Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2011, BV2392, 09-00600-GHK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-10-2011, BV2392, 09-00600-GHK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 oktober 2011
Datum publicatie
1 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2392
Zaaknummer
09-00600-GHK

Inhoudsindicatie

In de beroepsprocedure over een aanslag inkomstenbelasting waarbij een deel van de voorlopige teruggaaf heffingskorting werd teruggevorderd legt de inspecteur bij zijn verweerschrift een enveloppe over waarin zich ongeanonimiseerde uitspraken bevinden die door hem zijn geciteerd in het verweerschrift. Hij beroept zich voor deze stukken op geheimhouding op grond van artikel 8:29 Awb. De inspecteur stelt in de correspondentie naar aanleiding van de behandeling door de geheimhoudingskamer dat bedoelde stukken van belang zijn in het kader van toetsing van het meerderheidscriterium en dat privacy redenen hem beletten deze uitspraken aan belanghebbende te overleggen. Belanghebbende verklaart dat overleggen van geanonimiseerde uitspraken voor hem voldoende is. De geheimhoudingskamer oordeelt dat na anonimisering de door de inspecteur aangevoerde redenen niet langer gelden en draagt de inspecteur op om de geanonimiseerde uitspraken in te zenden zodat deze ter kennisneming aan belanghebbende kunnen worden verstrekt. De geheimhoudingskamer verwijst de zaak vervolgens naar de kamer die de hoofdzaak behandelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige belastingkamer

Optredende, en hierna aangeduid, als 'geheimhoudingskamer'

Kenmerk: 09/00600-GHK

Tussenuitspraak ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van

mevrouw X te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 september 2009, nummer AWB 09/1023 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst, hierna (evenals de directeur van het onderdeel Belastingregio Belastingdienst/Oost-Brabant, van die dienst, die met ingang van 1 januari 2011 te dezen bevoegd is): de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag en beschikking heffingsrente.

1. Procesverloop

1.1. Belanghebbende heeft met dagtekening 15 januari 2005 voor het jaar 2005 een voorlopige teruggave in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen ten bedrag van € 1.894. Deze teruggaaf bestaat uit de algemene heffingskorting.

1.2. Met dagtekening 12 november 2008 is aan belanghebbende voor het jaar 2005 een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij van de hiervoor genoemde heffingskorting een bedrag van € 1.639 is teruggevorderd, vermeerderd met een bedrag aan heffingsrente van € 219.

1.3. De aanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van 19 februari 2009 gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. Bij mondelinge uitspraak van 21 september 2009 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard voor zover het de heffingsrente betreft, de beschikking heffingsrente vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

1.5. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110.

1.6. De Inspecteur heeft gedagtekend 21 december 2009 een verweerschrift ingediend, waarbij onder meer als bijlage 4 is gevoegd een enveloppe waarin zich ongeanonimiseerde stukken bevinden van drie door hem op pagina 3, 2e alinea van het verweerschrift genoemde procedures dan wel uitspraken op bezwaren van derden en waarvoor hij zich beroept op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.

1.7. Bij brief van 15 maart 2010 heeft de griffier van de geheimhoudingskamer de Inspecteur uitgenodigd een nadere schriftelijke reactie in te dienen. Die brief luidt als volgt:

'(...) Bij brief van 21 december 2009 heeft u in bovengenoemde zaak een verweerschrift ingediend. Als bijlage bij dit verweerschrift is bijgevoegd een gesloten enveloppe van de belastingdienst waar u in uw verweerschrift op pagina 3 naar verwijst. Op deze enveloppe staat de volgende tekst: "Geheim, art. 8.29 Awb, kenmerk 09/600, X/BD Oost-Brabant".

Het Hof leidt uit deze stukken af dat u een oordeel wenst van de geheimhoudingskamer op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Op grond van artikel 8:29 van de Awb is het mogelijk, indien gewichtige redenen aanwezig zijn, stukken ter kennis te brengen van het Hof zonder dat die stukken worden overgelegd aan de wederpartij. Naar het Hof begrijpt wilt u zich beroepen op laatstbedoelde beperkte kennisneming.

Namens de geheimhoudingskamer verzoek ik u aan te geven ten aanzien van welke stukken of gedeelten van stukken u zich beroept op geheimhouding of beperking van de kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.

Ik verzoek u per passage waarvoor u zich beroept op geheimhouding gemotiveerd te onderbouwen welke gewichtige redenen in de zin van artikel 8:29 van de Awb naar uw mening er aan in de weg staan die passage aan uw wederpartij kenbaar te maken.

Ik maak u er tenslotte nog op attent dat de rijksbelastingdienst volgens § 22 van het Besluit Beroep in Belastingzaken 2005 de toepassing van artikel 8:29 van de Awb (vooraf) dient te melden aan het Ministerie van Financiën, DGBel, team particulieren en formeel recht. Ik verzoek u met uw antwoord op deze brief een kopie van die melding in te zenden. (...)'.

1.8. Bij brief van 24 maart 2010 reageert de Inspecteur op de brief van de geheimhoudingskamer van 15 maart 2010. De Inspecteur is van mening dat het voor de toetsing van het meerderheidscriterium van belang is dat het Hof inzage heeft in de stukken van de drie door hem op pagina 3, 2e alinea van zijn verweerschrift genoemde procedures dan wel uitspraken van derden. Op grond van de privacy en de hem opgelegde geheimhoudingsplicht meent de Inspecteur dat deze stukken niet door hem ter inzage mogen worden verstrekt aan belanghebbende. De Inspecteur legt ten slotte bij zijn brief een kopie over van de melding van 4 januari 2010 aan het Ministerie van Financiën, Dgbel, team particulieren en formeel recht.

1.9. Bij brief van 13 april 2010 heeft de griffier van de geheimhoudingskamer de gemachtigde van belanghebbende uitgenodigd een schriftelijke reactie in te dienen. Die brief luidt als volgt:

'(...) Bijgaand zend ik u kopieën van de volgende stukken:

1. de aanbiedingsbrief van de Inspecteur van 21 december 2009 bij de toezending van het verweerschrift van diezelfde datum;

2. het verweerschrift van de Inspecteur van 21 december 2009 met de daarin genoemde bijlagen 1, 2 en 3;

3. mijn brief aan de Inspecteur van 15 maart 2010; en

4. de brief van de Inspecteur van 24 maart 2010, met één bijlage.

Namens de geheimhoudingskamer stel ik u hierbij in de gelegenheid schriftelijk te reageren op de onder 3 en 4 genoemde stukken.(...)'.

1.10. Bij brief van 19 april 2010 reageert de gemachtigde van belanghebbende op de hem toegezonden stukken. Hij schrijft dat hij het gedeeltelijk eens is met de stelling van de Inspecteur dat de stukken uit privacyoverwegingen niet aan hem ter beschikking kunnen worden gesteld. Hij ziet echter niet in, waarom de stukken niet in geanonimiseerde vorm aan hem ter beschikking kunnen worden gesteld. Belanghebbende heeft er, aldus gemachtigde, belang bij om na te kunnen gaan of de genoemde zaken inderdaad vergelijkbaar zijn. Hij verzoekt dan ook de geheime stukken in geanonimiseerde vorm aan hem te doen toekomen.

1.11. Een kopie van de brief van de geheimhoudingskamer van 13 april 2010 en het antwoord daarop van de gemachtigde van belanghebbende van 19 april 2010 zijn op 23 april 2010 ter kennisneming aan de Inspecteur verzonden.

2. Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vraag:

Is sprake van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb die rechtvaardigen dat de Inspecteur weigert de stukken van de drie door hem op pagina 3, 2e alinea van zijn verweerschrift genoemde procedures dan wel uitspraken van derden, enkel aan het Hof over te leggen?

3. Beoordeling van het geschil

Vooraf

3.1. De geheimhoudingskamer heeft kennis genomen van het gehele procesdossier.

3.2. Artikel 8:29, eerste lid, van de Awb bepaalt:

"Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.".

3.3. De omstandigheid dat stukken behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet mee dat die stukken reeds daarom volledig, dat wil zeggen zonder dat daarin delen onleesbaar zijn gemaakt, aan belanghebbende ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt juist de mogelijkheid delen van een op de zaak betrekking hebbend stuk voor belanghebbende geheim te houden of te anonimiseren indien daartoe gewichtige redenen bestaan.

3.4. Bij het geheimhouden voor belanghebbende van delen van op de zaak betrekking hebbende stukken dient, gelet op hetgeen met de artikelen 8:42 en 8:29 van de Awb is beoogd, echter de grootst mogelijke terughoudendheid te worden betracht. Beslissend bij de vraag of de Inspecteur zich terecht op geheimhouding beroept is niet of onleesbaar gemaakte delen van op de zaak betrekking hebbende stukken en/of bekendmaking van de identiteit van personen voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn. Slechts indien de door de Inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.

3.5. De onder 3.4, derde volzin, verwoorde belangenafweging moet plaats vinden in de concrete aan de rechter voorgelegde zaak en na kennisneming, door de rechter die de afweging moet maken, van het gehele dossier.

Ten aanzien van de in geschil zijnde vraag

3.6. De Inspecteur heeft als bijlage 4 bij zijn verweerschrift, uitsluitend ten behoeve van de geheimhoudingskamer, een enveloppe overgelegd waarin zich stukken bevinden van drie op pagina 3, 2e alinea van zijn verweerschrift genoemde procedures dan wel uitspraken van derden.

3.7. Met betrekking tot deze stukken beroept de Inspecteur zich op beperking van de kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb in die zin dat deze stukken uitsluitend ter kennis worden gebracht van het Hof zonder dat die stukken worden overgelegd aan de wederpartij.

3.8. Belanghebbende heeft er zoals blijkt uit de brief van de gemachtigde van 19 april 2010 geen bezwaar tegen dat de onder 3.6 genoemde stukken in geanonimiseerde vorm aan haar ter beschikking worden gesteld. Het geschil is aldus beperkt tot de vraag of gewichtige redenen zich verzetten tegen overlegging in deze vorm. De geheimhoudingskamer beantwoordt deze vraag ontkennend. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer vervallen door de anonimisering de door de Inspecteur in zijn verzoek om geheimhouding aangevoerde bezwaren

3.9. De geheimhoudingskamer zal de Inspecteur opdragen de onder 3.6 genoemde stukken in geanonimiseerde vorm in te zenden, zodat deze geschoonde stukken daarna door de griffier in kopie aan belanghebbende kunnen worden verstrekt. Hierbij bepaalt de geheimhoudingskamer, dat de onder 3.6 genoemde stukken moeten worden geanonimiseerd als volgt:

- namen, (woon)adressen van natuurlijke personen (derden) moeten worden geheim gehouden;

- een aanslagnummer moet worden geheim gehouden, zodanig dat het BSN-nummer (voorheen: SOFI-nummer) geheim blijft, doch de aanduiding van de (soort) belastingaanslag bekend blijft (letter plus twee laatste cijfers);

- namen, adressen en dergelijke gegevens van gemachtigden moeten worden geheim gehouden.

In het bijzonder voor rechterlijke uitspraken dient de Inspecteur er voor te waken, dat persoonsgegevens (behalve, gelet op artikel 8:77, lid 1, aanhef, onderdeel d van de Algemene wet bestuursrecht, van de rechters of raadsheren) worden geanonimiseerd.

Slotsom

3.10. Nu de onderhavige beslissing voor de Inspecteur de verplichting meebrengt, de onder 3.6 genoemde stukken in geschoonde vorm in te zenden als onder 3.9 beschreven, wordt de Inspecteur in de gelegenheid gesteld schriftelijk mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt.

3.11. Het voorgaande leidt tot de hierna volgende beslissing.

4. Beslissing

De geheimhoudingskamer:

- verzoekt de Inspecteur binnen twee weken na verzending van deze uitspraak aan de geheimhoudingskamer te berichten of hij bereid is de onder 3.6 genoemde stukken alsnog in het geding te brengen in geschoonde, zoals onder 3.9 beschreven, vorm, en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van twee weken;

- verwijst de zaak naar de eerste meervoudige kamer die de hoofdzaak behandelt nadat de Inspecteur de geheimhoudingskamer in vorenbedoelde zin heeft geïnformeerd en stelt het procesdossier daarna ter beschikking van die kamer.

Aldus gedaan op: 31 oktober 2011 door P. Fortuin, voorzitter, N. van Beelen en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, leden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Tegen tussenbeslissingen stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open. Tegen dergelijke beslissingen van de rechtbank of het gerechtshof kan slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het hoger beroep respectievelijk het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2007, nr. 43 294, BNB 2008/51).