Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-05-2011, BR2551, 10/00532

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-05-2011, BR2551, 10/00532

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 mei 2011
Datum publicatie
21 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BR2551
Zaaknummer
10/00532

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is een gepensioneerde militair die in 2003 gestart is met juridische dienstverlening en incassowerkzaamheden. Het Hof is met de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bron van inkomen, dat uit de feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat er geen sprake is van een onderneming maar van resultaat uit overige werkzaamheden en dat er derhalve geen recht bestaat op zelfstandigenaftrek. Het Hof oordeelt dat belanghebbende wel meer kosten kan aftrekken dan de rechtbank had toegestaan en in zoverre is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00532

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 9 juni 2010, nummer AWB 09/5269, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslagen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een verzamelinkomen van € 22.018, alsmede een aanslag premie Ziekenfondswet naar een premie-inkomen van € 20.663, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verminderd tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 20.503 (de Rechtbank heeft kennelijk per abuis in plaats van "verzamelinkomen" het belastbaar inkomen uit werk en woning vermeld) en de aanslag Ziekenfondswet tot een berekend naar een premie-inkomen van € 19.148.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.

1.5. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd.

1.6. De zitting heeft plaatsgehad op 13 april 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.7. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een door hem opgesteld overzicht van de resultaten over de jaren 2003 tot en met 2008 en de eerste vier maanden van het jaar 2009.

1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

2.1. De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

"2.1.1. Belanghebbende is in 2003 gestart met activiteiten op het gebied van juridische dienstverlening. Het accent van de werkzaamheden is in de loop van de tijd verlegd naar incassowerkzaamheden. Belanghebbende heeft hiervoor geen specifieke opleiding gevolgd. Belanghebbende staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

2.1.2. In het kader van de werving van klanten, verstuurt belanghebbende onder meer mailings en folders naar bedrijven, bezoekt hij beurzen en plaatst hij advertenties in een regionaal weekblad, A. Daarnaast beschikt belanghebbende over een eigen website. Tevens staat belanghebbende in het telefoonboek vermeld onder de naam "B".

2.1.3. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat zijn investeringen onder meer bestaan uit de aanschaf van computers, fax, briefpapier, postzegels en cartridges. Hij heeft daarvoor geen financiering afgesloten. Voorts heeft hij verklaard dat hij vanuit zijn woonkamer werkt, waar hij soms ook klanten ontvangt en dat hij meestal per trein reist. Belanghebbende heeft een overzicht van de

gemaakte kosten overgelegd. De opgevoerde kosten betreffen afgeronde bedragen.

2.1.4. Voor de activiteiten op het gebied van de juridische dienstverlening hanteert belanghebbende een uurtarief van € 50. Met betrekking tot de incassowerkzaamheden worden de incassokosten verhaald op de debiteur. De incassokosten worden berekend conform de staffel van de kantonrechter.

2.1.5. Blijkens zijn opgaaf heeft belanghebbende in 2005 1.376 uren aan deze activiteiten besteed, waarvan 235,5 uren zijn toe te rekenen aan directe uren.

...

2.1.7. Tot 1 mei 2004 is belanghebbende tevens werkzaam geweest bij het Ministerie van Defensie. Als gewezen militair kan belanghebbende zich tegen ziektekosten verzekeren bij de Stichting Ziektekostenverzekering Krijgsmacht (hierna: SZVK). ..."

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.2. Belanghebbende heeft met deze activiteiten (hierna: de activiteiten) in de jaren 2005 tot 1 mei 2009 de volgende omzet behaald:

JaarOmzet (€)20051.28020062.640200710.726200814.7102009 4 mnd7.099

2.3. Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar een ABP pensioen van € 27.368.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft in hoger beroep uitsluitend het antwoord op de volgende vragen:

1. Vormen de activiteiten een bron van inkomen?

2. Zijn de daaruit verkregen inkomsten aan te merken als winst uit onderneming?

3. Heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij in 2005 kosten heeft gemaakt tot een bedrag van € 3.894?

4. Heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij in 2005 1.225 uren aan de activiteiten heeft besteed, waardoor hij recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. De aanslag Ziekenfondswet is, naar belanghebbende ter zitting van het Hof nadrukkelijk heeft verklaard, niet meer in geschil. Het Hof begrijpt belanghebbende aldus dat de vraag of die aanslag terecht is opgelegd, niet meer in geschil is, doch de hoogte van het premie-inkomen wel. Die hoogte volgt immers van rechtswege de uitkomst van het geschil omtrent de hoogte van het belastbare inkomen.

3.3. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het principale hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur en tot vermindering van het belastbare inkomen uit woning en werk respectievelijk premie-inkomen met de zelfstandigen- en startersaftrek, alsmede met een bedrag van € 3.894 aan kosten.

Belanghebbende concludeert voorts tot ongegrondverklaring van het incidentele hoger beroep.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het principale hoger beroep, tot gegrondverklaring van het incidentele hoger beroep en, primair, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraken van de Inspecteur, subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en meer subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank onder verbetering van gronden in die zin dat sprake is van winst uit onderneming, doch geen recht bestaat op de zelfstandigen- en startersaftrek.

4. Gronden

4.1. De Rechtbank heeft overwogen:

"...

Bronvraag

2.3.1. Voor het aannemen van een bron van inkomen voor de heffing van inkomstenbelasting is vereist dat wordt deelgenomen aan het maatschappelijke verkeer, dat daarmee voordeel wordt beoogd en dat dit voordeel redelijkerwijs kan worden verwacht.

2.3.2. Naar de rechtbank begrijpt, is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende met zijn activiteiten deelneemt aan het maatschappelijke verkeer en dat belanghebbende daarmee voordeel beoogt. De rechtbank acht dit ook aannemelijk.

2.3.3. De vraag of het voordeel redelijkerwijs is te verwachten beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank acht het aannemelijk dat belanghebbende met ingang van 2005 zijn activiteiten is gaan verleggen naar de incassowerkzaamheden en dat hij veel tijd heeft moeten investeren in het verkrijgen van een klantenkring op dat gebied. De rechtbank ziet daarvan bevestiging in het feit dat vanaf 2005 de omzet een stijgende lijn vertoont, zij het dat de inkomsten in de jaren 2005 en 2006 gering zijn. Vanaf het jaar 2007 is er een sterke omzetstijging, hetgeen heeft geresulteerd in een positief resultaat in deze jaren.

2.3.4. De rechtbank is van oordeel dat de activiteiten van belanghebbende met ingang van 2005 een bron van inkomen vormen.

Winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheid

2.4.1. Van een onderneming, zoals bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, is sprake bij aanwezigheid van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal waarmee wordt beoogd winst te behalen door deelname aan het economische verkeer.

2.4.2. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in 2.1.1 tot en met 2.1.6 genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, er in 2005 nog geen sprake was van een onderneming in voormelde zin. Er is alsdan sprake van resultaat uit overige werkzaamheid.

2.4.3. De inspecteur heeft zich in dat geval op het standpunt gesteld dat slechts 50% van de kosten ad € 5.590 in aftrek kunnen worden gebracht. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust om de hoogte van de kosten aannemelijk te maken, is daarin niet geslaagd. Belanghebbende heeft met het door hem verstrekte overzicht waaruit blijkt dat hij slechts € 3.794 aan kosten heeft betaald, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de door hem opgevoerde kosten heeft gemaakt. Facturen, betalingsbewijzen en dergelijke zijn door hem immers niet verstrekt. De rechtbank zal daarom het standpunt van de inspecteur volgen. Dit betekent dat slechts 50% van € 5.590 of

€ 2.795 in mindering komt op het resultaat.

2.4.4. Gelet op hetgeen in 2.4.2 en 2.4.3 is overwogen, is het resultaat uit overige werkzaamheid vastgesteld op € 1.280 min

€ 2.795 of -/- € 1.515.

Urencriterium

2.5. Nu geen sprake is van winst uit onderneming, heeft belanghebbende geen recht op de zelfstandigen- en startersaftrek en kan dit geschilpunt verder onbesproken blijven.

2.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:

Loon uit vroegere dienstbetrekking 27.368Resultaat uit overige werkzaamheid- 1.515Persoonsgebonden aftrek- 5.350Belastbaar inkomen uit werk en woning (Hof: verzamelinkomen) 20.503

Premie ziekenfondswet

...

2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

..."

4.2. Het Hof onderschrijft het oordeel van de Rechtbank, dat sprake is van een bron van inkomen. Aan dit oordeel staat niet in de weg dat belanghebbende geen specifieke opleiding ter zake heeft gevolgd. Met de Rechtbank is het Hof voorts van oordeel dat belanghebbende met de activiteiten resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald en dat, althans in het onderhavige jaar, geen sprake is van winst uit onderneming.

4.3. Naar 's Hofs oordeel is de bruto omzet, vóór aftrek kosten, die belanghebbende met de activiteiten in de jaren 2005 (€ 1.280) en 2006 (€ 1.640) heeft behaald zodanig gering dat - althans in het onderhavige jaar - niet gesproken kan worden van een onderneming. Het Hof neemt daarbij in aanmerking, dat van de bruto omzet nog de kosten moeten worden afgetrokken (zie hierna).

4.4. Noch de omstandigheid dat belanghebbende naar buiten toe optreedt op de in onderdeel 2.1.2 van de uitspraak van de Rechtbank bedoelde wijze, noch het relatief grote aantal aan zijn werkzaamheden bestede uren brengen het Hof tot een ander oordeel. Het Hof wijst er in dit verband op dat het aantal bestede uren voor ruim 80% uit indirecte uren bestaat; het aantal directe uren is zowel absoluut als relatief gering. Het naar buiten treden in de zojuist bedoelde zin kan er naar

´s Hofs oordeel evenmin toe leiden dat sprake is van activiteiten van een zodanige omvang dat de daaruit verkregen inkomsten als winst uit onderneming moeten worden aangemerkt. Naar 's Hofs oordeel dienen de onderhavige inkomsten, althans in het onderwerpelijke jaar, als resultaat uit overige werkzaamheden te worden aangemerkt.

4.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient de eerste in geschil zijnde vraag bevestigend en de tweede in geschil zijnde vraag ontkennend te worden beantwoord.

4.6. Belanghebbende heeft in zijn conclusie van repliek in hoger beroep een overzicht verstrekt van de door hem in 2005 en 2006 ten behoeve van de activiteiten gemaakte kosten tot een bedrag van € 3.894 per jaar.

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende de kosten nader gespecificeerd als volgt (bedragen in €):

Uniserver (websiteabonnement) 299,-

Internet (abonnementskosten) 360,-

Site (maken/onderhoud van de website) 100,-

Vakliteratuur (wetteksten) 282,-

Kantoorbehoeften (papier, porti, cartridges) 400,-

Kilometers (reiskosten met auto) 300,-

Kamer van Koophandel 83,-

Telefoon/Gids (aandeel in de telefoonkosten

alsmede de kosten van vermelding in de gids) 625,-

Postzegels/Postbus (abonnement postbus) 195,-

Reclame (huis aan huis bladen, sponsorgelden) 1.250,-

Totaal 3.894,-.

Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel, dat belanghebbende de door hem opgevoerde kosten tot de door hem gestelde bedragen aannemelijk heeft gemaakt. Het gaat immers om kosten, waarvan zonder meer aannemelijk is dat zij door belanghebbende zijn gemaakt, zoals de jaarlijkse kosten van Kamer van Koophandel, telefoonkosten, reiskosten, kantoorkosten, kosten van onderhoud van de website en dergelijke. De door belanghebbende opgevoerde bedragen komen het Hof, mede gezien de toelichting van belanghebbende ter zitting, realistisch en derhalve aannemelijk voor.

4.7. De derde in geschil zijnde vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

4.8. Nu geen sprake is van winst uit onderneming, behoeft de vierde in geschil zijnde vraag geen beantwoording meer.

Het hoger beroep van belanghebbende dient gegrond te worden verklaard en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond.

4.9. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 111 te vergoeden.

4.10. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.11. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van € 3, zijnde de reiskosten Y-'s-Hertogenbosch. Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken, waarin belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Dit betreft deze zaak en de zaak ten name van belanghebbende nr. 10/533.

4.12. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

4.13. Het Hof zal in deze zaak en in de hiervóór genoemde zaak een proceskostenvergoeding toekennen van telkens € 3 : 2 = € 1,50.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep van belanghebbende gegrond en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur ongegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;

- verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;

- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 19.404 en de aanslag Ziekenfondswet tot een berekend naar een premie-inkomen van € 18.049;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 111 vergoedt;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1,50 .

Aldus gedaan op 27 mei 2011 door J. Swinkels, voorzitter, P.C. van der Vegt en G.W.B. van Westen, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.