Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-09-2011, BU8497, 10/00679
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-09-2011, BU8497, 10/00679
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 september 2011
- Datum publicatie
- 19 december 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2011:BU8497
- Zaaknummer
- 10/00679
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is gebruiker van een verzorgingstehuis op een perceel van 13.000 m2 , waarvan 3.600 m2 is bebouwd. In het verwijzingsarrest (HR 17 september 2010, nr. 09/02251,
) is vastgesteld dat 49% van de waarde van de opstal is toe te rekenen aan de woondelen en dat daarom ook 49% van de waarde van de ondergrond aan die woondelen dient ter worden toegerekend. De onbebouwde grond is als regel dienstbaar aan de opstal. Dat brengt mee dat als regel kan worden aangenomen dat die onbebouwde grond in dezelfde mate aan dezelfde doeleinden dienstbaar is als de opstal. Deze regel leidt slechts uitzondering indien de functie van de onbebouwde grond zo nauw met de functie van een bepaald deel van de opstal samenhangt, dat daaraan dezelfde kwalificatie moet worden toegekend als aan dat deel van de opstal. Het ligt op de weg van de partij die een uitzondering op de regel bepleit om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoet aan de op haar rustende bewijslast om de uitzondering te bewijzen. De onbebouwde grond is dan niet hoofdzakelijk dienstbaar aan woondoeleinden en kan niet delen in de gebruikersfaciliteit van art. 220f, lid 8, van de Gemeentewet.Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Derde meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 10/00679
Uitspraak op het hoger beroep van
de Heffingsambtenaar van de gemeente Y,
hierna: de Heffingsambtenaar
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank) van 27 september 2007, nummer AWB 07/95, in het geding tussen
Stichting X,
gevestigd te Y,
hierna: belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 wegens het gebruik van de onroerende zaak A-straat 1 te Y (hierna: de onroerende zaak) een aanslag in de onroerendezaakbelasting opgelegd ten bedrage van € 5.885, berekend naar een heffingsmaatstaf van € 3.439.905, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar is verminderd tot een aanslag berekend naar een heffingsmaatstaf van € 2.201.539.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 285. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd berekend naar een heffingsmaatstaf van € 1.754.352.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd naar € 3.759, berekend naar een heffingsgrondslag van € 2.197.508.
1.4. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Y (hierna: het College) heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 17 september 2010, nr 09/02251, LJN BL5638, heeft de Hoge Raad het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond verklaard, het beroep in cassatie van het College gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.5. Belanghebbende en de Heffingsambtenaar zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld tot een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest. Belanghebbende heeft bij brief van 3 november 2010 een conclusie ingezonden; de Heffingsambtenaar heeft bij brief van 30 november 2010 een reactie op het arrest en op de conclusie van belanghebbende ingezonden.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 mei 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.
1.7. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, 23 (lucht)foto's van de onroerende zaak overgelegd.
1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.10. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een verzorgingshuis, gelegen op een perceel van 13.000 m2. De bebouwde oppervlakte is 3.600 m2.
2.2. De opstal bestaat uit drie tot vijf bouwlagen met een totale vloeroppervlakte van 13.312 m2. Het onbebouwde deel van het perceel bestaat uit toegangswegen, parkeerplaatsen en tuin. De onbebouwde grond is niet afgebakend en is niet direct toegankelijk vanuit de woondelen van de onroerende zaak. De toegangswegen en parkeerplaatsen worden gebruikt door zowel de bewoners als het personeel, bezoekers en toeleveranciers.
2.3. De waarde van de onroerende zaak is € 3.439.905, waarvan € 1.892.905 is toe te rekenen aan de opstal en € 1.547.000 aan de grond (€ 119 per m2).
2.4. Van de waarde van de opstal is 49 percent toe te rekenen aan delen die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden (hierna: de woondelen) in de zin van artikel 220f, lid 8, van de Gemeentewet (tekst 2006; hierna: de Gemeentewet), oftewel 49 percent van € 1.892.905 is € 927.523.
2.5. De waarde van de ondergrond van de opstal bedraagt 3.600 m2 x € 119 is € 428.400.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft de hoogte van de vermindering van de aanslag op grond van artikel 220f, lid 8, Gemeentewet.
Partijen zijn, na verwijzing, eensgezind van mening dat 49 percent van de bebouwde grond kan worden aangemerkt als in hoofdzaak dienstbaar aan woondoeleinden in de zin van voormelde bepaling. De onbebouwde grond is volgens belanghebbende in het geheel, en volgens de Heffingsambtenaar in het geheel niet, aan te merken als in hoofdzaak dienstbaar aan woondoeleinden in de zin van voormelde bepaling.
3.2. Partijen doen hun standpunten na verwijzing steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag berekend naar een heffingsgrondslag van € 1.183.866. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Artikel 220f, lid 8, Gemeente wet, luidt als volgt:
"De aanslag van de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a, kan worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. (...)".
4.2. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest het volgende overwogen en beslist:
"(...)
4.2.1. Bij de beoordeling van die klachten dient te worden vooropgesteld dat de ondergrond van een opstal dienst doet als drager van die opstal in al zijn onderdelen. Die ondergrond heeft aldus geen andere functie dan de opstal. Dit onlosmakelijke functionele verband tussen ondergrond en opstal brengt mee dat de ondergrond niet kan worden aangemerkt als een van de opstal te onderscheiden deel van de onroerende zaak in de zin van artikel 220f, lid 8, van de Gemeentewet. Als gevolg hiervan dient de waarde van de ondergrond voor de toepassing van die wettelijke bepaling aan de woondelen en de overige delen van de opstal te worden toegerekend naar evenredigheid met de waarde van die delen.
4.2.2. Nu 49 percent van de waarde van de onderhavige opstal is toe te rekenen aan de woondelen, dient eveneens 49 percent van de waarde van de ondergrond aan die woondelen te worden toegerekend.
4.3.1. Verder dient te worden vooropgesteld dat het onbebouwde deel van een onroerende zaak een van de opstal met zijn ondergrond te onderscheiden deel van die onroerende zaak vormt. Voor verzorgingshuizen als het onderhavige geldt dat dergelijke onbebouwde grond als regel dienstbaar is aan die opstal. Dat brengt mee dat als regel kan worden aangenomen dat die grond in dezelfde mate aan dezelfde doeleinden dienstbaar is als de opstal.
4.3.2. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien de functie van de onbebouwde grond, of specifieke delen daarvan, zo nauw met de functie van een bepaald deel van de opstal samenhangt, dat daaraan dezelfde kwalificatie moet worden toegekend als aan dat deel van de opstal. Te denken valt aan een terras dat grenst aan en in gebruik is met een in hoofdzaak tot woning dienend deel van het verzorgingshuis. Het ligt op de weg van de partij die toepassing van deze uitzondering bepleit om de daartoe benodigde feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen.
4.3.3. Nu in het onderhavige geval de woondelen voor minder dan 70 percent deel uitmaken van de opstal als geheel, brengt het voorgaande mee dat de bij die opstal behorende onbebouwde grond in beginsel niet hoofdzakelijk dienstbaar is aan woondoeleinden. Dit onbebouwde deel kan als gevolg daarvan niet delen in de gebruikersfaciliteit van artikel 220f, lid 8, van de Gemeentewet, afgezien van eventuele toepassing van de in 4.3.2 bedoelde uitzondering.
(...)".
4.3. Ingevolge de Hoge Raad in 4.2.2 van zijn arrest heeft overwogen, dient 49 percent van de waarde van de ondergrond aan de woondelen te worden toegerekend; dit is 49 percent van € 428.400 (zie 2.5) oftewel € 209.916.
4.4. Ten aanzien van de onbebouwde grond beroept belanghebbende zich op de in 4.3.2 van het arrest genoemde uitzondering. Het ligt derhalve op de weg van belanghebbende om de voor de uitzondering benodigde feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen.
4.5. De feiten en omstandigheden die belanghebbende heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling worden betwist door de Heffingsambtenaar. Tegenover deze betwisting heeft belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan, omdat aan hetgeen belanghebbende stelt en aan foto's is overgelegd naar het oordeel van het Hof niet de conclusie kan worden verbonden dat de onbebouwde grond, of specifieke delen daarvan, hoofdzakelijk dienstbaar is aan woondoeleinden.
4.6. De waarde van de delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden als bedoeld in artikel 220f, lid 8, Gemeentewet, kan alsdan worden gesteld op € 927.523 (zie 2.4) plus € 209.916 (zie 4.3), in totaal € 1.137.439. Dit is 33,066 percent van de waarde van de onroerende zaak. De vermindering van de aanslag, bedoeld in voormelde bepaling, bedraagt dan 33,066 percent van € 5.885 is € 1.946 zodat de aanslag moet worden verminderd naar een bedrag van € 3.939. Nu de aanslag bij uitspraak op bezwaar reeds is verminderd met 36 percent tot een berekend naar een heffingsmaatstaf van € 2.201.539 is de aanslag eerder te laag dan te hoog.
4.7. Uit het vorenoverwogene volgt, dat het hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond is, dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd en dat het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingediende beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de gemeente Y inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus gedaan op: 22 september 2011 door P. Fortuin, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en A.J. van Soelen, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.