Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-04-2011, BQ9917, 10/00528

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-04-2011, BQ9917, 10/00528

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 april 2011
Datum publicatie
30 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9917
Zaaknummer
10/00528

Inhoudsindicatie

Schending hoorplicht leidt niet tot vernietiging aanslag

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00528

Uitspraak op het hoger beroep van

X B.V.,

gevestigd te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 juni 2010, nummer AWB 09/1673, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag en beschikkingen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.V.56.1015 over het boekjaar 2005/2006 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 750.000 (hierna: de aanslag). Bij in hetzelfde geschrift vervatte beschikkingen is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 26.380 en een verzuimboete van € 113 opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 474.686, de beschikking heffingsrente verminderd tot een berekend naar bedrag van € 17.444 en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 297. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze laatste uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 448. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 maart 2011 te ‘s Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Met dagtekening 16 augustus 2008 is aan belanghebbende een aanmaning tot het doen van aangifte gestuurd. Deze aanmaning betreft de aangifte in de vennootschapsbelasting voor het verlengde boekjaar van 20 oktober 2005 tot en met 31 december 2006 (hierna: het boekjaar).

2.2. Met dagtekening 13 december 2008 is de aanslag aan belanghebbende opgelegd naar een geschat belastbaar bedrag van € 750.000. Bij in hetzelfde geschrift vervatte beschikkingen is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 26.380, alsmede een verzuimboete van € 113 opgelegd.

2.3. In bezwaar heeft belanghebbende verzocht de aanslag te vernietigen en een aanslag op te leggen overeenkomstig de op 19 september 2008 gedagtekende aangifte voor het boekjaar (hierna: de aangifte).

2.4. De Inspecteur heeft met dagtekening 7 maart 2009 uitspraken op bezwaar gedaan. Het geschrift waarin deze uitspraken zijn vervat (hierna: het geschrift), vermeldt het aanslagnummer van de met dagtekening 13 december 2008 opgelegde aanslag. Het geschrift behelst voorts onder meer de volgende passage:

“Uitspraak op bezwaarschrift

U heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag vennootschapsbelasting, nummer 0000.00.000.V.56.1015.

De Belastingdienst komt aan uw bezwaar tegemoet.

De aanslag wordt hierbij verminderd. De nieuwe berekening van de aanslag vindt u elders op dit formulier. (…)”

In het geschrift is vermeld een vastgesteld belastbaar bedrag van € 474.686. Dit bedrag stemt overeen met het belastbare bedrag dat is verantwoord in de aangifte.

2.5. Bij in hetzelfde geschrift vervatte uitspraken op bezwaar is de beschikking heffingsrente verminderd naar een bedrag van € 17.444 en de boetebeschikking gehandhaafd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen: (i) dient de aanslag te worden vernietigd, dan wel te worden verminderd tot nihil;

(ii) dient de beschikking heffingsrente te worden vernietigd, dan wel te worden verminderd;

(ii) dient de boetebeschikking te worden vernietigd?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert primair tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en tot vernietiging van de aanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking. Belanghebbende concludeert subsidiair tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil, tot vermindering van de beschikking heffingsrente tot een berekend met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2009, nr. 07/13362, LJN BJ8524, en tot vernietiging van de boetebeschikking.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van de aanslag en de beschikking heffingsrente

4.1. Het Hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de aanslag en de beschikking heffingsrente bij uitspraken op bezwaar zijn vastgesteld op de juiste bedragen. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de schending van de hoorplicht, dan wel de schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur met zich brengt dat de aanslag en de beschikking heffingsrente dienen te worden vernietigd, dan wel verminderd.

4.2. Wat de grieven van belanghebbende inzake de schending van de hoorplicht betreft, stelt het Hof voorop dat zelfs indien deze plicht door de Inspecteur zou zijn geschonden, het rechtsgevolg daarvan niet is de vernietiging of vermindering van de aanslag en/of de beschikking heffingsrente. Voor zover belanghebbende een andere rechtstoepassing voorstaat, worden haar grieven verworpen.

4.3. Schending van de hoorplicht zou in beginsel kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente. Voor zodanige vernietiging is evenwel geen grond, aangezien de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar tegen deze beschikkingen volledig aan de bezwaren van belanghebbende is tegemoetgekomen (vgl. artikel 7:3, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht).

4.4. Belanghebbende betoogt voorts dat de Inspecteur, door het opleggen van de aanslag naar aan geschat belastbaar bedrag van € 750.000, heeft gehandeld in strijd met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens belanghebbende kon de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag reeds beschikken over de ingediende aangifte, waaruit het juiste belastbare bedrag bleek. Belanghebbende heeft gesteld dat deze aangifte op of omstreeks 20 september 2008 door de Belastingdienst moet zijn ontvangen.

Het Hof overweegt dienaangaande dat indien de Inspecteur ten tijde van het vaststellen van de aanslag beschikte over gegevens waaruit het juiste belastbare bedrag bleek, hij onzorgvuldig heeft gehandeld door bij het vaststellen van de aanslag uit te gaan van een hoger, geschat, belastbaar bedrag. Zulks heeft echter niet het door belanghebbende gewenste gevolg van vernietiging of vermindering van de aanslag. Immers, vaststaat dat de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag naar het juiste bedrag heeft berekend. De opvatting van belanghebbende dat het onzorgvuldig handelen van de Inspecteur in een geval als het onderhavige desalniettemin zou moeten leiden tot vernietiging of vermindering van de aanslag vindt geen steun in het recht en wordt mitsdien verworpen.

4.5. Het vorenstaande geldt eveneens voor de beschikking heffingsrente. Bij uitspraak op bezwaar is het bedrag aan heffingsrente vastgesteld op het bedrag waarnaar heffingsrente zou zijn berekend indien de aanslag van meet af aan naar het juiste belastbare bedrag zou zijn vastgesteld, over een periode eindigend op 13 december 2008, zijnde de datum van dagtekening van de aanslag. Tussen partijen is niet in geschil dat deze datum is gelegen binnen een termijn van drie maanden na het indienen van de aangifte. Derhalve is er geen grond voor vermindering, laat staan vernietiging van de beschikking heffingsrente wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, dan wel enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.

4.6. Belanghebbende betoogt voorts dat de uitspraak op bezwaar ter zake van de aanslag moet worden beschouwd als strekkende tot intrekking of vernietiging van de met dagtekening 13 december 2008 opgelegde aanslag, alsmede tot het opleggen van een nieuwe, tweede aanslag met dagtekening 7 maart 2009. Deze tweede aanslag moet naar de opvatting van belanghebbende worden vernietigd, aangezien zij zou zijn opgelegd buiten de in artikel 11, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde termijn. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.

4.7. Gelet op de inhoud van het geschrift, waarin de uitspraken op bezwaar zijn vervat, zoals gedeeltelijk weergegeven in onderdeel 2.4 hiervóór, strekt het geschrift naar ’s Hofs oordeel tot niets anders dan vermindering van de met dagtekening 13 december 2008 opgelegde aanslag, overeenkomstig het door belanghebbende tegen die aanslag gemaakte bezwaar. De andersluidende opvatting van belanghebbende inzake de strekking van het geschrift moet gelet op het voorgaande worden verworpen. Voor zover belanghebbende betoogt dat de Inspecteur op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur zou zijn gehouden de met dagtekening 13 december 2008 opgelegde aanslag te vernietigen of in te trekken en bij uitspraak op bezwaar een nieuwe aanslag over het boekjaar op te leggen, verwerpt het Hof dat betoog, aangezien het geen steun vindt in het recht.

Ten aanzien van de boetebeschikking

4.8. De Inspecteur heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij de boetebeschikking zal intrekken. De grieven van belanghebbende ter zake van de boetebeschikking behoeven derhalve geen behandeling. Het Hof zal het hoger beroep gegrond verklaren en de boetebeschikking vernietigen.

Ten aanzien van het griffierecht

4.9. Aangezien de uitspraak van de Rechtbank gedeeltelijk wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 745 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.10. Aangezien het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.11. Het Hof stelt de, in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vast op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is € 644.

4.12. Het Hof stelt de, in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof, voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het Besluit vast op 2 (punten) x € 437 (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is € 874.

4.13. Belanghebbende heeft voorts verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft in dit verband gesteld dat zij, vermoedelijk mondeling, om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat de Inspecteur op het bezwaar besliste. De Inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Aangezien uit de stukken van het geding voorts niet blijkt dat belanghebbende schriftelijk heeft verzocht om vergoeding van de onderwerpelijke kosten voordat de Inspecteur op het bezwaar besliste, acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende tijdig om vergoeding van de onderhavige kosten heeft verzocht. Het Hof acht mitsdien geen grond aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in deze kosten.

4.14. Belanghebbende maakt voorts aanspraak op vergoeding van kosten ten bedrage van € 5.617,03 in verband met het inschakelen van een fiscaal deskundige die aan belanghebbende verslag heeft uitgebracht. Tot de gedingstukken behoort een declaratie van deze deskundige voor het genoemde bedrag. Gelet op het bepaalde in artikel 1, onderdeel b, in verbinding met artikel 2, onderdeel b, van het Besluit en de Wet tarieven strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003, bedraagt het maximaal te vergoeden uurtarief voor een deskundige € 81,23. Voor vergoeding komen slechts in aanmerking de door de deskundige ter zake van zijn verslag bestede uren, voor zover deze verband houden met het beroep en hoger beroep ter zake van de boetebeschikking. Belanghebbende heeft ter zitting te kennen gegeven niet te weten hoeveel uren in verband daarmee zijn besteed. De tot de gedingstukken behorende declaratie van de deskundige verschaft daaromtrent evenmin duidelijkheid. De Inspecteur heeft ter zitting te kennen gegeven het in aanmerking nemen van niet meer dan twee uren van de deskundige redelijk te achten. Het Hof stelt het aantal in redelijkheid met het beroep en hoger beroep ter zake van de boetebeschikking verband houdende uren van de deskundige in goede justitie vast op acht. De voor vergoeding in aanmerking komende deskundigenkosten bedragen derhalve € 649,84.

4.15. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.

5. Beslissing

Het Hof

? verklaart het hoger beroep gegrond;

? vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de boetebeschikking betreft;

? vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking;

? vernietigt de boetebeschikking;

? bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;

? gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 745 vergoedt;

? veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, in totaal, € 2.167,84.

Aldus gedaan op: 29 april 2011 door P.C. van der Vegt, voorzitter, J. Swinkels en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.