Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-06-2011, BS1089, 10/00055

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-06-2011, BS1089, 10/00055

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 juni 2011
Datum publicatie
9 september 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BS1089
Zaaknummer
10/00055

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is eigenaar van een stuk grond van ca 9.500 m². De heffingsambtenaar, op wie de bewijslast van de juiste waarde rust, heeft de grond getaxeerd op € 37.000. Het Hof oordeelt dat de referentieverkopen te ver van de peildatum zijn gerealiseerd en dat die bovendien graslandpercelen betreffen terwijl het in feite gaat om een perceel water, bos struiken en een weg. De taxatie van belanghebbende, zelf taxateur van beroep, wordt door het Hof evenmin gevolgd: de taxatie ontbeert objectief verifieerbare gegevens en aan een door een partij opgemaakt taxatierapport kan naar het oordeel van het Hof niet dezelfde bewijskracht worden toegekend als aan een door een derde opgemaakt rapport. Het Hof komt tot een waardering in goede justitie en verlaagd de aanslag tot € 42,00.Hoger beroep gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00055

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank

's-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 15 december 2009, AWB 07/4423, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Y,

te Y,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de bij beschikking voor de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) vastgestelde waarde van een onroerende zaak, in deze beschikking aangeduid met A-straat 6 grd, per de waardepeildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 (hierna: de beschikking) en de tegelijkertijd aan belanghebbende ter zake van die onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak) opgelegde aanslag in de onroerende zaakbelasting voor het jaar 2005.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 30 november 2007 de beschikking gegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2003 is vastgesteld op € 37.000. Tegelijkertijd is, verenigd in hetzelfde geschrift, aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak de aanslag onroerendezaakbelasting over het jaar 2005 opgelegd ten bedrage van € 52. Belanghebbende heeft tegen de beschikking en die aanslag (hierna: de aanslag) bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken heeft de Heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard en de beschikking alsmede de aanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze laatste uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft vervolgens een door het Hof als conclusie van repliek aangemerkt verslag de dato 5 oktober 2010 van een door hemzelf verrichte taxatie van de waarde van de onroerende zaak ingezonden. De Heffingsambtenaar heeft daarop bij conclusie van dupliek van 21 oktober 2010 gereageerd.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft - met instemming van partijen in het openbaar - plaatsgehad op 18 maart 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende - makelaar in en taxateur van onroerende zaken - is eigenaar en gebruiker van een onbebouwd perceel grond met kadastrale aanduiding Y, sectie --, nr. 000, met een oppervlakte van circa 9.430 m2. Dit perceel bestaat voor ongeveer een derde deel uit water, voor ongeveer een derde deel uit bos, struiken en weg en voor het overige uit grasland. De bestemming van dit perceel is agrarisch gebied met natuurwaarden; het perceel is tevens aangewezen als toeristisch recreatief ontwikkelingsgebied, hetgeen betekent dat toeristische activiteiten in beperkte mate zijn toegestaan. Het perceel kampt met overstromingen van de rivier B, waarbij slib achterblijft.

Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Y en heeft geen huisnummer. het dichtst bij het perceel gelegen huisnummer is A-straat 6.

2.2. Belanghebbende is voorts eigenaar van twee andere in de gemeente Y gelegen onroerende zaken. Dit betreffen een bedrijfsruimte met eigen woning en een daarnaast gelegen door belanghebbende verhuurde woning.

2.3. Omstreeks medio 2007 heeft belanghebbende van de gemeente een vragenformulier ontvangen betreffende een perceel aangeduid als kadastraal perceel ----- - --- - 0000 (9.430 m2). Belanghebbende heeft op dit formulier vermeld dat hij niet alleen eigenaar is van dit perceel, maar dat hij dit perceel ook als particulier gebruikt en wel om te vissen.

2.4. De Heffingsambtenaar heeft op naam van belanghebbende de beschikking gegeven en de aanslag opgelegd. Op het desbetreffende (aanslag)biljet gemeentelijke belastingen/WOZ-beschikking is als onroerende zaak vermeld: A-straat 6 grd, terwijl met betrekking tot de aanslag als belastingsoort is vermeld OZB4, hetgeen volgens een verklaring aan de voet van dit biljet staat voor Onroerende zaakbelasting voor eigenaren van niet-woningen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de onder 2.4 vermelde aanduiding van de onroerende zaak geschied op de wijze zoals ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet WOZ is vereist?

II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Is de in de beschikking vastgesteld waarde tot de juiste hoogte vastgesteld?

Belanghebbende beantwoordt deze beide vragen ontkennend. De Heffingsambtenaar is met betrekking tot beide vragen de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun vorenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan tijdens het onderzoek ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, tot vernietiging van de uitspraken op de bezwaren en primair tot vernietiging van de beschikking en van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de bij de beschikking vastgestelde waarde tot € 20.000 en een dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.

De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

Vraag I

4.1. Het Hof stelt bij de beantwoording van deze vraag voorop dat de onderhavige wettelijke bepaling slechts " een " aanduiding van de onroerende zaak eist en geen specifieke eisen stelt met betrekking tot de wijze waarop een onroerende zaak dient te worden aangeduid.

4.2. Het Hof is van oordeel dat het belanghebbende bij ontvangst van de beschikking redelijkerwijs aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat de beschikking het onder 2.1 vermelde perceel betrof. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende weliswaar eigenaar is van meerdere onroerende zaken in de gemeente Y, maar dat hij in die gemeente slechts eigenaar is van één onbebouwde onroerende zaak, te weten het onder 2.1 vermelde perceel, dat de beschikking de onroerende zaak aanduidt met grd, welke laatste afkorting redelijkerwijs niet anders kan worden uitgelegd dan als: grond, en dat de aanslag bovendien blijkens het (aanslag)biljet betrekking heeft op een niet-woning. Voorts neemt het Hof hierbij in aanmerking dat voordat de beschikking is gegeven belanghebbende het onder 2.3 vermelde formulier heeft ontvangen en ingevuld, en dat hij in dat formulier heeft geantwoord niet alleen eigenaar, maar ook gebruiker te zijn van het perceel met aanduiding ODR01 M 119 G 0000 (9.430 m2).

4.3. Gelet op het vorenstaande moet vraag I bevestigend worden beantwoord.

Vraag II

4.4. Bij de onderhavige beschikking heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak naar de waardepeildatum

1 januari 2003 vastgesteld op € 37.000, welke waarde hij bij de uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd.

4.5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan die zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt in dit geval als waardepeildatum 1 januari 2003.

4.6. De Heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op twee verkoopprijzen ter zake van de verkoop van twee in de gemeente Y gelegen percelen grasland met verkoopdata 6 juli 2001 en 23 juli 2001. Voorts beroept hij zich op de waarde van grasland met een agrarische bestemming in het onderhavige gebied volgens de Taxatiewijzer Kengetallen Agrarische Grondprijzen van het WOZ-Datacenter.

4.7. Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde van € 37.000 tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe overweegt het Hof als volgt. De door de Heffingsambtenaar genoemde verkopen zijn te ver van de waardepeildatum gerealiseerd om als referentieverkoop te kunnen dienen en bovendien betreft het percelen grasland, terwijl het onderhavige perceel voor een groot deel bestaat uit water, bos, struiken en weg. Gelet op dit laatste heeft de Heffingsambtenaar met vorenvermelde Taxatiewijzer evenmin aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Voorts staat vast dat de onroerende zaak te lijden heeft van overstromingen van B waarbij slib achterblijft, terwijl gesteld noch gebleken is dat bij de door de Heffingsambtenaar genoemde referentieverkopen deze overlast zich eveneens zou voordoen.

4.8. Belanghebbende verdedigt een waarde van € 20.000 en beroept zich daarbij op een door hemzelf - in zijn hoedanigheid van makelaar in en taxateur van onroerende zaken - opgesteld waardeverslag van 5 oktober 2010. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met dit verslag de door hem voorgestane waarde niet aannemelijk heeft gemaakt. Niet alleen ontbeert dit verslag een onderbouwing met objectief verifieerbare gegevens, zoals bijvoorbeeld vergelijkbare verkopen omstreeks de waardepeildatum, maar tevens kan aan dit verslag niet dezelfde bewijskracht worden toegekend als aan een waardering van een derde, die zelf geen belang heeft bij de uitkomst van die waardering.

4.9. Nu naar het oordeel van het Hof de Heffingsambtenaar noch belanghebbende de door hen verdedigde waarde aannemelijk hebben gemaakt, dient het Hof, rekening houdende met hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd in de gedingstukken en tijdens het onderzoek ter zitting, de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vast te stellen. Het Hof stelt de waarde van de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2003 in goede justitie vast op € 30.000.

4.10. Nu belanghebbende geen aparte grieven tegen de aanslag heeft aangevoerd, gaat het Hof ervan uit dat belanghebbende een vermindering van de aanslag wenst overeenkomstig de nader vastgestelde waarde van de onroerende zaak. Het Hof zal derhalve de aanslag verminderen tot een ten bedrage van 30.000/37.000 x € 52 is, afgerond, € 42.

4.11. Gelet op het vorenstaande moet vraag II ontkennend worden beantwoord.

Slotsom

4.12. Het gelijk is gedeeltelijk aan de zijde van belanghebbende. Beslist moet worden als hierna is vermeld.

Ten aanzien van het griffierecht en de proceskosten

4.13. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de gemeente Y aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 110 te vergoeden.

4.14. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van dat beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op de door belanghebbende ter zake van het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten ad € 7 (openbaar vervoer tweede klasse) plus verletkosten ad € 106,18 (2 uur à € 53,09 (maximum)) is in totaal € 113,18. Nu tijdens het onderzoek ter zitting tevens de - overigens niet met de onderhavige zaak samenhangende - zaak met Hofkenmerk nr. 10/00459 van belanghebbende is behandeld, zal het Hof in de onderhavige zaak een vergoeding toekennen van 1/2 x € € 113,18 is € 56,59.

4.15. Voor vergoeding van het door belanghebbende ter zake van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht en van de door belanghebbende ter zake van dat beroep in redelijkheid gemaakte proceskosten, ziet het Hof geen reden, nu de Rechtbank redelijkerwijs tot het oordeel heeft kunnen komen dat belanghebbendes grief inzake de waarde van de onroerende zaak tardief was en de uitspraak van de Rechtbank voor het overige in stand blijft.

5. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraken van de Heffingsambtenaar met

- betrekking tot de beschikking en de aanslag,

- wijzigt de beschikking in dier voege, dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2003 wordt vastgesteld op € 30.000,

- vermindert de aanslag tot een ten bedrage van € 42,

- gelast dat de gemeente Y aan belanghebbende

- vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 110, en

- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, tot een bedrag van € 56,59.

Aldus gedaan op: 24 juni 2011 door P. Fortuin, voorzitter, N. van Beelen en J.A. Meijer, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.