Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-10-2011, BV2379, 10/00304

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-10-2011, BV2379, 10/00304

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 oktober 2011
Datum publicatie
1 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2379
Zaaknummer
10/00304
Relevante informatie
Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 30-03-2024 tot 01-01-2025], Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 30-03-2024 tot 01-01-2025] art. 15.33

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is als vereniging actief op het gebied van de paardensport. Zij exploiteert een manege met kantine; het perceel van de manege bedraagt 3.830 m² en is in erfpacht uitgeven. Partijen zijn het erover eens dat uitgegaan moet worden van de gecorrigeerde vervangingswaarde. De waarde van de opstal is niet langer in geschil.

Het geschil spitst zich toe op de waarde van het grondperceel. De gemeente verdedigt een waarde gelijk aan 50% van de door de gemeente gehanteerde uitgifteprijs, de rechtbank heeft in haar uitspraak de waarde van de grond afgeleid uit verkooptransacties van referentieobjecten. Het Hof volgt de rechtbank in deze benadering en oordeelt dat indien de gecorrigeerde vervangingswaarde als waardemaatstaf moet worden gehanteerd, de grond- en opstalprijs moeten worden onderscheiden. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00304

Schriftelijke uitspraak op het

hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Z,

hierna: de heffingsambtenaar,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank

's-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 10 maart 2010, nummer AWB 08/557, in het geding tussen

X te Y,

hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar,

betreffende na te melden beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de wet Woz) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat 13 te Y, voor het belastingjaar 2007 vastgesteld op € 617.000, met als waardepeildatum 1 januari 2005. Bij het nemen van voormelde beschikking (hierna: de beschikking) zijn tevens aanslagen onroerendezaakbelastingen 2007 opgelegd.

1.2. Na tegen de beschikking gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 495.000.

1.3. Belanghebbende is van de uitspraak van de heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 285.

1.4. Bij schriftelijke uitspraak van 10 maart 2010 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 353.987, bepaald dat de uitspraak van de Rechtbank in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.

1.5. Tegen deze uitspraak heeft de heffingsambtenaar bij brief van 23 april 2010, bij het Hof ontvangen op 28 april 2010, hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 maart 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de heffingsambtenaar.

1.7. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd op een termijn van zes weken.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende, een vereniging op het gebied van de beoefening van de paarden- en/of ponysport, is gebruiker en genothebbende krachtens zakelijk recht van een manege welke is voorzien van een kantine annex instructielokaal met een oppervlakte van ongeveer 147 m², gelegen aan de voorzijde van de manegehal. Tevens zijn een sanitaire ruimte van 20 m² en een bergruimte van 20 m² aanwezig. De manege is niet voorzien van een paardenstalling. Van de manege wordt tegen betaling aan belanghebbende ook gebruik gemaakt door de paardensportverenigingen B en C.

2.2. Het perceel van de manege betreft in erfpacht uitgegeven grond. De oppervlakte bedraagt 3.830 m². Het perceel is gelegen in het buitengebied in sportpark "D", dat is omgeven door landbouwgrond en jonge aanplant met kikkerpoeltjes. Ook de andere verenigingen in het sportpark hebben de grond in erfpacht.

2.3. Bij de beschikking is aan de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2005 een waarde toegekend van € 617.000. Nadat belanghebbende daartegen in bezwaar was gekomen, heeft de heffingsambtenaar de onroerende zaak laten taxeren door een taxateur van E BV.

2.4. In het daarvan opgemaakte rapport, dat is gedagtekend 23 april 2008, is als waarde een bedrag van € 495.000 vermeld. In zijn uitspraak op het bezwaar heeft de heffingsambtenaar het rapport gevolgd en de waarde van de onroerende zaak nader vastgesteld op € 495.000.

2.5. Bij de taxatie van de onroerende zaak door E BV is er van uitgegaan dat krachtens het ter plaatse geldende bestemmingsplan op het onderhavige perceel een agrarische bestemming rust, met diverse mogelijkheden tot het verlenen van vrijstelling of wijziging daarvan, onder meer ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie van een recreatiebedrijf.

2.6. Ter zitting van de Rechtbank van 19 juni 2009 zijn partijen tot overeenstemming gekomen in die zin dat de bij de uitspraak op bezwaar op € 495.000 vastgestelde waarde was gegrond op onjuiste veronderstellingen omtrent de krachtens het geldende bestemmingsplan bestaande gebruiksmogelijkheden van de onroerende zaak. Partijen zijn het ter zitting ook over eens geworden dat de onroerende zaak beperkte gebruiksmogelijkheden biedt en dat in verband daarmee nader de gecorrigeerde vervangingswaarde diende te worden bepaald.

2.7. De Rechtbank heeft ter voormelde zitting vervolgens het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht geschorst om de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen de onroerende zaak nader te laten taxeren, naar de gecorrigeerde vervangingswaarde. Bij die taxatie is de gecorrigeerde vervangingswaarde vastgesteld op € 511.285. Daarbij is de grondwaarde getaxeerd op € 53 per m² (exclusief 19% btw); de herbouwkosten voor de opstallen zijn bepaald op € 269.727.

2.8. Na de (tweede) zitting, gehouden op 9 februari 2010, heeft de Rechtbank in haar uitspraak overwogen dat niet in geschil is dat de herbouwkosten voor de opstallen € 269.727 bedragen, en vastgesteld dat de in het taxatierapport van 23 april 2008 aan de grond toegekende waarde van € 22 per m² is afgeleid uit een vergelijking van verkooptransacties die zijn gerealiseerd met betrekking tot als referentieobjecten gehanteerde, commercieel geëxploiteerde bedrijven zoals paardenhouderijen, maneges, stoeterijen en paardenfokkerijen.

De Rechtbank heeft in overeenstemming met het vorenstaande de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2005 nader vastgesteld op € 353.987. Tevens heeft de Rechtbank bepaald dat de aanslagen onroerendezaakbelastingen over het heffingsjaar 2007 worden verminderd naar aanslagen, berekend naar een waarde van € 353.987.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2005. Belanghebbende is van oordeel dat die waarde moet worden gesteld op € 353.987, conform de beslissing dienaangaande van de Rechtbank. De heffingsambtenaar verdedigt een waarde van € 495.000.

3.2.1. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.2.2. Ter zitting heeft belanghebbende het volgende toegevoegd:

In het sportpark mag je alleen sport beoefenen en niets anders.

3.2.3. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar het volgende toegevoegd:

Bij de waardebepaling is de waarde als agrarisch bouwblok met erfverhardingen gehanteerd. Bij het onderhavige perceel gaat het om de mogelijkheid van een hoger bebouwingspercentage.

Het maakt niet zoveel uit hoeveel er bij een taxatie aan de grond wordt toegekend en hoeveel aan het gebouw. Als het bij het ene wat meer is, is het bij het andere wat minder.

Als er nog iets bijgeplaatst moet worden, moet van de gemeente grond worden bijgekocht. En dan wordt door de gemeente een bepaalde uitgifteprijs gehanteerd. De bestemming "bijzondere doeleinden" hoort eigenlijk bij woningbouw en daar hoort in de gemeente Z een uitgifteprijs bij van € 106,50 per m².

Bij de onderhavige onroerende zaak gaat het om een incourant object. Je kunt de manege kopen, of daarnaast opnieuw gaan bouwen. Gemeenten hebben altijd gronduitgifteprijzen gehanteerd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4. De gronden voor de beslissing

Ten aanzien van het geschil

4.1. Het Hof volgt de rechtbank in haar vaststelling dat moet worden uitgegaan van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Niet in geschil is dat de herbouwkosten voor de opstallen € 269.727 bedragen. Ook volgt het Hof de Rechtbank in haar vaststelling dat de in het taxatierapport van 23 april 2008 aan de grond toegekende waarde van € 22 per m² is afgeleid uit een vergelijking van verkooptransacties die zijn gerealiseerd met betrekking tot als referentieobjecten gehanteerde, commercieel geëxploiteerde bedrijven zoals paardenhouderijen, maneges, stoeterijen en paardenfokkerijen.

4.2. De Rechtbank heeft terecht vergeleken met prijzen voor grond, gerealiseerd bij vergelijkbare transacties, met dien verstande dat het bij de grond van de manege, in tegenstelling tot de grond bij de vergeleken transacties, slechts gaat om in erfpacht uitgegeven grond. Het Hof volgt niet de zienswijze van de heffingsambtenaar dat in het geval van belanghebbende zonder meer als vergelijkingsmaatstaf moet worden genomen 50% van de door de gemeente Z gehanteerde gronduitgifteprijs van € 106,50 per m².

4.3. De heffingsambtenaar, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak, per de waardepeildatum 1 januari 2005, meer bedraagt dan € 353.987, zoals door de Rechtbank is vastgesteld.

4.4. Het Hof merkt hierbij op dat het niet de stelling van de heffingsambtenaar volgt dat het ook in het geval van belanghebbende niet zoveel uitmaakt hoeveel er bij een taxatie aan de grond wordt toegekend en hoeveel aan het gebouw en dat, als het bij het ene wat meer is, het bij het andere wat minder is. Het Hof volgt de zienswijze van de Rechtbank, zoals die uit het proces-verbaal van de zitting van 9 februari 2010 blijkt, dat indien, zoals in het geval van belanghebbende, de gecorrigeerde vervangingswaarde als waardemaatstaf moet worden gehanteerd, de grond- en opstalprijs moeten worden onderscheiden .

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.6. Gelet op hetgeen in 4.5 is overwogen, moet van de gemeente Z ter zake van het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep, met toepassing van artikel 27l, lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een griffierecht van € 448 worden geheven.

Ten aanzien van de proceskosten

4.7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft de onderhavige procedure zelf gevoerd. Zij heeft het Hof niet verzocht ten aanzien van de heffingsambtenaar een proceskostenveroordeling uit te spreken.

5. Beslissing

Het Hof

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,

- heft van de gemeente Z ter zake van het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep een griffierecht van € 448.

Aldus gedaan op 6 oktober 2011 door G.J. van Muijen, voorzitter, M. van Dun en L.M. Brouwer-Harten, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.