van B GmbH, C-straße 99, 00000, D, Duitsland. Het Duitse kenteken van de personenauto is per 9 oktober 2008 geschorst.

2.5. De Inspecteur heeft de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd in verband met het onder 2.2 vermelde gebruik van de openbare weg.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd in verband met strijdigheid met artikel 49 van het EG-verdrag (nu: artikel 56 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie)?

II. Is de boete terecht en tot de juiste hoogte opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt vraag I bevestigend en vraag II ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun vorenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen de Inspecteur hieraan ter zitting heeft toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de naheffingsaanslag alsmede de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

Vraag I

4.1. Tussen partijen is niet in geschil, dat beoordeeld naar nationaal recht de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Nu niet is gebleken dat partijen daarbij zijn uitgegaan van een onjuist juridisch uitgangspunt zal het Hof partijen hierin volgen.

4.2. Belanghebbende heeft in de motivering van zijn hoger beroep - overeenkomstig zijn standpunt op 7 januari 2008 en nadien - gesteld, dat de personenauto werd gehuurd in het buitenland. In het verweerschrift heeft de Inspecteur deze stelling niet bestreden. Voorts heeft de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting er weliswaar op gewezen dat het huurcontract, ondanks dat de Inspecteur daarom heeft verzocht, niet is overgelegd, maar heeft hij tevens verklaard niet te willen bestrijden dat de personenauto werd gehuurd.

4.3. Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden, omdat de heffing van BPM in onderhavige situatie in strijd is met het vrij verkeer van diensten als bedoeld in artikel 49 van het EG-verdrag.

4.4. De onder 4.3 vermelde stelling van belanghebbende is juist. In de beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: HvJ EU) van 29 september 2010, C-91/10, VAV-Autovermietung GmbH, oordeelde het HvJ EU dat de Wet op de belasting personenauto's en motorrijwielen (hierna: Wet BPM) die in Nederland wonende of gevestigde personen die hoofdzakelijk in Nederland een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig gebruiken, verplicht, vanaf de aanvang van het gebruik van een motorvoertuig op het Nederlandse wegennet, tot betaling van het volledige bedrag van de betrokken belasting zonder rekening te houden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig en met het gebruik ervan op het Nederlandse wegennet een wettelijke regeling is waarbij een belasting wordt geheven die niet evenredig is aan de gebruiksduur van genoemd voertuig in Nederland. Het HvJ EU overweegt voorts dat hieraan niet af doet dat uit de Wet BPM volgt dat het restbedrag, dat wordt berekend aan de hand van de gebruiksduur van dit voertuig op dit wegennet, na einde van dit gebruik zonder rente wordt terugbetaald. Aldus is de Wet BPM in betreffende situatie in strijd met een vrij verkeer van diensten als bedoeld in de artikelen 49 tot en met 55 EG-verdrag.

4.5. De (per 1 februari 2007 gewijzigde) Wet BPM voorziet niet in een heffing van BPM, waarbij vóór of ten tijde van de aanvang van het gebruik van de openbare weg in Nederland rekening wordt gehouden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of met het gebruik ervan op het Nederlandse wegennet. De Inspecteur heeft bovendien betoogd dat dit ook uitvoeringstechnisch onhaalbaar is. Alsdan moet gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2008, 40597bis, LJN BG4211 de conclusie zijn dat de belastingrechter de naheffingsaanslag niet in overeenstemming kan brengen met eerder bedoeld gebruik of duur. Hieruit volgt dat in verband met schending van het communautaire evenredigheidsbeginsel de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Het is aan de wetgever om te voorzien in een heffing van de BPM, die strookt met het communautaire evenredigheidsbeginsel.

4.6. Vraag I moet bevestigend worden beantwoord.

Vraag II

4.7. Gelet op de bevestigende beantwoording van vraag I ontvalt aan de boete de grondslag en moet de boetebeschikking worden vernietigd.

Slot

4.8. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag en de boetebeschikking moeten worden vernietigd.

Ten aanzien van de proceskosten

4.9. Nu de uitspraken van de Rechtbank en die van de Inspecteur worden vernietigd, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar bij de Inspecteur, van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt de vergoeding voor de kosten van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 161 (waarde per punt) x 1 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) = € 161.

Het Hof stelt de vergoeding voor de kosten van het beroep, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 322 (waarde per punt) x 1 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) = € 322.

Het Hof stelt de vergoeding voor de kosten van het hoger beroep, eveneens mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 437 (waarde per punt) x 1 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) = € 437.

Ten aanzien van het griffierecht

4.10. Nu de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur worden vernietigd, dient aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 respectievelijk € 223 te worden vergoed.

5. Beslissing

Het Hof:

* vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

* verklaart het bij de Rechtbank tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,

* vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

* vernietigt de naheffingsaanslag,

* vernietigt de boetebeschikking,

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het bezwaar, van het geding bij de Rechtbank en bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 920, en

* gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 373 vergoedt.

Aldus gedaan op: 14 januari 2011 door P. Fortuin, voorzitter, N. van Beelen en P.A.M. Pijnenburg, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.