Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-09-2011, BU6739, 11/00059
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-09-2011, BU6739, 11/00059
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 september 2011
- Datum publicatie
- 5 december 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2011:BU6739
- Zaaknummer
- 11/00059
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft, na verstrijken van de laatst gegeven termijn, een brief aan de inspecteur gestuurd met daarin een loonopgave van zijn Nederlandse Anw-uitkering. Belanghebbende schrijft dat hij daarnaast nog een gering inkomen in België heeft genoten waarover hij in België belasting heeft betaald. Belanghebbende bestrijdt niet dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende in België bestuurder is van diverse vennootschappen. De inspecteur , die een inkomen naar redelijkheid dient vast te stellen, stelt dat een reële arbeidsbeloning € 50.000,- is en het Hof oordeelt dat dit niet onredelijk is. Belanghebbende heeft verder niets gesteld over zijn Belgische inkomsten en dus niet doen blijken dat de aanslag te hoog is. Hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 11/00059
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 december 2010, nummer AWB 10/1054 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 en de daarbij bij beschikking vastgestelde verzuimboete.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000, alsmede bij beschikking een boete van € 113.
De aanslag en - naar het Hof begrijpt - de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
In de beroepsfase bij de Rechtbank heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd door alsnog rekening te houden met een bedrag van € 1.849 aan ingehouden loonheffing.
Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voorzover deze betrekking heeft op de aanslag, de aanslag gehandhaafd zoals die na de ambtshalve vermindering is komen te luiden, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 23 juni 2011 te
's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord
de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen. Bij faxbericht van 22 juni 2011 aan het Hof heeft gemachtigde bericht dat hij niet in de gelegenheid is aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling.
1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
"2.1. Het aangiftebiljet IB/PV over het jaar 2006 is in februari 2007 aan belanghebbende uitgereikt. Op 8 juli 2008 is aan belanghebbende een aanmaning voor het doen van aangifte over het onderhavige jaar verzonden. Daarbij is de gelegenheid geboden om tot 30 juli 2008 de aangifte in te dienen. Bij brief van 28 mei 2009 is nogmaals de gelegenheid geboden om de aangifte in te dienen. Daarbij is een termijn gesteld tot 23 juni 2009.
2.2. Met dagtekening 28 juni 2009 stuurt belanghebbende een brief aan de Belastingdienst. Als bijlage bij de brief heeft belanghebbende kopieën van de jaaropgaven over de jaren 2006 tot en met 2008 van zijn Anw-uitkering in Nederland gevoegd. In genoemde brief geeft belanghebbende aan dat hij naast de Anw-uitkering in Nederland een gering inkomen in België heeft waarover hij aldaar belasting betaalt.
In het onderhavige jaar heeft belanghebbende aan Anw-uitkering een bedrag ontvangen van € 5.432. Daarover is aan loonheffing een bedrag van € 1.849 ingehouden."
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende overtuigend aangetoond dat en in hoeverre de aanslag onjuist is?
II. Heeft de Inspecteur de aanslag gebaseerd op een redelijke schatting?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vernietiging van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Gronden
Vooraf en ambtshalve
4.1. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is ter zitting verschenen. Bij faxbericht van 22 juni 2011 heeft gemachtigde aan het Hof bericht dat hij niet in de gelegenheid was om de mondelinge behandeling bij te wonen. In dit faxbericht reageert gemachtigde summier op het verweerschrift van de Inspecteur.
Het Hof heeft kennisgenomen van dit faxbericht na sluiting van het onderzoek ter zitting. De Inspecteur heeft voorafgaande aan en tijdens de zitting geen kennis kunnen nemen van de inhoud van dit faxbericht. De opmerkingen van gemachtigde hebben betrekking op het door de Inspecteur in zijn verweerschrift vermelden van de strafprocedure tegen belanghebbende. Aangezien de Inspecteur de uitkomst van die procedure (vrijspraak) in zijn verweerschrift heeft bevestigd, ziet het Hof geen reden voor heropening van het onderzoek.
Ten aanzien van het geschil
4.2. In hoger beroep bestrijdt belanghebbende niet langer dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bepaalt onder meer dat, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de Rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Op grond van artikel 27i van de AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
4.3. Belanghebbende heeft gesteld dat hij naast de Anw-uitkering slechts een gering in België belast inkomen heeft genoten. Belanghebbende heeft geen gegevens overgelegd over deze inkomsten uit België. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat belanghebbende bestuurder is van diverse vennootschappen. In december 2005 heeft belanghebbende namens enkele vennootschappen opdrachtbevestigingen getekend voor het het samenstelling van jaarrekeningen door A. In augustus 2006 heeft belanghebbende namens een aantal vennootschappen volmachten ondertekend op grond waarvan B voor en namens deze vennootschappen gemachtigd wordt op te treden in bezwaarprocedures tegen aanslagen vennootschapsbelasting. Belanghebbende heeft ook op 4 april 2006 in zijn hoedanigheid van enig bestuur van C BV gehandeld bij het totstandbrengen van een statutenwijziging. Het Hof is van oordeel dat het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dergelijke activiteiten tegen betaling plaatsvinden. Behoudens - door belanghebbende te leveren - tegenbewijs, waartoe belanghebbende niets heeft aangevoerd, acht het Hof daarom aannemelijk dat belanghebbende voor zijn activiteiten als bestuurder of vertegenwoordiger van die vennootschappen een beloning heeft ontvangen.
4.4. Het gegeven dat de zogenoemde omkering van de bewijslast van toepassing is, ontslaat de Inspecteur niet van de verplichting het inkomen naar redelijkheid vast te stellen. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 50.000. De Inspecteur heeft naast de Anw-uitkering, de overige inkomsten van belanghebbende geschat op € 44.568. De Inspecteur stelt terecht dat hij bij zijn schatting mag uitgaan van een "reële arbeidsbeloning", dat wil zeggen een beloning die passend is bij het soort werkzaamheden dat belanghebbende verricht. Gelet op hetgeen hiervóór is vastgesteld omtrent inkomsten uit België en inkomsten uit diverse vennootschappen waarvoor belanghebbende als bestuurder of vertegenwoordiger is opgetreden, acht het Hof de schatting van de Inspecteur niet onredelijk.
4.5. Belanghebbende heeft geen gegevens verstrekt omtrent zijn inkomsten uit België. Evenmin heeft belanghebbende gegevens verstrekt omtrent zijn activiteiten voor de diverse vennootschappen namens welke hij rechtshandelingen heeft verricht. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat en in hoeverre het inkomen tot een te hoog bedrag is vastgesteld en de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.6. Gelet op al hetgeen hiervóór is overwogen, acht het Hof het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof
- verklaart het hoger beroep ongegrond
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 9 september 2011 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en H.M.N. Schonis, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.