Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-11-2011, BV6158, 11-00070

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-11-2011, BV6158, 11-00070

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 november 2011
Datum publicatie
17 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BV6158
Zaaknummer
11-00070
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024], Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 227

Inhoudsindicatie

Belanghebbende oefent een garagebedrijf uit in een pand waarop in beton gegoten de naam van een vroegere eigenaar van de garage is aangebracht. Belanghebbende wordt voor deze reclameuiting aangeslagen in de reclamebelasting en hij verweert zich allereerst met de stelling dat de betreffende naam geen reclameuiting is maar ten doel heeft de authenticiteit van het pand te benadrukken. Nu er in het pand nog steeds een garagebedrijf wordt uitgeoefend oordeelt het Hof dat er sprake is van een reclameuiting waarmee de aandacht van het publiek wordt getrokken en dat er dus sprake is van een openbare aankondiging in de zin van de reclameverordening. Ten aanzien van de gebiedsafbakening stelt het Hof vast dat het pand is gelegen binnen het in de verordening beschreven gebied en oordeelt dat de gebiedsafbakening niet willekeurig of onredelijk is. Tenslotte oordeelt het Hof dat niet uitgesloten kan worden dat belanghebbende in de toekomst enig profijt zal hebben van aan de voor het gebied te ontwikkelen jaarplannen. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00070

Schriftelijke uitspraak op het hoger beroep van

de Heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht,

hierna: de Heffingsambtenaar,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Maastricht (hierna: de Rechtbank) van 29 december 2010, nummer AWB 09/1726 in het geding tussen

X,

gevestigd te Y,

hierna: belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen aanslag reclamebelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is gedagtekend 31 mei 2009 over het jaar 2009 een aanslag reclamebelasting, aanslagbiljetnummer 1, opgelegd naar een bedrag van € 525, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 297. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard en de aanslag vernietigd.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 september 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende,alsmede de Heffingsambtenaar.

1.5. De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een foto overgelegd.

1.7. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende oefent op het adres A-straat 1 te Y (hierna: het pand) een garagebedrijf uit.

2.2. Het pand is gebouwd in de jaren dertig van de vorige eeuw. Bij de bouw is op de gevel, tussen de begane grond en de eerste verdieping, in gegoten beton het opschrift "A" aangebracht. "A" is al jaren niet meer gevestigd in het pand. Uit een brief van de Welstands-/Monumentencommissie aan het College van Burgemeester en Wethouders van 13 juni 2002 blijkt dat voornoemde commissie wenste dat de beplating van de voorgevel - die onder meer het opschrift "A" afdekte - verwijderd diende te worden.

2.3. In de openbare vergadering van 16 december 2008 heeft de raad van de gemeente Maastricht de "Verordening reclamebelasting Maastricht 2009" (hierna: de Verordening) vastgesteld.

2.4. De Verordening luidt, voor zover hier van belang:

'Artikel 1

Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. reclameobject: openbare aankondiging in letters, symbolen, of kleuren, of een combinatie daarvan, zichtbaar vanaf de openbare weg;

b. (...)

Artikel 2

Gebiedsomschrijving

Deze verordening is van toepassing binnen het centrumgebied van de gemeente Maastricht zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart en de bijlage waarop de exacte grenzen van de grensstraten zijn aangegeven.

Artikel 3

Belastbaar feit

Onder de titel 'reclamebelasting' wordt binnen het gebied als bedoeld in artikel 2 een belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.

Artikel 4

Belastingplicht

1. De reclamebelasting wordt geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, al dan niet met een vergunning, de reclameobjecten worden aangetroffen.

2. (...)

Artikel 5

Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De reclamebelasting wordt geheven per vestiging naar de oppervlakte van een reclameobject, met inachtneming van het overige in deze verordening bepaalde.

2. (...)

3. (...)

4. Het tarief van de reclamebelasting is opgenomen in de bij de verordening behorende tarieventabel.

(...)

Artikel 7

Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

(...)

Artikel 9

Wijze van heffing

De reclamebelasting wordt geheven door middel van een aanslag.'

2.5. De "Tarieventabel behorende bij de Verordening reclamebelasting Maastricht 2009" luidt voor zover van belang:

'Besluit:

Vast te stellen tarief het tarief voor het hebben van een reclameobject, per jaar, per vestiging,

a. (...)

b. Indien de oppervlakte van het reclameobject meer

is dan 0,1 maar minder dan 20m²: € 525

c. (...)'

2.6. Het pand is gelegen binnen het centrumgebied als bedoeld in artikel 2 van de Verordening.

2.7. De oppervlakte van het opschrift "A" meet meer dan 0,1 maar minder dan 20m².

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is sprake van een openbare aankondiging met behulp van een reclameobject?

II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: heeft de gemeente Maastricht de heffing mogen beperken tot het afgebakende gebied?

III. Indien vraag II bevestigend moet worden beantwoord: is van belang of belanghebbende (direct) profijt heeft gehad of zal hebben van de activiteiten en voorzieningen gefinancierd met opbrengsten van de reclamebelasting?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I en II ontkennend moeten worden beantwoord en vraag III bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4. Gronden

Vooraf

4.1. Belanghebbende heeft (voor zover nodig) incidenteel hoger beroep ingesteld. Het incidenteel hoger beroep is gericht tegen de feitelijke, onjuiste, vaststelling van de Rechtbank dat aan het pand een bord met de tekst "A" is aangebracht.

4.2. Ter zitting is vast komen te staan dat sprake is van een feitelijke onjuiste vaststelling door de Rechtbank, maar dat die vaststelling belanghebbende niet kan baten, dat wil zeggen dat die vaststelling niet tot een voor belanghebbende gunstiger uitkomst kan leiden. Belanghebbende heeft daarop ter zitting het incidentele hoger beroep ingetrokken.

Ten aanzien van het geschil

Vraag I

4.3. Zowel ter zitting als in het beroepschrift heeft belanghebbende aangevoerd dat het opschrift "A" niet kan worden opgevat als een openbare aankondiging als bedoeld in artikel 3 van de Verordening. Als gevolg van het feit dat A al jaren niet meer in het pand gevestigd is, heeft het opschrift al jaren geleden de functie en het doel als openbare aankondiging verloren. Belanghebbende stelt dat het opschrift thans tot doel heeft om de authenticiteit van het pand te benadrukken.

4.4. De Heffingsambtenaar heeft gemotiveerd betwist dat het opschrift "A" niet kan worden opgevat als een openbare aankondiging, daartoe aanvoerende dat het begrip 'openbare aankondiging' niet slechts reclame in enge zin omvat, maar meer in het algemeen elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. Met de aankondiging "A" wordt de aandacht van het publiek getrokken, en is daarmee sprake van een openbare aankondiging. De Heffingsambtenaar wijst er voorts op dat in het pand een garagebedrijf is gehuisvest, zodat met de aankondiging wel degelijk beoogd wordt om de aandacht te vestigen op de dienstverlening van belanghebbende.

4.5. Ingevolge artikel 227 Gemeentewet, waarop de verordening is gestoeld, kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven.

4.6. Onder de term 'openbare aankondiging' dient te worden verstaan alle tot het publiek gerichte mededelingen welke erop gericht zijn de belangstelling voor het publek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd (onder andere Hoge Raad 30 maart 2007, nr. 42 353, BNB 2007/170). Zoals de Heffingsambtenaar terecht aanvoert omvat dit niet slechts reclame, maar tevens elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. Niet in geschil is dat het opschrift "A" geheel zichtbaar is, en aldus als aankondiging kan worden begrepen en opgemerkt. Weliswaar heeft belanghebbende begroeiing op de gevel aangebracht, zoals ook is te zien op de tot de gedingstukken behorende foto's, maar belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat het de bedoeling is dat het opschrift goed zichtbaar blijft.

4.7. Met inachtneming van het vorenstaande komt het Hof tot het oordeel het opschrift "A" heeft te gelden als een reclame-uiting, omdat onmiskenbaar sprake is van een openbare aankondiging, welke verwijst naar de activiteiten die in het pand worden uitgeoefend, te weten het uitoefenen van een garagebedrijf. Daaraan staat niet in de weg dat in het pand niet langer A is gevestigd.

4.8. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft belanghebbende nog aangevoerd dat het pand deel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht en dat belanghebbende verplicht is het opschrift "A" te handhaven. In dat verband voert belanghebbende aan dat hij bij een verbouwing in het verleden door de gemeente gesommeerd is om de over het opschrift aangebrachte beplating, met daarop vermeld de naam van de vorige garage-exploitant, te verwijderen, opdat het opschrift "A" weer zichtbaar zou zijn. Ter staving van het vorenstaande heeft belanghebbende twee brieven van de gemeente van 18 maart en 13 juni 2002 bijgevoegd, waaruit zou moeten blijken dat het pand is gelegen binnen het beschermd stadsgebied en dat de beplating zou moeten worden verwijderd.

4.9. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende zelf belang hecht aan de zichtbaarheid van het opschrift "A", om, zoals vermeld onder 4.3, de authenticiteit van het pand te benadrukken. Letterlijk heeft hij verklaard: 'Op zichzelf vind ik het een mooie reclame'. Het Hof is van oordeel, dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem door de gemeente is gesommeerd de beplating te verwijderen en leidt mede hieruit af het de eigen keuze en voorkeur van belanghebbende was om het opschrift te tonen casu quo te handhaven.

4.10. Gelet op het vorenoverwogene dient vraag I bevestigend te worden beantwoord.

Vraag II

4.11. Ten aanzien van de gebiedsafbakening is niet in geschil dat het pand is gelegen binnen het centrumgebied als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, zijnde het gebied waarbinnen de onderhavige reclamebelasting wordt geheven. De Rechtbank heeft geoordeeld dat evenwel een redelijke rechtvaardigingsgrond ontbreekt om het pand op te nemen in het afgebakende gebied, omdat, aldus de Rechtbank, voor de A-straat waarin het pand, niet zijnde een aanloopstraat naar het centrum, is gelegen geen concrete plannen van het centrummanagement bestaan voor activiteiten en voorzieningen, welke voordeel kunnen opleveren voor bewoners en ondernemers van de A-straat.

4.12. Voorafgaande aan de invoering van de Verordening heeft de gemeente, gedagtekend 25 november 2008, een raadsstuk aan de gemeenteraad gezonden voorzien van het opschrift "Naar een nieuw Centrummanagementorganisatie en -bekostiging". Aan dit raadsstuk ontleent het Hof de volgende passages:

'2. Situatie / aanleiding / probleem.

(...) Toch maakt het college zich zorgen om de economische positie van het stadscentrum. Omzetten lijken te dalen en er sluiten zaken. Ook de concurrentie zit niet stil (o.a. Hasselt, Aken en Luik) In een dergelijke situatie is het noodzakelijk de concurrentiekracht van Maastricht zoveel mogelijk op peil te houden of nog te verbeteren. Kwaliteitsversterking is nodig. Een slagvaardig centrummanagement is daarvoor onontbeerlijk. (...).'.

'4. Gewenst beleid en mogelijke opties.

(...) De opdracht aan het nieuwe centrummanagement is niet alleen ambitieus, maar ook veelomvattend. De focus, versterking van de economische positie ten opzichte van de concurrentie, ligt op het gehele centrum van Maastricht. Dat wil zeggen: hogere omzetten, kwaliteitsverbetering van het commerciële vastgoed (ook in de aanloopstraten) en van de openbare ruimte, zo mogelijk langere verblijfsduur van bezoekers en een meer evenwichtige spreiding over de week. (...).

Het programma 2009. Welke opgaven liggen er?

Het voorliggende programma is tot stands gekomen in overleg met vertegenwoordigers van de private partijen. Voorgesteld wordt om in de eerste periode prioriteiten te leggen bij drie thema's en enige acties, namelijk:

- Visieontwikkeling;

- Aanpak van de aanloopstraten;

- Promotie;

- En het realiseren van zogenaamde quick wins.

Het op te stellen visiedocument vertrekt vanuit het door de gemeenteraad vastgestelde beleid voor de ontwikkeling van het centrum in de toekomst op het gebied van Economische ontwikkeling in brede zin, bereikbaarheid en parkeren, ontwikkeling van de recreatieve functies en de woonfunctie.

(...)'.

'7. Financiën.

(...)

Werkingsgebied

Het gebied waarin reclamebelasting wordt geheven beperkt zich tot het centrum van Maastricht en Wijck, kortweg het gebied binnen de singels (zie bijgevoegd kaartje) en het station. Dit gebied is gekozen naar analogie van andere werkingsgebieden (bijvoorbeeld uit de horecanota), om zoveel mogelijk dezelfde grenzen aan te houden. Het gebiedsgrootte sluit daarmee in eerste instantie aan op het gebied, waarop de financiële inzet van het centrummanagement zal zijn gericht. Niet uit te sluiten valt dat er in de toekomst overwegingen ontstaan om dit gebied uit te breiden.'.

4.13. Aan het onder 4.12 vermelde raadsstuk ligt een advies ten grondslag van B ("Beleidsplan Centrummanagement Maastricht 2009-2014"), gedagtekend 14 november 2008, dat in overleg tot stand is gekomen met de gemeente Maastricht en partners in het toenmalige centrummanagement. Aan dit advies ontleent het Hof de volgende passage:

'3.3. Motivering voor de nieuwe afbakening van het werkgebied.

In het bestaande Convenant is de afbakening van het werkgebied vooral gebaseerd op de destijds voorgenomen herinrichting van de openbare ruimte. Het gevolg daarvan is geweest dat de aanloopstraten en randstraten buiten de actieradius van het centrummanagement vielen.

Gezien de ambities die in het voorgaande zijn omschreven ligt het voor de hand om het werkgebied aanzienlijk te verruimen. Het belangrijkste motief daarvoor is dat de aantrekkingskracht van het centrum niet alleen wordt bepaald door A1 en A2 locaties, maar evenzeer door het specialistische, kleinschalige aanbod, dat zich bevindt op B en C locaties. Ook het betrekken van het aanbod in de culturele en de vrije tijdssector bij het CMM pleit voor verruiming.

Het lijkt het meest praktisch om de nieuwe begrenzing van het werkgebied te leggen op de begrenzing van het hele centrum van Maastricht, dwz. de binnenstad en Wijck. In de praktijk komt dit neer op het gehele gebied binnen de singels, zie bijgevoegd kaartje.'

4.14. Het Hof stelt voorop dat de gemeentelijke autonomie het mogelijk maakt een reclamebelasting slechts in een deel van de gemeente in te voeren, mits daarvoor een redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat (arrest van de Hoge Raad 21 juni 2000, nr. 33 816, LJN AA6253, BNB 2000/272). In het onderhavige geschil is het de vraag of die rechtvaardiging kan worden gevonden in het feit dat de opbrengst van de reclamebelasting ten goede komt aan de ondernemers en eigenaren van commercieel vastgoed - degenen van wie de reclamebelasting wordt geheven - in het afgebakende gebied (hierna ook: het werkingsgebied).

4.15. Blijkens de onder 4.12 en 4.13 vermelde passages strekt het werkingsgebied van het centrummanagement zich uit tot het centrum van Maastricht en Wijck, kortweg het gebied binnen de singels en het station, en daarmee mede tot het pand van belanghebbende. Daarbij is bewust het werkingsgebied van het centrummanagement ten opzichte van de bestaande situatie uitgebreid. Het centrummanagement heeft als taak en doel de opbrengsten van de reclamebelasting, met het oog op het versterken van de economische positie van het centrumgebied van Maastricht ten opzichte van de concurrentie, aan te wenden voor het hele werkingsgebied. Met inachtneming van het vorenstaande acht het Hof de keuze voor het afgebakende gebied niet willekeurig of onredelijk en de tot dit gebied beperkte heffing van reclamebelasting aanvaardbaar. Daaraan doet niet af dat voor de korte termijn bepaalde prioriteiten zijn gesteld welke niet direct ten voordele strekken van de A-straat en het pand van belanghebbende.

4.16. Gelet op al het vorenoverwogene dient vraag II bevestigend te worden beantwoord.

Vraag III

4.17. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat hij geen enkel profijt heeft van de activiteiten van het centrummanagement en dat hij ook niet verwacht daarvan profijt te zullen krijgen. Naar het Hof begrijpt verbindt belanghebbende aan het gemis van individueel profijt van de met de opbrengsten van de reclamebelasting bekostigde activiteiten en voorzieningen de conclusie dat ten onrechte aan hem een aanslag reclamebelasting is opgelegd.

4.18. Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft in zijn conclusie van 12 augustus 2011 in de zaak met rolnummer 10/04446, LJN: BR 4564, met betrekking tot (individueel) profijt het volgende opgemerkt:

'5.10 Ik merk op dat het in principe mogelijk is een gemeentelijke belastingheffing te beperken tot een bepaald gebied, mits daartoe aanwijsbaar is 'een objectieve en redelijke rechtvaardiging'.(60) Die rechtvaardiging is er hier in gelegen dat de opbrengst van deze reclamebelasting in het algemeen ten goede komt aan ondernemers in centrumgebied. Dat acht ik in overeenstemming met de voornoemde rechtsgrond van de reclamebelasting, zijnde het (veronderstelde) profijt van de desbetreffende (geplande) gemeentelijke voorziening als algemeen gesteld, niet bepaald tot het individuele profijt voor een bepaalde belastingplichtige.(61)'.

4.19. Het Hof sluit zich bij vorenvermelde conclusie van de Advocaat-Generaal. Toegesneden op de onderhavige situatie betekent een en ander dat, indien de aanwending van de opbrengst van de reclamebelasting door het centrummanagement daadwerkelijk leidt tot versterking van de economische positie van het centrumgebied, er voor de ondernemers in het afgebakende gebied direct profijt kan ontstaan, waarbij naar het oordeel van het Hof in het midden kan blijven hoe groot dit profijt is en hoe groot het profijt is of zal zijn in de specifieke situatie van belanghebbende.

4.20. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft belanghebbende in verband met het vorenstaande nog vermeld dat, ondanks het gestelde in het "Beleidsplan Centrummanagement Maastricht 2009" en het onder 4.12 bedoelde raadvoorstel over de nieuwe Centrummanagement organisatie, jaarplannen ontbreken, althans niet zijn opgesteld.

4.21. Het Hof stelt vast dat belanghebbende aan het vermelde onder 4.20 geen conclusie heeft verbonden. Voor zover belanghebbende evenwel bedoeld heeft te stellen dat door het ontbreken van de jaarplannen de aan belanghebbende opgelegde aanslag reclamebelasting ten onrechte is opgelegd, faalt het.

Indien belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat aan het ontbreken van jaarplannen de conclusie zou moeten worden verbonden dat voor hem geen profijt zal ontstaan overweegt het Hof dat het ontbreken van jaarplannen op enig moment niet uitsluit dat in de toekomst belanghebbende wel profijt zal hebben. Indien belanghebbende aan de jaarplannen informatie wenst te ontlenen over de mate van profijt die het pand van de activiteiten van het centrummanagement kan verwachten overweegt het Hof als volgt. Ook in het geval dat het profijt gering is of vooralsnog afwezig, kan dit belanghebbende niet baten, gegeven het vermelde onder 4.18 en 4.19.

4.22. Gelet op al het vorenoverwogene dient vraag III ontkennend te worden beantwoord.

Slotsom

4.23. Gelet op het hiervoor overwogene is het gelijk aan de Heffingsambtenaar en dient de uitspraak van de Rechtbank te worden vernietigd .

Ten aanzien van het griffierecht

4.24. Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de gemeente inzake het hoger beroep geen plaats.

Ten aanzien van de proceskosten

4.25. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep ongegrond.

Aldus gedaan op: 25 november 2011 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, P. Fortuin en N. van Beelen, leden, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.