Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-09-2011, BV2377, 11/00063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-09-2011, BV2377, 11/00063

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 september 2011
Datum publicatie
1 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2377
Zaaknummer
11/00063

Inhoudsindicatie

Belanghebbende dient een verzoek in waarin zij vraagt om herziening van de uitspraak van het Hof. Uit dit verzoek, dat in eerste instantie werd gezien als een verkeerd geadresseerd beroep in cassatie, blijkt niet van nieuwe feiten of omstandigheden. Het gaat verzoekster om een correcte vaststelling van de proceskostenvergoeding, waarbij verzoekster stelt dat het Hof ten onrechte geen rekening gehouden heeft met het arrest van de Hoge Raad , LJN AP3803 en de uitspraak van de afdeling rechtspraak van de RvS, LJN BK0838.

De aangehaalde jurisprudentie kan niet worden gezien als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8: 88, lid 1, Awb. Verzoek om herziening ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00063

Uitspraak op het verzoek van

de erven van mevrouw X,

wonende te Y (Spanje),

hierna: verzoekers,

tot herziening in de zin van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, van 12 mei 2010, kenmerk 09/00374, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 juli 2009, nummer AWB 08/3796, in het geding tussen de erven van mevrouw X, en de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) betreffende na te noemen beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan mevrouw X (erflaatster) is voor het jaar 2006 een beschikking "Niet in Nederland belastbaar inkomen" afgegeven waarbij het wereldinkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 4.890, het verzamelinkomen in Nederland op € 332 en het niet in Nederland belastbaar inkomen (hierna ook: NiNbi) op € 4.558.

Na daartegen gemaakt bezwaar zijn, naar het Hof verstaat, de inkomenselementen van de beschikking bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. De erven van mevrouw X zijn van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de erven hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft op 12 mei 2010 uitspraak op het hoger beroep gedaan. Afschriften van de uitspraak zijn op 12 mei 2010 aan partijen verzonden.

1.3. Bij brief van 17 mei 2010, bij het Hof binnengekomen op 18 mei daaropvolgend, heeft de gemachtigde van de erven het Hof onder meer verzocht de uitspraak van 12 mei 2010 te herzien.

1.4. Bij uitspraak van 22 november 2010 heeft het Hof ten aanzien van het verzoek om herziening bepaald dat de griffier dit verzoek doorstuurt naar de Hoge Raad. Het Hof heeft hiertoe overwogen:

"2.2. Ingevolge artikel 8:88, lid 1, van de Awb kan op verzoek van een partij binnen de in dat artikel aangegeven grenzen een onherroepelijk geworden uitspraak worden herzien die berust op een ondeugdelijke feitelijke grondslag.

Onderwerp van een herzieningsverzoek dient dan ook een onherroepelijk geworden einduitspraak te zijn, dat wil zeggen een uitspraak die rechtens onaantastbaar is geworden.

Vast staat dat ten tijde van het indienen van het verzoek de uitspraak, waarvan herziening wordt gevraagd, nog niet onherroepelijk was en dat daartegen nog een gewoon rechtsmiddel kon worden ingesteld. Herziening heeft het karakter van een buitengewoon rechtsmiddel en kan derhalve in het onderhavige geval geen toepassing vinden.

Wel dient het verzoek met toepassing van het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb doorgezonden te worden naar de Hoge Raad."

1.5. Bij brief van 22 november 2010 is de brief van de erven van 17 mei 2010 met bijlagen doorgestuurd naar de Hoge Raad met het verzoek de behandeling over te nemen.

1.6. Bij brief van 17 januari 2011 heeft de griffier van de Hoge Raad de stukken geretourneerd en daarbij het Hof bericht als volgt:

"Nu uit nader ingekomen brieven van belanghebbende van 5 december 2010 en 5 januari 2011 blijkt dat belanghebbende met zijn brief van 17 mei 2010 niet de bedoeling had beroep in cassatie in te stellen, maar een verzoek tot herziening van de uitspraak van het Hof, doe ik u ter verdere behandeling bijgaande stukken toekomen."

1.7. Ter zake van het verzoek om herziening heeft de griffier op grond van artikel 8:88, lid 2, in verbinding met artikel 8:41 van de Awb van verzoekers een griffierecht geheven van € 111.

1.8. In de aan het Hof gerichte brief van 23 januari 2011 staat voor zover van belang het volgende:

"(...)

Onderwerp: Toepassing "Besluit Proceskostenvergoeding Bestuursrecht, BPB", ingevolge jurisprudentie Raad van State, LJN BK0838 (Verliezend bestuursorgaan dient kosten te vergoeden).

(...)

(...) Ik verzoek u dan ook deze zaak thans door te geven aan de Raad van State, die wat het onderwerp betreft bindende beslissingen heeft genomen.

(...)"

1.9. Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben verzoekers vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

In deze stukken vragen verzoekers het Hof gebruik te maken van de Raad van State als rechtsmiddel.

1.10. De zitting heeft plaatsgehad op 18 augustus 2011 te

's-Hertogenbosch. Aldaar is toen de Inspecteur verschenen en gehoord.

De gemachtigde van verzoekers heeft in zijn brief van 14 juli 2011 het Hof laten weten dat hij op de vastgestelde rechtszitting niet aanwezig zal zijn.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. De gronden van de beslissing

Ten aanzien van het verzoek

2.1. Verzoekers hebben naar volgt uit de brief van 17 januari 2011 van de griffier van de Hoge Raad te kennen gegeven dat het niet hun bedoeling is (geweest) beroep in cassatie in te stellen tegen de uitspraak van het Hof van 12 mei 2010. Hieruit volgt dat het onderwerp van het herzieningsverzoek de onherroepelijk geworden uitspraak van het Hof van 12 mei 2010 is.

2.2. De mogelijkheid tot herziening is gegeven om - binnen de in artikel 8:88 van de Awb aangegeven grenzen - beslissingen te herstellen die berusten op een ondeugdelijke feitelijke grondslag.

Ingevolge artikel 8:88, lid 1, van de Awb kan een onherroepelijke uitspraak van het Hof slechts worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak, die tevens bij de indiener van het verzoekschrift tot herziening vóór die uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die voorts, waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.3. Aan het Hof is de vaststelling van de feiten opgedragen. Het Hof heeft onder 2.1 en 2.2 van zijn uitspraak van 12 mei 2010 de feiten vastgesteld. Uit het verzoek om herziening blijkt niet dat hetgeen het Hof in die uitspraak als feiten heeft vastgesteld, geen stand zou kunnen houden als gevolg van nieuw gebleken feiten en omstandigheden, laat staan van feiten of omstandigheden van vóór die uitspraak. Verzoekers stellen immers niet die feiten ter discussie. Het is hen alleen te doen om een correcte vaststelling van de proceskostenvergoeding ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht en, naar het Hof begrijpt, om vergoeding van het griffierecht. Zij hebben daartoe aangevoerd dat het Hof bij zijn uitspraak van 12 mei 2010 verzuimd heeft rekening te houden met de uitspraak van de Hoge Raad, LJN AP3803, en de uitspraak van de Raad van State, LJN BK0838. In de brief van 11 juli 2011 hebben zij hier nog aan toegevoegd, dat met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 februari 2010, LJN BL5578, de uitspraak van de Rechtbank van 7 juli 2009, 08/3797, en van het Hof van 22 november 2010, 09/00374, als vernietigd dienen te worden beschouwd.

2.4. Het Hof is van oordeel dat het verzoekschrift, de aanvulling daarop en de overige gedingstukken geen feiten of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 8:88, lid 1, onderdelen a en b, van de Awb bevatten. De door verzoekers aangehaalde jurisprudentie kan met name niet worden aangemerkt als een feit dat of een omstandigheid die heeft plaatsgevonden vóór het arrest waarvan herziening wordt gevraagd. Derhalve moet het verzoek om herziening ongegrond worden verklaard.

2.5. Aangezien de beslissing op het onderhavige verzoek om herziening is voorbehouden aan het Hof, bestaat er geen reden om het verzoek door te sturen naar de Raad van State noch om enige uitspraak van de Raad van State te volgen.

Ten aanzien van het griffierecht

2.6. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

2.7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

3. Beslissing

Het Hof verklaart het verzoek tot herziening ongegrond.

Aldus gedaan op 30 september 2011 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.