Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-06-2011, BS1088, 09/00719
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-06-2011, BS1088, 09/00719
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 juni 2011
- Datum publicatie
- 9 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2011:BS1088
- Zaaknummer
- 09/00719
Inhoudsindicatie
De voormalig bestuurder van belanghebbende is gedetineerd. Het beroep van belanghebbende is niet-ontvankelijk verklaard omdat bij de rechtbank geen machtiging is ontvangen binnen de termijn die de rechtbank had gesteld. In hoger beroep verschijnt de voormalig bestuurder niet, hoewel hij aanvankelijk wel zou komen en het Hof transport vanuit de penitentiaire inrichting waar de voormalig bestuurder ten tijde van de zitting van het Hof verblijft middels de parketpolitie had geregeld. Het hoger beroepschrift is later dan de in artikel 6:9 Awb genoemde termijn binnengekomen bij het Hof; geen redenen zijn aangevoerd op grond waarvan niet-ontvankelijkheid achterwege zou moeten blijven. Niet-ontvankelijk hoger beroep.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Vierde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 09/00719
Uitspraak van de vierde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
X B.V., gevestigd te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 oktober 2009, nummer AWB 09/163, in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 00.00.000.F01.4501 over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 19.056, alsmede bij beschikkingen een boete van € 8.954 en een heffingsrente van € 2.940.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking en heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 288.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 447.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 16 februari 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.
Belanghebbende is niet verschenen.
1.5. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat op 2 maart 2011 mondeling uitspraak wordt gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 4 maart 2011 aan partijen verzonden.
1.7. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld.
De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 18 april 2011 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen machtiging is ontvangen binnen de termijn, genoemd in de door de Rechtbank op 30 september 2009 aan de voormalig bestuurder A verzonden brief.
2.2. De uitspraak van de Rechtbank met uitspraakdatum 19 oktober 2009 is aangetekend aan partijen verzonden op dinsdag 27 oktober 2009.
2.3. Het op 11 december 2009 gedagtekende hoger beroepschrift is op maandag 21 december 2009 bij de griffie van het Hof binnengekomen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hem afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
De Inspecteur heeft hieraan ter zitting geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot ontvankelijkverklaring en tot inhoudelijke behandeling van de zaak.
De Inspecteur concludeert, primair en subsidiair, tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf en ambtshalve
4.1.1. Namens belanghebbende is niemand ter zitting verschenen.
De griffier heeft verklaard, dat zij belanghebbende bij op 5 januari 2011 aangetekend, naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres, verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
4.1.2. Op 31 januari 2011 is bij het Hof een faxbericht van Penitentiaire Inrichtingen "B" C binnengekomen, waarin wordt gevraagd het transport te regelen van de heer A, die als voormalig bestuurder van belanghebbende het hoger beroepschrift heeft ingediend.
4.1.3. Bij faxbericht van 9 februari 2011 heeft de griffier aan de commandant van de groep parketpolitie te D verzocht om het transport van de heer A uit te doen voeren op 16 februari 2011.
4.1.4. Op 16 februari 2011 heeft een medewerkster van de Penitentiaire Inrichtingen "B" C de griffier vóór de aanvang van de zitting telefonisch medegedeeld, dat de heer A niet op de zitting zou verschijnen.
4.1.5. Vervolgens is een faxbericht ontvangen van Penitentiaire Inrichtingen "B" C, waarin de heer A heeft verklaard afstand te doen van zijn recht "om op Transport Hof den Bosch 16-2-2011" en "Aanwezig te zijn bij zijn terechtzitting".
Met deze verklaring heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof aangegeven niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig te zullen zijn.
Ten aanzien van het geschil
4.2. De uitspraak van de Rechtbank met uitspraakdatum 19 oktober 2009 is aangetekend aan partijen verzonden op dinsdag 27 oktober 2009.
4.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een (hoger) beroepschrift zes weken, aanvangende de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 8:79 van de Awb is bepaald, dat de griffier een afschrift van de uitspraak binnen twee weken na dagtekening van de uitspraak zendt aan partijen. Ingevolge artikel 8:37 van de Awb geschiedt deze zending aangetekend.
4.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, lid 1, van de Awb is een (hoger) beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de bedoelde zeswekentermijn (dinsdag 8 december 2009) is ontvangen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, lid 2, van de Awb is bij verzending per post een (hoger) beroepschrift nog tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn (dinsdag 8 december 2009) ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn (dinsdag 15 december 2009) is ontvangen.
4.5. Het op 11 december 2009 gedagtekende hoger beroepschrift is op maandag 21 december 2009 bij de griffie van het Hof binnengekomen. Mitsdien is het hoger beroep niet uiterlijk op de onder 4 bedoelde datum van het einde van de beroepstermijn van 8 december 2009 ontvangen. Evenmin is, gelet op de dagtekening van het hoger beroepschrift op 11 december 2009, aannemelijk dat het hoger beroepschrift voor het einde van deze termijn ter post is bezorgd. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de hoger beroepstermijn is overschreden. Niet-ontvankelijkheidverklaring kan dan ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb nog slechts achterwege blijven, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld, dat belanghebbende in verzuim is geweest.
4.6. Belanghebbende voert geen redenen aan op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring, gezien artikel 6:11 van de Awb, achterwege zou moeten blijven. Het Hof zijn ook overigens geen redenen gebleken die een termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen.
Het Hof is dan ook van oordeel dat bij het instellen van hoger beroep geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.7. Gelet op het vorenstaande is belanghebbende
niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan op 27 juni 2011 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, J. Swinkels en P.C. van der Vegt, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.