Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-04-2011, BQ6302, 08/00078

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-04-2011, BQ6302, 08/00078

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 april 2011
Datum publicatie
27 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ6302
Zaaknummer
08/00078

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is eigenares van een onroerende zaak welke behelst een melkveebedrijf met woning ,stallen, dubbele garage mestsilo en een sleufsilo.

De rechtbank heeft belanghebbende niet-ontvankelijk in beroep verklaard. Het Hof oordeelt dat het schrijven van belanghebbende niet anders kan worden opgevat dan dat belanghebbende het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. De gemeente heeft vervolgens niet voldaan aan haar doorzendplicht ex artikel 6:15, lid 3 Awb. Het beroepschrift is naar het oordeel van het Hof tijdig ingediend. In overleg met partijen wordt de zaak niet teruggewezen naar de rechtbank, maar door het Hof zelf afgedaan. De heffingsambtenaar, op wie in eerste instantie de bewijslast van de waarde rust, heeft een taxatierapport overgelegd waarvan het Hof constateert dat slechts één referentiepand is verkocht rond de peildatum. Tevens blijkt ter zitting dat de ambtenaar is uitgegaan van een onjuiste afbakening van de onroerende zaak. De ambtenaar maakt de waarde niet waar. De door belanghebbende voorgestane waarde is gebaseerd op een compromis over een vorige periode. Dit vindt het Hof geen goede basis voor de waardering per de nieuwe peildatum en dus heeft belanghebbende de waarde evenmin waargemaakt. Het Hof stelt vervolgens de waarde in goede justitie vast. Hoger beroep gegrond.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00078

Uitspraak op het hoger beroep van

mevrouw X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 november 2007, nummer AWB 06/5388 in het geding tussen:

belanghebbende,

en

de Sectormanager Burger- en ondernemingszaken van de gemeente Y,

hierna: de heffingsambtenaar

betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking van 30 september 2005 met nummer 000000, waarbij de waarde van de onroerende zaak A-straat 7 te Y per de peildatum 1 januari 2003 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 30 september 2005 is aan de rechtsvoorganger van belanghebbende, B, wonende te Y, een beschikking ingevolge de Wet WOZ gezonden met nummer 000000, waarbij de waarde van de onroerende zaak A-straat 7 te Y (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2003 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 op een bedrag groot € 396.000. Deze beschikking is in één geschrift verenigd met de aanslag onroerende zaakbelasting met betrekking tot de onroerende zaak voor 2005, ten bedrage van € 600. Na tegen voornoemde beschikking gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 19 september 2006 bedoelde waarde gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van 38.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 30 oktober 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.5. Het Hof heeft ter zitting als zijn voorlopig oordeel uitgesproken dat belanghebbende tijdig beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar. Het Hof heeft daarbij overwogen dat dit oordeel, zo dat zou worden bevestigd in een uitspraak van het Hof, tot gevolg zou moeten hebben dat de zaak zou moeten worden teruggewezen naar de Rechtbank.

1.6. De Rechtbank heeft ter zake van de onroerende zaak op 3 augustus 2009 onder nummer AWB 09/16 uitspraak gedaan op het beroep inzake de waardebepaling ingevolge de Wet WOZ met peildatum 1 januari 2007 voor de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, van welke uitspraak belanghebbende hoger beroep heeft aangetekend bij het Hof, welk hoger beroep is geregistreerd onder nummer 09/00513.

1.7. Met uitdrukkelijke goedkeuring en instemming van beide partijen heeft het Hof daarbij bepaald dat de onderhavige procedure gelijktijdig in één zitting zou worden behandeld met de procedure nummer 09/00513, ook al zou zulks betekenen dat belanghebbende in de onderhavige procedure zijn recht op een eventuele feitelijke behandeling van de zaak voor de Rechtbank niet geldend zou kunnen maken.

1.8. Daarop heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan: belanghebbende heeft een schrijven d.d. 5 februari 2010 met dertien produkties, negen bijlagen, ongeveer 30 foto's en een luchtfoto ingediend en de heffingsambtenaar heeft een schrijven d.d. 9 april 2010 met als bijlage een luchtfoto ingediend. Daarop heeft belanghebbende een schrijven ingediend d.d. 25 juni 2010. Alle genoemde stukken, produkties, bijlagen en foto's behoren tot de stukken van het geding.

1.9. De nadere zitting heeft plaatsgehad op 8 juli 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.10. De heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.11. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting daarop gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Met dagtekening 29 september 2006 zond belanghebbendes voormalige gemachtigde een schrijven met bijlage aan de gemeente Y, afdeling burger- en ondernemingszaken, waarin hij onder meer het volgende stelde:

"- de door U geproduceerde stukken vertonen het karakter van een niet op de hoogte zijnde behandelaar, die vanuit zijn kantoorstoel even een bezwaar meent te kunnen afdoen

- gaarne ontvangen wij van U een overzicht van de marktgegevens van soortgelijke objecten die rond de waardepeildatum van 1 januari 2003 zijn verkocht. Per ommegaande in het kader van een in te dienen beroepschrift, gaarne deze informatie

- gaarne vernemen wij de naam en vaardigheden van en de datum waarop de deskundige, die het pand en het onroerend goed heeft bezocht/in ogenschouw genomen om tot een oordeel te komen en om U een titel te geven voor Uw eerdere bewering.

Als u met dit hard feit komt dat deze ambtenaar er wel geweest is vervalt onze opmerking onder aandachtstreepje een en gaan hierbij onze excuses daarvoor doch handhaven wij dit stuk bij een in te dienen beroepschrift. Per ommegaande gaarne, in het kader van een in te dienen beroepschrift, deze informatie"

2.2. Met dagtekening 5 oktober 2006 zond belanghebbendes voormalige gemachtigde een tweede schrijven aan de gemeente Y, afdeling burger- en ondernemingszaken, waarin hij onder meer het volgende stelde:

"Dat u de waarden hanteert waartegen bezwaar werd aangetekend en in beroep zal worden gegaan, zodra een antwoord Uwerzijds op ons bericht van 28 09 2006 is ontvangen achten wij, gelet op Uw nadrukkelijke en opzettelijke overschrijding van de termijn waarbinnen U een antwoord op een bezwaarschrift dient te formuleren getuigen van een onzorgvuldig beleid. Gaarne per ommegaande bericht."

2.3. Belanghebbende is eigenares van de onroerende zaak, welke behelst een melkveebedrijf met een woning met een inhoud van ongeveer 731 m3 en een tuin, onder welk bedrijf is begrepen een erf, een aangebonden rundveestal, een dubbele garage met berging, een mestsilo en een sleufsilo. De totale oppervlakte van de onroerende zaak bedraagt ongeveer 5.400 m2, waarvan een deel is toegerekend aan de woning en het resterende deel in aanmerking is genomen als cultuurgrond.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft de Rechtbank belanghebbendes beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard? Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.1.2. Indien vraag 3.1.1 ontkennend moet worden beantwoord: wat is de waarde van de onroerende zaak?

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van de desbetreffende zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vaststelling van de waarde van de onroerende zaak per de peildatum op € 313.000. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van die uitspraak.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

De ontvankelijkheid

4.1. Naar het oordeel van het Hof kunnen de in 2.1 en 2.2 genoemde namens belanghebbende aan de gemeente Y, afdeling burger- en ondernemingszaken gerichte schrijvens niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende daarmee aan de bij die afdeling werkzame heffingsambtenaar heeft laten blijken dat zij het niet eens was met de uitspraak op bezwaar en dat zij niet van plan was in die uitspraak te berusten.

4.2. Het stelsel van de wet brengt mee dat een belastingplichtige, nadat de inspecteur uitspraak op het bezwaarschrift tegen een aanslag heeft gedaan, zijn bezwaren verder slechts door middel van beroep kan doen gelden. Nu er geen aanwijzingen zijn dat de heffingsambtenaar bereid was op zijn uitspraak op bezwaar terug te komen, had hij daarom het schrijven van 28 september 2006 alsmede het schrijven van 5 oktober 2006 op grond van artikel 6:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zo spoedig mogelijk moeten doorsturen aan de Rechtbank, waarna de Rechtbank het schrijven van 28 september 2006 als beroepschrift in behandeling had moeten nemen.

4.3. Het verzuim van de heffingsambtenaar om aldus te handelen, mag niet ten nadele van belanghebbende strekken. Op grond van artikel 6:15, lid 3, Awb heeft daarom het tijdstip van indiening van het schrijven van 28 september 2006 bij de gemeente Y, afdeling burger- en ondernemingszaken, te gelden als tijdstip, waarop dit - als beroepschrift aan te merken - schrijven bij de Rechtbank is ingediend. Het Hof verwijst ter zake naar 's Hogen Raads arrest van 14 augustus 2009, nr. 07/12802, onder meer gepubliceerd in BNB 2009/252.

4.4. Gezien het in 4.3 overwogene moet worden geoordeeld dat het beroepschrift binnen de geldende beroepstermijn is ingediend. De uitspraak van de Rechtbank, die uitgaat van een niet-tijdige indiening van het beroep, kan derhalve niet in stand blijven. Vraag 3.1.2. behoeft beantwoording.

De waarde van de onroerende zaak

4.5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 2003.

4.6. De heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport van 20 maart 2007 en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van een aantal met de onroerende zaak vergelijkbare objecten (hierna: referentieobjecten). Het taxatierapport is voorzien van beeldmateriaal van zowel de onderhavige onroerende zaak als van de met de onroerende zaak vergeleken objecten. Bij het taxatierapport is een - tijdens de tweede zitting voor het Hof door de heffingsambtenaar alsnog ingetrokken - matrix overgelegd betreffende de onroerende zaak en de referentieobjecten.

4.7. Van de drie referentieobjecten als bedoeld in 4.6 is er slechts één welke is verkocht rond de waardepeildatum 1 januari 2003, te weten het object C-straat 10 te D. Dit object is verkocht op 19 september 2002. De overige referentieobjecten zijn verkocht op data welke naar het oordeel van het Hof zo ver van de peildatum af liggen dat de bij die verkopen behaalde opbrengsten niet als maatstaf kunnen dienen voor de waardering van de onroerende zaak per de peildatum, te weten: E-straat 2 te F (verkocht per 2 augustus 2001), G 15 te H (verkocht per 16 maart 2001), en J-straat 6 te K (verkocht per 4 april 2000). De heffingsambtenaar heeft als verklaring hiervoor aangevoerd dat er rond de peildatum slechts weinig relevante transacties plaatsvonden als gevolg van de omstandigheid dat de productierechten in 2003 op slot gingen. Het Hof gaat aan deze verklaring voorbij nu het optreden van bedoelde omstandigheid niet bewerkstelligt dat de op de heffingsambtenaar rustende bewijslast inhoudelijk verandert.

4.8. Evenals voor de Rechtbank heeft belanghebbende voor het Hof gesteld dat de in het taxatierapport als "grond bij woning" aangemerkte grond met een oppervlakte van 600 m2 in feite wordt gebruikt binnen het melkveebedrijf, als uitloopweide en ruimte voor de koeien om te kalveren. Belanghebbende heeft die stelling nader geadstrueerd met foto's. De heffingsambtenaar heeft zich ter nadere zitting alsnog verenigd met het standpunt van belanghebbende dat de

als "grond bij woning" aangemerkte grond is te kwalificeren als cultuurgrond. Het Hof is niet gebleken dat zulks op een onjuist juridisch uitgangspunt berust.

4.9. Het in 4.8 gestelde leidt tot de gevolgtrekking dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een onjuiste afbakening van de onroerende zaak.

4.10. Het in 4.7, 4.8 en 4.9 gestelde leidt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar niet is geslaagd in de in 4.6 genoemde op hem rustende bewijslast.

4.11. Belanghebbende concludeert tot een waarde van de onroerende zaak per de peildatum van € 313.000. Belanghebbende baseert deze waarde niet op een taxatierapport of op een bewijsmiddel van daaraan gelijke kracht, doch op de uitkomst van een compromis dat is gesloten naar aanleiding van een verschil van mening omtrent de waarde van de onroerende zaak per de peildatum behorende bij de aan de onderhavige WOZ-periode voorafgaande periode.

4.12. Nu de uitkomst van een compromis over een ander tijdvak dan het onderhavige geen geschikte basis biedt voor de waardering van de onroerende zaak per de peildatum heeft derhalve ook belanghebbende naar het oordeel van het Hof de door haar verdedigde waarde niet aannemelijk gemaakt.

4.13. Nu geen van beide partijen de door hen verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt, zal het Hof de waarde van de onroerende zaak per de peildatum zelf in goede justitie vaststellen. Gelet op het over en weer door partijen gestelde doet het Hof zulks op € 375.000.

Ten aanzien van het griffierecht

4.14. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de gemeente Y aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 38 respectievelijk € 106, tezamen € 144, te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.15. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.16. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor wat betreft de procedure voor de Rechtbank op 1 (punt) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 483.

Voor wat betreft de procedure voor het Hof stelt het Hof deze kosten op een bedrag aan reis- en verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van 30 oktober 2009 op respectievelijk € 12 (kosten openbaar vervoer 2e klasse) en op € 80 (4 uren verlet à € 20 per uur), is in totaal € 92.

De reis- en verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van 8 juli 2010 stelt het Hof op respectievelijk € 12 (kosten openbaar vervoer 2e klasse) en op € 80 (4 uren verlet à € 20 per uur), is in totaal € 92.

Belanghebbende is op 8 juli 2010 eveneens ter zitting van het Hof verschenen in de zaak met kenmerk 09/00513, waarin het hoger beroep bij uitspraak van heden eveneens gegrond is verklaard. Het Hof zal daarom in de onderhavige zaak en in de zaak met kenmerk 09/00513 de reis- en verletkosten van belanghebbende toekennen tot een bedrag van € 46 (€ 92 : 2).

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken derhalve in totaal op € 621.

4.17. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt, zodat h.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;

- vermindert de waarde van de onroerende zaak tot € 375.000;

- gelast dat de gemeente Y aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 144 vergoedt;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 621; en

- wijst de gemeente Y aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 22 april 2011 door N. van Beelen, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.