Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-04-2011, BQ7050, 10/00530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-04-2011, BQ7050, 10/00530

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 april 2011
Datum publicatie
6 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ7050
Zaaknummer
10/00530

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft geparkeerd met van een bezoekersvergunning geparkeerd in de gemeente Tilburg. Belanghebbende heeft daartoe, gebruik makend van die vergunning, een ticket gekocht uit de parkeerautomaat, geldig van 13.01 uur tot 17.01 uur. Parkeren met een bezoekersvergunning is ter plekke mogelijk vanaf 18.00 uur. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet kon of behoorde te weten dat hij een ongeldig ticket kocht omdat de bezoekersvergunning als zodanig geen gebruiksvoorwaarden vermeld, bij de parkeerautomaat kaartjes voor langparkeren gekocht kunnen worden en belanghebbende daadwerkelijk een kaartje voor de duur van 4 uur heeft gekocht. Hoger beroep van belanghebbende gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00530

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 juni 2010, nummer AWB 09/5297, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,

hierna: de heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 30 augustus 2009 en onder aanslagnummer 00000000.0000.000000 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 52,10(hierna: de naheffingsaanslag).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak 6 november 2009 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 17 maart 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de heffingsambtenaar.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7. Vervolgens heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende heeft op 30 augustus 2009 zijn voertuig met het kenteken XX-XX-00 geparkeerd op een parkeerplaats voor het pand A-straat 22 te Tilburg.

2.2. In verband hiermee heeft belanghebbende met gebruikmaking van de bezoekersvergunning van zijn schoonzus voor de duur van vier uren, te weten van 13.01u tot en met 17.01u, een bezoekersvergunning aangeschaft bij parkeerautomaat nummer 00 aan de A-straat te Tilburg. In verband hiermee is een bedrag van € 0,90 afgeschreven van de bezoekerskaart.

2.3. Om 14.17u hebben de parkeercontroleurs B en C van de gemeente Tilburg vastgesteld dat het voertuig van belanghebbende zonder geldig parkeerbiljet op de desbetreffende parkeerplaats geparkeerd stond, omdat aldaar parkeren met een bezoekersvergunning eerst vanaf 18.00u mogelijk is.

2.4. Vervolgens hebben de desbetreffende parkeercontroleurs de naheffingsaanslag opgelegd. Het bedrag van de naheffingsaanslag is de som van € 2,10 aan nageheven parkeerbelasting voor één uur parkeren op de desbetreffende parkeerplaats en € 50 aan kosten van het opleggen van de naheffingsaanslag.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de heffingsambtenaar en van de naheffingsaanslag, alsmede tot veroordeling van de heffingsambtenaar tot vergoeding van de werkelijke proceskosten aan de zijde van belanghebbende. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. De naheffingsaanslag is aan belanghebbende opgelegd nadat de parkeercontroleurs B en C op 30 augustus 2009 om 14.17u hadden vastgesteld dat het voertuig van belanghebbende zonder geldig parkeerbiljet geparkeerd stond op een reguliere parkeerplaats voor het pand A-straat 22 te Tilburg. Onder een reguliere parkeerplaats wordt, naar het Hof begrijpt, verstaan een parkeerplaats, waar een voertuig geparkeerd mag worden voor de maximale duur van twee uren tegen een tarief van € 2,10 per uur (kort parkeren), dan wel voor een dag tegen een tarief van € 15,10 (lang parkeren), dan wel vanaf 18.00u tot 02.00u met gebruikmaking van een bezoekersvergunning tegen een gereduceerd tarief van € 0,45 per eenheid van twee uren.

4.2. Belanghebbende stelt dat hij niet wist en ook niet kon weten dat hij ter voldoening van de parkeerbelasting voor het parkeren van zijn voertuig op die parkeerplaats op dat moment geen gebruik mocht maken van een bezoekersvergunning. De heffingsambtenaar heeft daartegen aangevoerd dat belanghebbende dit wel kon weten dan wel behoorde te weten. Daartoe voert heeft de heffingsambtenaar het navolgende aan.

4.3. Als regel geldt dat bewoners van de gemeente Tilburg bij afgifte van een bezoekersvergunning mondeling worden geïnformeerd over het gebruik daarvan. Tevens wordt hen de brochure "De bezoekersparkeerkaart" verstrekt, waarin het gebruik is beschreven. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de schoonzus van belanghebbende, als houder van een bezoekersvergunning, de gebruiksmogelijkheden kende, althans behoorde te kennen, en dat zij belanghebbende daarover bij overhandiging van de bezoekersvergunning had moeten informeren.

4.4. Vaststaat dat belanghebbendes schoonzus belanghebbende niet heeft geïnformeerd in de zojuist bedoelde zin. Belanghebbendes stelt dat zij daarvoor op het moment, dat hij de bezoekersvergunning bij haar voor haar woning ophaalde, geen tijd had vanwege achter belanghebbendes voertuig wachtende automobilisten. Zou de tijd niet hebben ontbroken, dan zou zijn schoonzus hem, aldus belanghebbende, hebben medegedeeld dat de bezoekersvergunning op alle plaatsen in Tilburg geldig is, omdat dit de enige informatie zou zijn die haar van gemeentewege is verstrekt. Vorengenoemde brochure zou haar volgens belanghebbende niet zijn verstrekt.

4.5. Het Hof is van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een houder van een bezoekersvergunning zich binnen de grenzen der redelijkheid op de hoogte dient te stellen van de gebruiksmogelijkheden van die vergunning en gehouden is om zijn bezoek, dat gebruik wil maken van die vergunning, daarover te informeren. Een oordeel over de vraag of de houder van een bezoekersvergunning kan worden verweten dat hij die informatieverplichting jegens zijn bezoek heeft geschonden, is echter niet mogelijk zonder een oordeel over de informatie, die de houder van een bezoekersvergunning binnen de grenzen der redelijkheid over de gebruiksmogelijkheden terzake had kunnen en moeten vergaren. In de gegeven omstandigheid ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om daaromtrent inzicht te verschaffen.

Daaraan heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof niet voldaan. Zij heeft volstaan met overlegging aan het Hof van één pagina van de brochure "De bezoekersparkeerkaart", waarop de gebruiksmogelijkheden niet staan vermeld, en van slechts een afschrift van de Verordening parkeerbelastingen 2009 met de daarbij behorende tarieventabel, doch zonder het op artikel 8 van die verordening gebaseerde openbaar besluit van burgemeester en wethouders, waarin is bepaald waar op welk tijdstip en op welke wijze tegen betaling in de gemeente Tilburg mag worden geparkeerd. Dit openbaar besluit kan, naar het Hof is gebleken, ook anderszins niet, althans niet eenvoudig, worden verkregen. Hieruit volgt dat het eventuele verwijt, dat belanghebbendes schoonzus zou kunnen worden gemaakt met betrekking tot de schending van de informatieverplichting, die bij overhandiging van de bezoekersvergunning op haar rust, niet voor rekening en risico van belanghebbende komt.

4.6. Op het display van parkeerautomaat nummer 00 aan de A-straat te Tilburg, een zogenoemde grijze parkeerautomaat, staat, voor zover van belang, vermeld:

"Wat wilt u?

Kort parkeren?

Maximaal 2 uur

Tarief: € 2,10 per uur

(...)

Lang parkeren met dagticket?

Tarief: € 15,10 per dag

(...)

Parkeren met bezoekerskaart van bewoners?

Op kortparkeervakken alleen toegestaan na 18.00 uur

Tarief: 1 eenheid

Ticket gekocht na 18.00 uur

geldig tot 02.00 uur 's nachts

(...)".

De heffingsambtenaar stelt, dat op grond van deze tekst, in samenhang met het gegeven, dat het begin en het einde van de rij parkeerplaatsen, op één waarvan het voertuig van belanghebbende stond geparkeerd, is gemarkeerd met een bord met de letter "P" en een op muntinworp in een parkeerautomaat duidende hand, en in samenhang met het gegeven dat aldaar een bord met de tekst "P vergunninghouders" ontbreekt, belanghebbende kon weten dan wel behoorde te weten, dat hij zijn voertuig aldaar op het desbetreffende tijdstip niet met gebruikmaking van de bezoekersvergunning had mogen parkeren. Belanghebbende betwist dit en stelt dat dit te meer geldt nu op 30 augustus 2009 bij parkeerautomaat nummer 00 een bord aanwezig was met de tekst:

"Parkeren op vergunninghoudersplaats toegestaan met dagticket en bewonersticket".

De heffingsambtenaar ontkent echter de aanwezigheid van dit bord (hierna: het bord) op 30 augustus 2009.

4.7. Het Hof acht aannemelijk dat het bord op 30 augustus 2009 bij parkeerautomaat nummer 00 in de A-straat te Tilburg aanwezig was en eerst nadien is weggehaald. In dit kader merkt het Hof op, dat de ontkenning terzake door de heffingsambtenaar zich niet verhoudt met print 0 van Google Maps met een driedimensionale weergave van de A-straat te Tilburg op 16 maart 2010, welke print de heffingsambtenaar als bijlage 9 bij het verweerschrift in eerste aanleg heeft gevoegd.

Voorts is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet kon weten of behoorde te weten dat hij zich op 30 augustus 2009 om 13.01u een ongeldig ticket verwierf voor het parkeren van zijn voertuig aan de A-straat op grond van de aanwezigheid van het bord in samenhang met het gegeven dat

(i) de bezoekersvergunning als zodanig geen gebruiksvoorwaarden vermeldt,

(ii) parkeerautomaat nummer 00 de mogelijkheid biedt tickets voor lang parkeren te verkrijgen en

(iii) belanghebbende uit die automaat met gebruikmaking van de bezoekersvergunning van zijn schoonzus een ticket heeft verkregen voor de duur van 4 uren.

De overige aan de A-straat aanwezige bebording en het aldaar ontbreken van een bord met de tekst "P vergunninghouders" doen aan het voorgaande niet af. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende en de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.8. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 respectievelijk € 111 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.9. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.10. Het Hof stelt deze kosten op een bedrag aan reis- en verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zittingen bij de Rechtbank en het Hof van respectievelijk € 6,80 + € 125 verletkosten en € 5,20 + € 125 verletkosten, is in totaal € 262.

4.11. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,

- vernietigt de naheffingsaanslag,

- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 152 vergoedt, en

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 262.

Aldus gedaan op 29 april 2011 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, J. Swinkels en P.C. van der Vegt, leden, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.