Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-10-2011, BV2388, 11/00219

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-10-2011, BV2388, 11/00219

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 oktober 2011
Datum publicatie
1 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388
Zaaknummer
11/00219

Inhoudsindicatie

Belanghebbende komt ter zitting van het Hof met een groot aantal grieven; omtrent deze grieven heeft belanghebbende, zo blijkt uit door de Inspecteur overgelegde stukken, reeds in de bezwaarfase, die bijna drie jaar duurde, een overeenstemming met de inspecteur bereikt. Bij de rechtbank heeft belanghebbende uitsluitend bezwaar gemaakt tegen de verrekening van de voorlopige aanslagen. Het geheel overziende oordeelt het Hof dat de behandeling van de tijdens de zitting voor het Hof opgeworpen in strijd zou zijn met de goede procesorde. Het Hof verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2010, nr 09/05017, BNB 2011/72.

Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00219

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 februari 2011, nummer AWB 09/3192, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.461 (hierna: de aanslag), alsmede bij beschikkingen een heffingsrente van € 631 en een verzuimboete van € 113. De aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.972 en een heffingsrente van € 393. De boetebeschikking is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij uitspraak van de Rechtbank van 11 november 2009 is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht. Belanghebbende heeft verzet gedaan tegen deze uitspraak en bij uitspraak van 2 april 2010 heeft de Rechtbank het verzet gegrond verklaard.

1.3. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 24 augustus 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende heeft met dagtekening 10 december 2003 voor het jaar 2004 een verzoek om voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan. Naar aanleiding hiervan is met dagtekening 15 mei 2004 een voorlopige teruggave verleend van € 5.924.

2.2. Met dagtekening 28 februari 2005 is aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen/premie ziekenfondswet zelfstandigen (hierna: de aangifte) uitgereikt met als inleverdatum 1 april 2005. Na een verzoek om uitstel voor het indienen van de aangifte is er uitstel verleend tot en met 1 juli 2005. Nadat op 1 juli 2005 geen aangifte was ingediend, is met dagtekening 1 september 2005 aan belanghebbende een aanmaning gezonden om vóór 1 oktober 2005 aangifte te doen. Op 7 oktober 2005 heeft belanghebbende de aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.154.

2.3. Naar aanleiding van de binnenkomst van de aangifte is met dagtekening 23 februari 2006 een nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 aan belanghebbende opgelegd, welke voorlopige aanslag resulteerde in een nadere teruggave van € 4.430 inclusief € 232 vergoede heffingsrente.

2.4. Met dagtekening 6 juli 2006 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzoek om informatie gezonden betreffende de inhoud van de aangifte. Omdat beantwoording van deze brief was uitgebleven, is aan belanghebbende met dagtekening 31 juli 2006 een rappel gezonden. Nadat belanghebbende ook geen gevolg heeft gegeven aan het rappel, heeft de Inspecteur de aanslag met dagtekening 27 september 2006 in afwijking van de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.461 en verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van € 8.266, en beschikkingen heffingsrente en verzuimboete opgelegd van € 631, respectievelijk € 113. Het te betalen bedrag is vastgesteld op € 8.863.

2.5. Naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.972, en is het te betalen bedrag verminderd met € 3.300 tot € 5.563. De beschikking heffingsrente is verlaagd tot een bedrag van € 393. De beschikking verzuimboete is gehandhaafd.

2.6. De zitting voor de beroepsprocedure bij de Rechtbank heeft plaatsgehad op 25 januari 2011. Belanghebbende is op deze zitting niet verschenen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is de aanslag zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar juist?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende:

- Ik kon vanwege een plotseling opgekomen griep niet aanwezig zijn bij de zitting van de Rechtbank, maar ik wil geen terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank en verzoek het Hof om de zaak te behandelen.

- Voor het onderhavige jaar heb ik recht op aftrek van het verlies uit onderneming, volledige hypotheekrenteaftrek en aftrek voor de persoonsgebonden aftrekposten bestaande uit uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, buitengewone uitgaven wegens ziekte en uitgaven voor monumentenpanden.

Inspecteur:

- Over de grieven die belanghebbende nu nieuw aanvoert, is reeds in de bezwaarfase na uitvoerig overleg overeenstemming bereikt. Belanghebbende dient dan ook tardief te worden verklaard ter zake.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag met het bedrag € 4.198 van de verrekende voorlopige aanslag met dagtekening 23 februari 2006. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

Vooraf

4.1. Belanghebbende heeft in zijn hoger beroepschrift gesteld dat hij wegens plotseling opgekomen griep niet aanwezig kon zijn bij de zitting van de Rechtbank, maar ter zitting van het Hof heeft hij uitdrukkelijk verklaard geen terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te willen en heeft hij het Hof verzocht de zaak te behandelen.

Ten aanzien van het geschil

4.2. De Rechtbank heeft overwogen:

"2.6. In geschil is of de aanslag zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar juist is.

2.7. Belanghebbende stelt hiertoe dat de belastingdienst onterecht aanslagen splitst en is het niet eens met de verrekening van de voorlopige teruggaaf van € 4.198.

2.8. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat niet gesteld of gebleken is dat het belastbare inkomen uit werk en woning onjuist is vastgesteld. Ook van een onjuiste berekening van de daarover verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen is de rechtbank niet gebleken.

2.9. De inspecteur heeft op twee verschillende tijdstippen aan belanghebbende een voorlopige aanslag opgelegd. De eerste voorlopige aanslag is opgelegd op verzoek van belanghebbende, de tweede na het indienen van de aangifte. Beide aanslagen hebben geleid tot een teruggaaf aan belanghebbende. Het is de rechtbank niet gebleken en het is door belanghebbende ook niet gesteld dat deze aanslagen in strijd met de wet of de beginselen van behoorlijk bestuur zijn opgelegd. Volgens artikel 15 van de AWR dienen de voorlopige aanslagen verrekend te worden met de (definitieve) aanslag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze verrekening op de juiste wijze plaatsgevonden en is het beroep dus ongegrond.

2.10. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de boete. De rechtbank acht de boete terecht opgelegd nu belanghebbende zijn aangifte te laat heeft ingediend."

4.3. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Op twee verschillende tijdstippen zijn aan belanghebbende voorlopige aanslagen opgelegd. Beide voorlopige aanslagen hebben geleid tot een teruggave aan belanghebbende. Volgens artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen deze voorlopige aanslagen verrekend te worden met de definitieve aanslag. Naar het oordeel van het Hof heeft deze verrekening op de juiste wijze plaatsgevonden.

4.4. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof nadere grieven aangevoerd, en stelt, zakelijk weergegeven, dat hij recht heeft op aftrek van het verlies uit onderneming, volledige hypotheekrenteaftrek en aftrek voor de persoonsgebonden aftrekposten bestaande uit uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, buitengewone uitgaven wegens ziekte en uitgaven voor monumentenpanden.

4.5. Het Hof gaat aan deze pas ter zitting van het Hof opgeworpen nadere grieven van belanghebbende voorbij.

Deze grieven zijn blijkens de stukken van het geding reeds uitvoerig in de bezwaarfase aan de orde geweest. Blijkens de bijlagen 22 en 23 van het verweerschrift van de Inspecteur ingediend bij de Rechtbank hebben partijen - na een bezwaarfase die bijna drie jaren heeft geduurd en waarin de Inspecteur belanghebbende na uitvoerige correspondentie en mondeling onderhoud ruimschoots de kans heeft gegeven zijn aftrekposten te onderbouwen - overeenstemming bereikt over de hoogte van belanghebbendes belastbare inkomen. In de brief van 6 juli 2009 (bijlage 23 van het genoemde verweerschrift) schrijft de Inspecteur:

"(...)

U en ondergetekende hebben op 1 juli 2009 telefonisch contact naar aanleiding van mijn brief van 26 juni 2009. U had twee vragen. Waar wordt het box 1-inkomen 2004 op vastgesteld en wat blijft er over te betalen? Ik heb u gezegd dat het box 1-inkomen 2004 na aftrek van de persoonsgebonden aftrek nader wordt vastgesteld op € 23.972. De vermindering op de aanslag bedraagt € 3.300. Op het eind van het gesprek heeft u gezegd dat ik het bezwaarschrift af kan werken conform de gegevens in mijn brief van 26 juni 2009 (Hof: bijlage 22 verweerschrift in eerste aanleg). (...)"

Nu de aanslag overeenkomstig de brief van 6 juli 2009 is opgelegd en belanghebbende pas ter zitting van het Hof de inhoudelijke grieven aanvoert waarover hij in de bezwaarfase reeds overeenstemming had bereikt met de Inspecteur, en hij in zijn beroepschrift voor de Rechtbank slechts tegen de verrekening van de voorlopige aanslagen bezwaar maakte, is het naar het oordeel van het Hof in strijd met een goede procesorde om ter zitting van het Hof in de hoger beroepsfase opgeworpen grieven van belanghebbende te behandelen (vgl. Hoge Raad 10 december 2010, nr. 09/05017, BNB 2011/72). Ook in zijn hoger beroepschrift ingediend bij het Hof rept belanghebbende met geen woord over deze grieven.

Slotsom

4.6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.7. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 6 oktober 2011 door J. Swinkels, voorzitter, M. van Dun en F. Sonneveldt, in tegenwoordigheid van M.M.R. Richardson, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.