Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BW9670 BV2713, 10-00544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BW9670 BV2713, 10-00544

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 november 2011
Datum publicatie
3 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2713
Zaaknummer
10-00544

Inhoudsindicatie

Belanghebbende bepleit een lagere WOZ-waarde voor zijn woning omdat hem door een makelaar een lagere vraagprijs bij een eventuele verkoop is geadviseerd. Deze stelling heeft belanghebbende evenwel niet onderbouwd met een taxatierapport of een ander bewijsmiddel, zodat het Hof hieraan voorbij gaat. Omtrent het taxatierapport van de gemeente blijven partijen van mening verschillen over de juiste maatvoeringen de inhoudsmaten, maar het Hof acht de verschillen te gering om de door de gemeente vastgestelde waarde te verminderen. Hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00544

Uitspraak op het hoger beroep van

X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 30 juni 2010, nummer AWB 08/2414 en AWB 09/2928, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch,

hierna: verweerder,

betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende gezonden beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaak A-straat 1 te Q (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2007 respectievelijk 1 januari 2008 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 respectievelijk voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.

Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking van 29 februari 2008 is de waarde van de onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 vastgesteld op € 542.000.

De beschikking met voormelde waarde is, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder van 13 juni 2008 verminderd tot € 517.000.

Bij beschikking van 28 februari 2009 is de waarde van de onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 vastgesteld op € 532.000.

De beschikking met voormelde waarde is, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder van 24 juli 2009 gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van de uitspraak van de verweerder van 13 juni 2008 respectievelijk van 24 juli 2009 op 10 juli 2008 respectievelijk op 25 augustus 2009 in beroep gekomen bij de Rechtbank.

1.3. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39 respectievelijk € 41.

1.4. Bij uitspraak van 30 juni 2010 heeft de Rechtbank de beroepen tegen de uitspraak van de verweerder van 13 juni 2008 respectievelijk van 24 juli 2009 ongegrond verklaard.

1.5. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111.

De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de verweerder heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.7. Voorafgaande aan het verzenden van de uitnodiging om op de hierna te noemen zitting te verschijnen, hebben partijen ten overstaan van de griffier verklaard ermee in te stemmen dat de zaak behandeld wordt met voorbijgaan aan de termijn als bedoeld in artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht. Ter zitting hebben zij nadrukkelijk hun verklaring bevestigd.

1.8. Belanghebbende heeft binnen de in artikel 8:58, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van tien dagen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. De verweerder heeft ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen indiening van deze stukken.

1.9. De zitting heeft plaatsgehad op 1 september 2011 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede, namens de verweerder, A, tot bijstand vergezeld van B.

1.10. De verweerder heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.11. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak.

2.2. De onroerende zaak is een vrijstaande woning met een aanbouw en een (aanpandige) garage. De woning is gebouwd in 1980 en opgetrokken uit steen met spouw. Het pand is traditioneel gebouwd en voorzien van een zadeldak met pannen gedekt en een dakkapel.

De inhoud van de hoofdbouw is - naar de verweerder stelt maar belanghebbende bestrijdt - 590 m³. De aangebouwde serre heeft een inhoud van 49 m³, de garage 77 m³. Het woonhuis ligt op een perceel van 806 m². Op het perceel bevindt zich een tuinhuis.

2.3. De waarde van de onroerende zaak op peildatum 1 januari 2007 is na bezwaar vastgesteld op € 517.000. Daarbij is uitgegaan van de toestand van de onroerende zaak per 1 januari 2007.De waarde van de onroerende zaak op peildatum 1 januari 2008 is vastgesteld op € 532.000. Daarbij is uitgegaan van de toestand van de onroerende zaak per 1 januari 2008.

De waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak is bepaald door middel van de methode van vergelijking met referentiepanden.

De verweerder heeft de waarde in beroep onderbouwd met, bij zijn verweerschriften in eerste aanleg gevoegde, taxatierapporten van B van 16 oktober 2008 (waardepeildatum 1 januari 2007) respectievelijk van 30 november 2009 (waardepeildatum 1 januari 2008). In deze rapporten zijn de gegevens van de onroerende zaak en de gegevens van de vergelijkbare objecten opgenomen. Tevens zijn daarin foto's van de onroerende zaak en de referentiepanden en een zogenoemde matrix gevoegd. In zijn rapport van 16 oktober 2008 heeft genoemde taxateur de waarde naar de waardepeildatum 1 januari 2007 bepaald op € 544.000 en in zijn rapport van 30 november 2009 heeft hij de waarde naar de waardepeildatum 1 januari 2008 bepaald op € 556.000.

2.4. In hoger beroep heeft de verweerder de waarde door middel van twee taxatierapporten van B, beide gedateerd 23 september 2010, onderbouwd. In deze rapporten heeft B de waarde naar de peildatum 1 januari 2007 bepaald op € 544.000 en naar de peildatum 1 januari 2008 op € 547.000.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In hoger beroep is in geschil de waarde van de onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 respectievelijk 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 per de peildatum 1 januari 2007 respectievelijk 1 januari 2008.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde per waardepeildatum 1 januari 2008 en per 1 januari 2009 € 490.000 bedraagt. De verweerder verdedigt in zijn verweerschrift per waardepeildatum 1 januari 2007 een waarde van € 517.000 en per waardepeildatum 1 januari 2008 een waarde van € 532.000.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de verweerder en vermindering van de vastgestelde waarden tot € 490.000. De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

4.1. Ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ moet de waarde van een onroerende zaak worden bepaald op de waarde, die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat, waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt hier als waardepeildatum 1 januari 2007 respectievelijk 1 januari 2008.

4.2. Ingevolge artikel 4, lid 1, onderdeel a van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling WOZ, wordt de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten.

4.3. De verweerder, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarden van de onroerende zaak, beroept zich op twee taxatierapporten, opgemaakt op 23 september 2010 door B. Beide taxatierapporten bevatten, naast gegevens van de onroerende zaak, gegevens van vier met de onroerende zaak vergeleken objecten (hierna: referentieobjecten), onder vermelding van de verkoopopbrengst van deze referentieobjecten. In deze rapporten heeft B geconcludeerd dat de waarde naar de peildatum 1 januari 2007 € 544.000 en naar de peildatum 1 januari 2008 € 547.000 bedraagt.

4.4. Belanghebbende heeft hier tegen ingebracht dat hij in 2008 een makelaar heeft ingeschakeld met het oog op de eventuele verkoop van de onroerende zaak en de aankoop van een ander pand en dat de makelaar hem bij die gelegenheid een vraagprijs van € 500.000 heeft geadviseerd. Uiteindelijk is een en ander niet doorgegaan, aldus belanghebbende, omdat de vraagprijs van het andere pand te hoog was. Dit heeft de verweerder niet weersproken. Belanghebbende heeft evenwel zijn standpunt niet onderbouwd met een taxatierapport van een deskundige of andere bewijsmiddelen van gelijk gewicht.

4.5. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, kunnen de afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw niet apart op hun juistheid worden beoordeeld. Slechts de vastgestelde eindwaarde is van belang. De taxatieopbouw kan enkel worden gezien als een hulp-/controlemiddel bij de waardevaststelling.

Desalniettemin overweegt het Hof als volgt.

4.6. De taxateur heeft in de hoger beroepsfase ten opzichte van de eerder door hem in de beroepszaken uitgebrachte taxatierapporten zowel de inhoudsmaten als een objectkenmerk (dakkapel) aangepast en rekening gehouden met eerst in hoger beroep door belanghebbende naar voren gebrachte gebreken. Dit laatste heeft ertoe geleid dat de gemiddelde kubieke meterprijs naar beneden is bijgesteld, dat als gevolg van herberekening van de inhoudsmaat de eerder vastgestelde waarde per waardepeildatum 1 januari 2007 vastgesteld bleef op € 544.000 en dat de eerder door hem op € 556.000 bepaalde waarde per waardepeildatum 1 januari 2008 is gewijzigd in € 547.000. Beide waarden zijn hoger dan de waarden die de verweerder bij zijn uitspraken op bezwaar heeft vastgesteld.

4.7. Voorts is het Hof van oordeel dat, hoewel tijdens het onderzoek ter zitting geen duidelijkheid is verkregen over de maatvoering en tussen partijen verschil van inzicht is blijven bestaan over de juiste inhoudsmaten van de onroerende zaak, mede gelet op het in 4.5 overwogene, de meetverschillen van onvoldoende gewicht zijn om de door de verweerder vastgestelde waarden te verminderen.

4.8. Alles afwegende is het Hof van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Hetgeen belanghebbende ook overigens naar voren heeft gebracht brengt het Hof niet tot een ander oordeel.

4.9. Het voorgaande brengt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt en dat beslist dient te worden als hierna is vermeld.

Ten aanzien van het griffierecht

4.10. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de verweerder aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 10 november 2011 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en H.M.N. Schonis, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.