Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2011, BR0179, 10/00453
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-05-2011, BR0179, 10/00453
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 mei 2011
- Datum publicatie
- 4 juli 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2011:BR0179
- Zaaknummer
- 10/00453
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is eigenaar van een tenniscomplex, bestaande uit zes tennisbanen, oefenkooi,clubhuis, kleedruimte en berging. Drie van de banen voldoen aan de normen van de KNLTB. Partijen verschillen van mening over de waarde die aan het complex moet worden toegekend; ze zijn van mening dat er moet worden uitgegaan van de (gecorrigeerde) vervangingswaarde en het Hof sluit zich daarbij aan. Beide partijen leggen een taxatierapport over en het Hof constateert dat voor wat betreft het clubgebouw geen van beiden de door hen verdedigde waarde aannemelijk maakt, zodat het Hof deze in goede justitie vaststelt. Met betrekking tot de tennisbanen stelt belanghebbende dat er sprake is van functionele veroudering. Drie van de zes banen mogen uitsluitend met dispensatie van de KNLTB als wedstrijdbaan worden gebruikt en er is sprake van een afnemend ledenbestand. Beide argumenten leiden naar het oordeel van het Hof niet tot een lagere waarde en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende wordt op dit punt dan ook ongegrond verklaard.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Derde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 10/00453
Uitspraak op het hoger beroep van
de Heffingsambtenaar van de gemeente Z,
hierna: de Heffingsambtenaar,
en op het incidentele hoger beroep van
X te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 april 2010, nummer AWB 09/3872, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar
betreffende de bij beschikking voor de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) vastgestelde waarde van de onroerende zaak, gelegen aan de A-straat 19 te Y (hierna: de onroerende zaak), per de waardepeildatum 1 januari 2008 voor het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 (hierna: de beschikking) en de tegelijkertijd aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaak opgelegde aanslagen in de onroerende zaakbelasting voor het jaar 2009.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 28 februari 2009 in het kader van de Wet WOZ bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, per de waardepeildatum 1 januari 2008 voor het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 vastgesteld op € 433.000. Tegelijkertijd zijn aan belanghebbende aanslagen in de onroerende zaakbelasting over het jaar 2009 opgelegd, welke aanslagen in één geschrift zijn verenigd met de beschikking (hierna: de aanslagen). Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslagen bij de Heffingsambtenaar in één geschrift bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift verenigde uitspraken van de Heffingsambtenaar heeft deze de waarde van onroerende zaak en de aanslagen gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van de uitspraken van de Heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 395.000, de aanslagen dienovereenkomstig verminderd, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.655,50 en de Heffingsambtenaar gelast aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 297 te vergoeden.
1.3. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 maart 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Heffingsambtenaar. Belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen.
1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is gezonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Belanghebbende is krachtens een recht van opstal genothebbende van de onroerende zaak. De onroerende zaak is gelegen aan de A-straat 19 te Y. De onroerende zaak is kadastraal bekend onder gemeente Z, sectie W, percelen nummer 0000 en 1111. Het perceel is 58 are en 59 centiare (inclusief (een deel van) de openbare weg) groot.
2.2. De onroerende zaak betreft een tenniscomplex, bestaande uit zes tennisbanen, oefenkooi, clubhuis, kleedruimte en berging. Het bouwjaar van de opstallen is 1984, die van drie tennisbanen 1976 en van de drie andere tennisbanen 1991, van de verlichting 1976 en 1991 en van de verharding 1984. De oppervlakte van de opstallen is 291 m2. De bruto oppervlakte van de tennisbanen is 3.632 m2. Tot het object behoort voorts 1.025 m2 verharding. Het clubhuis is éénlaags en bestaat uit een kantineruimte met keukentje, opslag, installatieruimte, (voornoemde) kleedruimte, sanitaire ruimten en (voornoemde) berging.
2.3. Drie van de zes tennisbanen voldoen aan de KNLTB-normen, de drie andere banen niet.
2.4. In 2005 zijn alle tennisbanen gerenoveerd en omgevormd tot zandingestrooide kunstgrasbanen.
2.5. De Heffingsambtenaar heeft door B een taxatierapport van de onroerende zaak d.d. 29 januari 2010 laten maken, waarin de waarde van de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2008 is bepaald op € 459.000. Hierbij is uitgegaan van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
2.6. Belanghebbende heeft door C, adviesbureau op het gebied van de bouw en waarderingen te D, een taxatierapport van de onroerende zaak d.d. 1 oktober 2009 laten maken, waarin de waarde van de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2008 is bepaald op € 379.000. Hierbij is eveneens uitgegaan van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag wat de waarde van de onroerende zaak is naar de waardepeildatum 1 januari 2008.
Tevens is in geschil het antwoord op de vraag of de Heffingsambtenaar terecht en tot het juiste bedrag in de proceskosten is veroordeeld.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de beschikking tot een waarde van € 379.000 en een dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep en tot handhaving van de uitspraken op bezwaar.
4. Gronden voor de beslissing
Ten aanzien van het geschil
4.1. Bij de onderhavige beschikking heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2008 vastgesteld op € 433.000.
4.2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt in dit geval als waardepeildatum 1 januari 2008.
4.3. In afwijking in zoverre van het tweede lid van artikel 17 van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak, voor zover die niet tot woning dient, en met uitzondering van onroerende zaken die zijn ingeschreven in een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van beschermde monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:
a. de aard en de bestemming van de zaak;
b. de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
4.4. Partijen zijn eenstemmig van oordeel, dat uitgegaan moet worden van de (gecorrigeerde) vervangingswaarde. Nu niet is gebleken dat partijen daarbij zijn uitgegaan van een onjuist juridisch uitgangspunt zal het Hof partijen hierin volgen.
4.5. Beide partijen hebben ter onderbouwing van de door hen bepleite waarden een taxatierapport overgelegd. Ter zitting in eerste aanleg is door de Rechtbank vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat het verschil in de door partijen voorgestane waarden - groot € 54.000 - als volgt kan worden toegerekend aan de volgende componenten:
1. de waardering van het clubhuis; belanghebbende rekent € 23.000 minder toe aan de waarde van het clubhuis dan de Heffingsambtenaar;
2. de correctie in verband met functionele veroudering; belanghebbende rekent € 31.000 meer aan de correctie in verband met functionele veroudering toe dan de Heffingsambtenaar.
4.6. De bepleite correctie in verband met functionele veroudering wordt door belanghebbende nader onderverdeeld in een correctie van € 15.000 die haar grond vindt in het feit dat drie van de zes tennisbanen niet voldoen aan de door de KNLTB gestelde normen, waardoor voor het daarop spelen van officiële wedstrijden een verzoek om dispensatie noodzakelijk is, en een correctie van € 16.000 in verband met overcapaciteit van het aantal banen ten opzichte van het aantal leden, welke is ontstaan als gevolg van een afnemend ledenaantal.
4.7. De Rechtbank heeft het geschil beperkt tot de in 4.5 vermelde componenten. De Heffingsambtenaar in zijn hoger beroepschrift en in zijn reactie op het verweerschrift en het incidentele hoger beroep en belanghebbende in haar verweerschrift en incidentele hoger beroep hebben zich eveneens daartoe beperkt. Het Hof zal zich aansluiten bij de duiding van het geschil door partijen en het geschil eveneens beperken tot het geven van een oordeel over de componenten die partijen verdeeld houden.
Ten aanzien van het clubhuis
4.8. De Heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust ten aanzien van de waardebepaling van het clubhuis, heeft in zijn taxatierapport onderscheid gemaakt tussen clubhuis/kantine en was- en kleedruimten. Daarbij is een nadere onderverdeling gemaakt in "Ruwbouw", "Afbouw" en "Installaties". Desgevraagd heeft de Heffingsambtenaar ter zitting verklaard dat de taxateur bij de prijsbepaling per m² van het clubhuis de landelijke taxatiewijzer als uitgangspunt heeft genomen, maar dat zulks onverlet laat dat de taxateur van de taxatiewijzer afwijkt indien (de afzonderlijke onderdelen van) het te taxeren object daartoe aanleiding geeft, waarbij de persoonlijke kennis en ervaring van de taxateur beslissend is. Daar de Heffingsambtenaar heeft verzuimd de taxatiewijzer over te leggen, is voor het Hof niet controleerbaar of al dan niet van de taxatiewijzer is afgeweken, en zo dat al gebeurd is welke inhoudelijke afweging daarbij is gemaakt. Evenals de Rechtbank acht het Hof, zonder een nadere motivering, de prijzen die per m2 zijn gehanteerd voor de was- en kleedruimten - in het bijzonder die voor de "Ruwbouw" - relatief hoog in vergelijking tot die van het clubhuis/kantine. Het taxatierapport verschaft geen inzicht in de wijze waarop de prijzen per m2 tot stand zijn gekomen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar de waarde van het clubhuis onvoldoende onderbouwd.
4.9. Belanghebbende heeft bij de waardebepaling van het clubhuis geen onderscheid gemaakt tussen clubhuis/kantine en was- en kleedruimten. Voor het clubhuis als geheel zijn prijzen per m2 gehanteerd voor de "Ruwbouw", "Afbouw" en "Installaties". De totstandkoming van de prijzen per m2 zijn in het taxatierapport van belanghebbende niet inzichtelijk gemaakt. Ook belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof de waarde van het clubhuis onvoldoende onderbouwd.
4.10. Nu beide partijen de waarde van het clubhuis niet aannemelijk hebben gemaakt, zal het Hof zelfstandig de waarde van het clubgebouw vaststellen. Gegeven het feit dat op het punt van de waardebepaling van het clubhuis de taxatierapporten van belanghebbende en de Heffingsambtenaar min of meer gelijkwaardig zijn, vermindert het Hof de door de Heffingsambtenaar vastgestelde waarde met € 11.500, zijnde de helft van € 23.000.
Ten aanzien van de functionele veroudering
4.11. Naar het oordeel van het Hof is er geen reden om op grond van het feit, dat drie van de zes tennisbanen niet voldoen aan de KNLTB-normen een hogere factor voor functionele veroudering voor de tennisbanen in aanmerking te nemen dan de Heffingsambtenaar reeds heeft gedaan. Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat vorenbedoeld feit een beperking of belemmering met zich brengt ten aanzien van het gebruik van de tennisbanen door de leden in de uitoefening door hen van de tennissport in verenigingsverband. Hierbij acht het Hof mede van belang, dat officiële wedstrijden in KNLTB-verband op de tennisbanen van belanghebbende, weliswaar met dispensatie van de KNLTB, mogelijk zijn en ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Voor zover voor het verkrijgen van dispensatie enige administratieve formaliteiten dienen te worden verricht, acht het Hof niet aannemelijk dat zulks leidt tot een waardevermindering van de onroerende zaak.
4.12. Naar het oordeel van het Hof is er geen reden om op grond van het door belanghebbende aangevoerde afnemende ledenaantal een hogere factor voor functionele veroudering voor de tennisbanen in aanmerking te nemen dan de Heffingsambtenaar reeds heeft gedaan. Enerzijds omdat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een duurzame en zich voortzettende daling van het ledenaantal. Anderzijds omdat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat gegeven het aantal leden een hogere factor voor functionele veroudering voor de tennisbanen in aanmerking moet worden genomen dan de Heffingsambtenaar reeds heeft gedaan, daarbij mede gelet op de renovatie in 2005.
4.13. Mede gelet op hetgeen onder 4.7 is overwogen met betrekking tot hetgeen partijen verdeeld houdt, volgt uit hetgeen onder 4.8 tot en met 4.12 is overwogen dat het hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond is en dat het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2008 moet nader worden vastgesteld op € 433.000 minus € 11.500 is € 421.500.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de gemeente Z inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15. Ten aanzien van het hoger beroep acht het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.16. Nu de uitspraken op bezwaar dienen te worden vernietigd, dient het Hof zich uit te spreken over het door belanghebbende gedane verzoek om vergoeding van proceskosten, bestaande uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de Rechtbank, alsmede kosten van het onder 2.6 bedoelde taxatierapport.
4.17 De Heffingsambtenaar bestrijdt dat belanghebbende kosten heeft gemaakt, omdat alle kosten door de KNLTB worden gedragen. Indien de kosten wel voor rekening van belanghebbende komen, acht de Heffingsambtenaar de kosten van het taxatierapport van € 1.011,50, inclusief BTW, te hoog en volstaat een bedrag van 1 promille van de getaxeerde waarde. Belanghebbende stelt dat de proceskosten voor haar rekening komen en op haar drukken.
4.18. Gelet op de tot de gedingstukken behorende factuur d.d. 2 oktober 2009 van C gericht aan belanghebbende, heeft het Hof geen reden eraan te twijfelen dat de proceskosten voor rekening van belanghebbende komen en op haar drukken. Het Hof acht dan ook termen aanwezig om de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 644.
Voor wat betreft de vergoeding van de kosten van het taxatierapport dient te worden aangesloten bij het Besluit Tarieven in Strafzaken, alwaar de vergoeding van een deskundige is bepaald op maximaal € 81,23 per uur. Naar het oordeel van het Hof volstaat in het onderhavige geval een tijdsbesteding van vijf uur nu de Heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld dat het taxatierapport min of meer een kopie is van het taxatierapport dat in een eerdere procedure is gebruikt. Gelet op artikel 7a van eerdergenoemd Besluit worden de kosten verhoogd met omzetbelasting, nu belanghebbende deze omzetbelasting niet als voordruk in aftrek kan brengen. De vergoeding van de kosten van de deskundige wordt vastgesteld op 5 x € 81,23 x 1,19 = € 483,32.
5. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de in één geschrift verenigde uitspraken met betrekking tot de beschikking en de aanslagen onroerende zaakbelasting;
- wijzigt de beschikking in dier voege, dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2008 wordt vastgesteld op € 421.500;
- bepaalt dat de aanslagen onroerende zaakbelasting worden verminderd overeenkomstig de nader vastgestelde waarde van de onroerende zaak; en
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 483,32 voor kosten van deskundige bijstand, derhalve in totaal € 1.127,32.
Aldus gedaan op 4 mei 2011 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.