Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2011, BQ3647, 10-00165

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2011, BQ3647, 10-00165

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 februari 2011
Datum publicatie
9 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ3647
Zaaknummer
10-00165

Inhoudsindicatie

De heer A heeft als gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen een beschikking aansprakelijkstelling. Dit bezwaar heeft hij enkele weken later schriftelijk ingetrokken. Een paar maanden later verzoekt de heer A de belastingdienst om de intrekking van het bezwaar als niet gedaan te beschouwen. De ontvanger heeft de heer A schriftelijk medegedeeld dat het bezwaar bevoegdelijk is ingetrokken en het besluit waartegen het bezwaar zich richtte door de intrekking rechtens onaantastbaar is geworden. A is namens belanghebbende in beroep gegaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontvanger schriftelijk heeft geweigerd een besluit te nemen in de zin van art. 6:2 Awb, dat de brief van de ontvanger gelijkgesteld moet worden met een dergelijk besluit en dat, nu belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld, dit beroep ontvankelijk is. Het hof volgt de rechtbank niet. Het bezwaar is door een bevoegde persoon ingetrokken. Een bevoegd gedane intrekking kan na afloop van de bezwaartermijn niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij er sprake is van aan belanghebbende niet toe te rekenen omstandigheden waar zij in een situatie van dwaling verkeerde omtrent de intrekking. Van zulke omstandigheden is echter geen sprake. De intrekking kan dan ook niet ongedaan worden gemaakt. De bestreden beschikking aansprakelijkstelling is daarmee onherroepelijk komen vast te staan. De ontvanger is terecht niet overgegaan tot het doen van een uitspraak op bezwaar. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is dan ook geen sprake van een schriftelijke weigering van de ontvanger om een besluit te nemen in de zin van art. 6:2 Awb. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk moeten verklaren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00165

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X B.V., gevestigd te Y,

hierna belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Ontvanger,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda van

27 januari 2010, kenmerk: AWB 09/3647 inzake het geding tussen:

belanghebbende

en

de Ontvanger

betreffende het beroep van belanghebbende tegen het niet in behandeling nemen van het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling met kenmerk 000000000AS18041.

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 januari 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord

belanghebbende, alsmede de Ontvanger.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 3 februari 2011, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep en het incidentele hoger beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het beroep bij de Rechtbank alsnog niet-ontvankelijk,

- gelast dat de Ontvanger aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van in totaal € 744.

De gronden

1. Namens belanghebbende heeft de heer A, met dagtekening 10 september 2008, bezwaar gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkstelling met kenmerk 111111111AS18041. Op 13 oktober 2008 stuurt de heer A namens belanghebbende een brief aan de Belastingdienst waarin hij schrijft:

"Bij uw brief van 25 september 2008 met bovenvermeld kenmerk heeft u de ontvangst van ons bezwaarschrift van 10 september 2008 - ingediend namens X B.V. - bevestigd. Hierbij deel ik u mede dat wij het betreffende bezwaarschrift intrekken.".

2. Met dagtekening 20 januari 2009 verzoekt de heer A namens belanghebbende de belastingdienst om de intrekking van het bezwaar als niet gedaan te beschouwen. Met dagtekening 9 maart 2009 motiveert de gemachtigde het bezwaarschrift. In reactie op deze motivering schrijft de Ontvanger op 15 juli 2009 onder meer het volgende:

"Ik heb uw brief van 9 maart 2009 betreffende motivering van het bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling (....) ontvangen. Ik zal deze brief niet in behandeling nemen omdat het bezwaarschrift waarnaar u refereert op 13 oktober 2008 bevoegdelijk is ingetrokken en het besluit waartegen het bezwaar zich richtte, door de intrekking rechtens onaantastbaar is geworden.

(....)

Wellicht ten overvloede: na intrekking kan geen uitspraak over het bezwaar meer worden gedaan. Deze brief is derhalve niet aan te merken als een uitspraak op enig bezwaarschrift.".

3. De Rechtbank heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep geoordeeld dat de Ontvanger aldus schriftelijk heeft geweigerd een besluit te nemen in de zin van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dat het schrijven van de Ontvanger van 15 juli 2009 gelijkgesteld dient te worden met een besluit in de hiervoor bedoelde zin en dat, nu belanghebbende hiertegen tijdig beroep heeft ingesteld, het beroep van belanghebbende ontvankelijk is.

4. Ten aanzien van de intrekking van het bezwaar heeft de Rechtbank geoordeeld dat de brief van 13 oktober 2008 afkomstig van de indiener van het bezwaar, de heer A, moet worden aangemerkt als een bevoegd gedane intrekking van het bezwaar, die - aldus de Rechtbank - in casu niet ongedaan kan worden gemaakt nu geen sprake is van niet aan belanghebbende toe te rekenen bijzondere omstandigheden. De Rechtbank heeft vervolgens het beroep ongegrond verklaard.

5. Belanghebbende stelt in hoger beroep dat het misverstand waardoor het bezwaarschrift is ingetrokken een niet aan belanghebbende toe te rekenen verschoonbare omstandigheid is, en concludeert tot ontvankelijkverklaring van zowel het bezwaar als het beroep en het hoger beroep en terugverwijzing van de zaak naar de Ontvanger teneinde het bezwaar alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen.

6. De Ontvanger heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep, waarbij hij ter zitting heeft gepersisteerd, geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep bij de Rechtbank. Daarmee heeft de Ontvanger naar het oordeel van het Hof alsnog incidenteel beroep ingesteld. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat voorbij kan worden gegaan aan het feit, dat zij niet in de gelegenheid is geweest het incidentele beroep van de Ontvanger te beantwoorden (artikel 27m, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) en dat met hetgeen is vermeld in de van haar afkomstige stukken het incidentele hoger beroep van de Ontvanger wordt bestreden.

7. Ingevolge artikel 6:21, eerste lid, van de Awb kan het bezwaar of beroep schriftelijk worden ingetrokken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de intrekking ook mondeling geschieden.

Volgens bestendige jurisprudentie kan de (schriftelijk) intrekking van een bezwaar- of beroepschrift niet bij een nadere brief of mededeling van belanghebbende ongedaan gemaakt worden, tenzij er sprake is van aan de betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waar hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde de betrokkene te bewegen het bezwaar of (hoger) beroep in te trekken.

8. De heer A, die daartoe bevoegd was, heeft het onderwerpelijke bezwaarschrift bij brief van 13 oktober 2008 ingetrokken. Belanghebbende stelt dat de intrekking van het bezwaar tot stand is gekomen als gevolg van een misverstand tussen de nieuwe en de oude eigenaar van belanghebbende.

De brief van 13 oktober 2008 kan, gelet op de bewoordingen ervan, naar het oordeel van het Hof niet anders worden opgevat dan als een intrekking van het bezwaar. De Ontvanger heeft in dit verband onweersproken gesteld dat de ontvangst van de intrekking hem geenszins verraste omdat hij het onwaarschijnlijk achtte dat de aansprakelijkgestelden zich met succes zouden kunnen verweren. Het Hof stelt dan ook vast dat belanghebbende door het afgeven van de brief van 13 oktober 2008 haar bezwaar heeft ingetrokken.

9. Een bevoegd gedane intrekking kan na afloop van de bezwaartermijn niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij er sprake is van aan belanghebbende niet toe te rekenen omstandigheden waar zij in een situatie van dwaling (of daarmee vergelijkbare omstandigheden) verkeerde omtrent de intrekking. Het Hof stelt vast dat van zulke omstandigheden niet is gebleken.

10. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de intrekking niet ongedaan kan worden gemaakt en dat sprake is van een bevoegd gedane schriftelijke intrekking van het bezwaarschrift, zoals bedoeld in artikel 6:21, eerste lid, van de Awb.

Door deze intrekking is de bestreden beschikking aansprakelijkstelling onherroepelijk komen vast te staan.

11. Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de Ontvanger, gelet op het systeem van de Awb, terecht niet is overgegaan tot het doen van een uitspraak op het bezwaar. Dat brengt voorts met zich, dat, anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, dan ook geen sprake is van een situatie dat de Ontvanger schriftelijk heeft geweigerd een besluit te nemen in de zin van artikel 6:2 van de Awb.

12. Nu er geen sprake is van een voor bezwaar of beroep vatbaar besluit had de Rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Het Hof zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen.

Griffierecht

Nu het hoger beroep gegrond wordt verklaard, dient de Ontvanger op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van

€ 297 (Rechtbank) en € 447 (Hof) is in totaal € 744 te vergoeden.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door J.W.J. Huige, voorzitter, J.G. Verseput en J.W. Verstraate, leden, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2011.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 15 februari 2011

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.