Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-03-2011, BQ9029, 09-00391
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-03-2011, BQ9029, 09-00391
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 maart 2011
- Datum publicatie
- 23 juni 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9029
- Zaaknummer
- 09-00391
Inhoudsindicatie
Bruteringsaanslag loonbelasting vernietigd
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Eerste meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 09/00391
Uitspraak op het hoger beroep van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
X BV,
gevestigd te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 mei 2009, nummer AWB 08/5021, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag loonheffing.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 4 juli 2008 en onder aanslagnummer 0000.00.000.A.01.750.2 een naheffingsaanslag loonbelasting en premies volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 14.632 (hierna: de naheffingsaanslag). Ter zake van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur belanghebbende bij beschikking € 1.119 heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken van 24 september 2008 de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 juni 2010 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij. Belanghebbende heeft te dezer zitting de pleitnota voorgedragen.
Voorts heeft de Inspecteur te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij. Met instemming van partijen zijn de pleitnota's tot de stukken van het geding gerekend.
1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende houdt zich bezig met het detacheren van personeel. Zij valt onder de sector Uitzendbedrijven. Op belanghebbende is de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor uitzendkrachten (hierna: de CAO) van toepassing.
2.2. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is mevrouw A.
2.3. In 2004 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting en premies volksverzekeringen die belanghebbende over het tijdvak 1 augustus 2001 tot en met 31 december 2003 heeft ingediend.
2.4. In 2007 heeft de Inspecteur bij belanghebbende opnieuw een boekenonderzoek ingesteld, dit keer naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting en premies volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2002 tot met 31 december 2005.
2.5. Naar aanleiding van het in 2007 ingestelde boekenonderzoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende met toepassing van het enkelvoudige tarief als bedoeld in artikel 31, lid 4, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB 1964), met dagtekening 30 juni 2008 en onder aanslagnummer 0000.00.000.A.01.550.0, ten bedrage van € 28.862 een naheffingsaanslag loonbelasting en premies volksverzekeringen opgelegd over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, alsmede bij beschikkingen een boete van € 2.886 en heffingsrente van € 3.714.
2.6. De naheffingsaanslag betreft een met de onder 2.5 vermelde naheffingsaanslag samenhangende, met toepassing van artikel 31, lid 3, tweede volzin, van de Wet LB 1964 (tekst 2007), opgelegde bruteringsaanslag.
2.7. Tijdens de zitting heeft de Inspecteur desgevraagd aangegeven dat de onder 2.5 vermelde naheffingsaanslag verminderd moet worden voor zover deze betrekking heeft op de periode 1 januari 2004 tot 1 juni 2004. Uit praktische overwegingen hebben belanghebbende en de Inspecteur het bedrag van de vermindering gesteld op € 4.031. Deze vermindering van de in 2.5 bedoelde naheffingsaanslag, brengt mee dat de onderhavige naheffingsaanslag verminderd moet worden met een bedrag van € 2.044 (50,7% van € 4.031). Het resterende, in geschil zijnde, bedrag aan loonheffing dat in de naheffingsaanslag is begrepen, bedraagt derhalve € 14.632 - € 2.044 = € 12.588. Voorts dient de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig te worden verminderd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd in verband met de brutering van de loonheffing die bij de in 2.5 vermelde naheffingsaanslag is nageheven.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
De berekening van de in de naheffingsaanslag begrepen loonheffing is als zodanig niet in geschil.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en vernietiging van de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking.
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 12.588 en tot dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrentebeschikking.
4. Gronden
Vooraf en ambtshalve
4.1. De naheffingsaanslag is met dagtekening 4 juli 2008 opgelegd. Met dagtekening 2 juli 2008 heeft belanghebbende tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt, welk bezwaarschrift de Inspecteur op 3 juli 2008 heeft ontvangen.
Gelet op de omstandigheid dat de in 2.5 bedoelde naheffingsaanslag met dagtekening 30 juni 2008 is opgelegd en de onderhavige naheffingsaanslag in het op 4 juni 2008 aan belanghebbende naar aanleiding van het in 2007 ingestelde boekenonderzoek verzonden rapport reeds was aangekondigd, is het Hof van oordeel dat belanghebbende op 2 juli 2008 redelijkerwijs kon menen dat het besluit terzake op die datum reeds tot stand was gekomen, zodat, gelet op artikel 6:10, lid 1, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege kon blijven.
Ten aanzien van het geschil
4.2. Nu het Hof in zijn uitspraak van heden in de zaak met kenmerk 09/00337 de in 2.5 bedoelde naheffingsaanslag heeft vernietigd, is de grondslag aan de onderhavige naheffingsaanslag ontvallen. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende.
Ten aanzien van de proceskosten
4.3. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.4. Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken waarin belanghebbende in het gelijk is gesteld. Dit betreft de twee zaken ten name van belanghebbende, kenmerk 09/00337 en kenmerk 09/00391.
4.5. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 161 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) voor de behandeling van het bezwaar, op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, en op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof, is in totaal € 1.610.
4.6. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbednde overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Belsuit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
4.7. Het Hof zal in deze zaak en in de andere hiervóór genoemde zaak met kenmerk 09/00337, een proceskostenvergoeding toekennen van € 805.
5. Beslissing
Het Hof
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking, en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 805.
Aldus gedaan op 18 maart 2011 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en J.W. Verstraate, leden, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.