Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-08-2011, BU2917, 11/00034

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-08-2011, BU2917, 11/00034

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 augustus 2011
Datum publicatie
31 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU2917
Zaaknummer
11/00034

Inhoudsindicatie

Belanghebbende voldoet niet aan urencriterium

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 11/34

Uitspraak op het hoger beroep van

mevrouw X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 november 2010, nummer AWB 10/809 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, hierna: de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (IB/PVV), aanslagnummer 0000.00.000.H76.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.765, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord. De Inspecteur heeft ter zitting het incidenteel hoger beroep ingetrokken en verklaard dat hetgeen hij aanvoert in zijn beroepschrift in incidenteel hoger beroep slechts als verweer moet worden aangemerkt.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 23 juni 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende, gehuwd, geboren 24 juni 1962, was in het onderhavige jaar in dienstbetrekking bij het A te B. Zij verichtte haar werkzaamheden in nachtdienst, in een schema "5 dagen op, 9 dagen af", dat wil zeggen: om de twee weken gedurende vijf opvolgende nachten, van woensdag tot en met zondag van 23:15 tot 08:15 uur.

2.2. In oktober 2006 is belanghebbende een praktijk begonnen onder de naam "C". In het jaar 2006 heeft zij 14 facturen uitgeschreven en een omzet behaald van € 706.

2.3. In het onderhavige jaar, 2007, gaf zij 94 consulten en behaalde zij een omzet van € 4.446.

2.4. Een consult duurde een uur. Per consult was belanghebbende echter ook tijd kwijt aan voorbereiding en verslaglegging. De daarmee gemoeide tijd bedroeg ongeveer anderhalf uur per consult.

2.5. Belanghebbende verrichtte haar consulten vanuit een werkruimte aan huis.

2.6. Belanghebbende hield een agenda bij waarin zij aantekeningen maakte van haar afspraken en activiteiten. Aan de hand van deze agenda heeft zij een overzicht gemaakt van het aantal uren dat zij kwijt was aan haar activiteiten voor haar praktijk. Voor een overzicht van haar activiteiten en de daarmee gemoeide uren, verwijst het Hof naar onderdeel 2.5 van de uitspraak van de Rechtbank.

2.7. Tevens heeft belanghebbende in het jaar 2007 een aanvang gemaakt met het opstarten van een zorgboerderij. Zij voerde gesprekken met verschillende instanties, met de eigenaar van de boerderij en de aannemer; zij maakte een werkbezoek, raadpleegde vakliteratuur en bronnen op het internet, bezocht een symposium en begon met het maken van een ondernemingsplan. De zorgboerderij had als doel het bieden van dagopvang aan licht dementerende ouderen.

2.8. Volgens het ondernemingsplan zou de boerderij starten in de zomer van 2009. Ter zitting heeft belanghebbende medegedeeld dat, onder meer vanwege de economische crisis, de zorgboerderij nog niet van start was gegaan.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag: voldoet belanghebbende aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)? Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Tussen partijen is niet langer in geschil dat belanghebbendes activiteiten een onderneming vormen. De Inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt dat sprake was van resultaat uit overige werkzaamheden ingetrokken.

3.3. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. De Inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt dat de opbrengst van belanghebbendes activiteiten als overgangsconsulente aangemerkt zouden moeten worden als resultaat uit overige werkzaamheden, en niet als winst uit onderneming, laten varen. Hij neemt nu het standpunt in, dat deze activiteiten hetzij een onderneming vormen, hetzij een zelfstandig uitgeoefend beroep. De opbrengst daarvan vormt, hoe dan ook, winst uit onderneming. De Inspecteur heeft voorts ter zitting gesteld dat de uren die belanghebbende heeft besteed aan het opzetten van de zorgboerderij aangemerkt kunnen worden als uren besteed aan een onderneming.

4.2. Partijen zijn het er derhalve ter zitting over eens geworden, dat belanghebbendes activiteiten als zorgconsulente en de activiteiten voor het opzetten van een zorgboerderij, als ondernemingsactiviteiten moeten worden aangemerkt. Nu partijen daarbij geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, zal het Hof hen daarin volgen.

4.3. De Inspecteur bestrijdt echter het aantal door belanghebbende geclaimde uren, zowel voor wat betreft de zorgboerderij als voor wat betreft haar activiteiten als overgangsconsulente.

4.4. Belanghebbende stelt, dat zij in totaal (1367,5 uur als overgangsconsulente en 183 uur voor het opstarten van de zorgboerderij)ofwel in totaal 1550,5 uur aan werkzaamheden voor ondernemingen heeft besteed. De Inspecteur heeft de stelling van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

4.5. Voor wat de werkzaamheden als overgangsconsulente

betreft, acht de Inspecteur de verhouding tussen de "directe" en "indirecte" uren ongeloofwaardig groot. Voorts acht hij

bepaalde specifiek benoemde posten ongeloofwaardig: het gaat

onder meer om de post "schoonmaken praktijk", waarvoor belanghebbende - die 94 consulten heeft gegeven - stelt 230 uur nodig te hebben gehad; de post "info internet/vakliteratuur" (waarvoor belanghebbende 240 uur claimt); de post "afspraken maken/telefonische consulten" (60 uur), de post "flyers rondbrengen verwijzers" (147 uur) en de post "bellen verwijzers" (140 uur). Indien men voor het schoonmaken één uur per week hanteert, en voor de overige posten 50% van de geclaimde uren - hetgeen hij, hoewel het hem ruim voorkomt, bereid is te doen - dan nog haalt belanghebbende de wettelijk vereiste 1225 uur niet, ook niet als men alle geclaimde uren van de zorgboerderij meetelt. Wat betreft de uren voor het opstarten van de zorgboerderij, is de Inspecteur van oordeel dat gezien de omschrijving van de werkzaamheden, ongeloofwaardig is dat deze 183 uur hebben in beslag genomen. Hij wil 83 uren aanvaarden, voor het meerdere moet belanghebbende bewijs leveren, hetgeen zij op geen enkele wijze gedaan heeft.

4.6. Belanghebbende stelt dat de uren niet achteraf zijn geschat, maar dat zij deze heeft herleid uit de door haar, in de loop van het jaar bijgehouden, agenda. Zij stelt dat het wellicht moeilijk te geloven is, maar dat zij daadwerkelijk al haar tijd in de genoemde activiteiten heeft gestoken. Het trok een zware wissel op het gezin, maar zij en haar echtgenoot, en haar kinderen, hebben zich erop ingesteld. Belanghebbende was dag en nacht bezig.

4.7. Op belanghebbende rust de bewijslast dat zij voldoet aan het urencriterium.

4.8. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aan haar bewijslast voldaan. Belanghebbendes urenoverzicht is (mede) gebaseerd op - aan de hand van haar agenda - geschatte tijdsbestedingen, die, gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, het Hof niet aannemelijk voorkomen. De door belanghebbende ingebrachte bescheiden, noch de toelichting ter zitting, nopen tot een ander oordeel.

4.9. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbendes hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.10. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op

door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter,

T.A. Gladpootjes en H.M.N. Schonis, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 4 augustus 2011

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.