Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:2864, 10-00313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:2864, 10-00313

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 juli 2012
Datum publicatie
14 november 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:2864
Zaaknummer
10-00313

Inhoudsindicatie

Belanghebbende levert personeel voor het vangen en laden van pluimvee in vrachtauto’s.

De inspecteur is van mening dat belanghebbende een aantal werknemers in dienst had van wie hij de identiteit niet op correcte wijze had vastgesteld en stelt zich op het standpunt dat belanghebbende daarmee niet voldeed aan de verplichtingen van artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting.

Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende bij het aannemen van werknemers in zijn algemeenheid voldoende zorgvuldig te werk gegaan en heeft hij op juiste wijze invulling gegeven aan zijn verantwoordelijkheid om de juistheid van de door de werknemer verstrekte gegevens betreffende naam, adres, woonplaats of identiteit te onderzoeken.

Hij hoefde niet de handtekening op het identiteitsbewijs te vergelijken met de handtekening op de loonbelastingverklaring, omdat hij op het moment dat hij het identiteitsbewijs controleerde niet beschikte over de loonbelastingverklaring en er gezien zijn werkwijze bij het aannemen van potentiële werknemers geen sprake was van omstandigheden die daartoe redelijkerwijs aanleiding geven (HR 8 juni 2007, nr 42 171, LJN AX9096).

Met betrekking tot enige fotokopieën van identiteitsbewijzen is het Hof van oordeel dat het objectief beschouwd duidelijk kenbaar was voor belanghebbende dat het een vals dan wel een vervalst identiteitsbewijs betrof en dat hij bij de identificatie niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht.

De gebreken in de zogenoemde ocr-regel en de controlegetallen op de identiteitsbewijzen van enige personen waren naar het oordeel van het hof niet voor belanghebbende kenbaar en hadden dat evenmin moeten zijn.

Met betrekking tot het al dan niet gebruiken van een UV-lamp stelt het Hof voorop, dat het gebruik van een UV-lamp niet wettelijk voorgeschreven is. Evenmin dwingen ongeschreven regels van zorgvuldigheid ertoe, dat inhoudingsplichtigen gebruik maken van een dergelijke lamp. Belanghebbende had vanaf een zeker moment de beschikking over een UV-lamp. Dat zij niet in staat is gebleken met behulp van deze lamp alle ondeugdelijke identiteitsbewijzen eruit te filteren kan allerlei oorzaken hebben. Door het grote tijdsverloop is niet meer te achterhalen wat er de oorzaak van is dat onregelmatigheden in de identiteitsbewijzen niet zijn onderkend. Dat kan belanghebbende evenwel niet worden verweten.

Uitspraak

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00313

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant, kantoor [A],

hierna: de Inspecteur,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank [F] (hierna: de Rechtbank) van 24 maart 2010, nummer AWB 08/2153, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 15 september 2006 is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volks-verzekeringen opgelegd ten bedrage van € 675.420. Bij in hetzelfde biljet vervatte beschikkingen is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 91.028 en is een boete opgelegd van € 337.710.

De naheffingsaanslag, de beschikking inzake heffingsrente en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van 28 april 2008 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 288. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 507.638 met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente, de boete verminderd tot een bedrag van € 101.527, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur gelast aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 448. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2011 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [B], de heer [C], als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw [D], beiden verbonden aan [E] te [F], en de heer [G], deskundige bij [H], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [J], tot bijstand vergezeld van mevrouw [K] en de heer [L], allen werkzaam bij genoemd onderdeel van de rijksbelastingdienst, en de heer [N], document deskundige van de politie West en Midden Brabant.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 april 2012 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [B], de heer [C], als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw [D], voornoemd, en de heer [G], voornoemd, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [J], tot bijstand vergezeld van mevrouw [K] en de heer [L], allen werkzaam bij het hiervóór genoemde kantoor van de Belastingdienst, en de heer [N], voornoemd.

Bij aanvang van het nader onderzoek heeft het Hof partijen erop gewezen dat de samenstelling van de Kamer in die zin een andere is dan die tijdens het voorgaand onderzoek ter zitting van de zaak, dat mr. Van Nispen tot Sevenaer de plaats inneemt van mr. drs. Van der Vegt, waarop partijen hebben verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevond.

1.8.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.9.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de ander niet, althans onvoldoende, weersproken.

2.1.

De bedrijfsactiviteit van belanghebbende bestaat uit het verlenen van diensten in de pluimveesector. De hoofdactiviteit bestaat uit de levering van personeel voor het vangen en laden van pluimvee in vrachtauto’s. Er wordt tijdens nachtelijke uren respectievelijk in de duisternis gewerkt. Belanghebbende werkt met vier ploegen van zes tot acht personen.

Daarnaast laat belanghebbende overtollige stalmest uitrijden.

2.2.

De Inspecteur heeft een onderzoek doen instellen naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003. Doel van het onderzoek was in het bijzonder om na te gaan of belanghebbende had voldaan aan de verplichtingen van artikel 28, eerste lid, onderdeel f, en artikel 28, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 29, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna ook: de Wet).

2.3.

Het onderzoek heeft een aanvang genomen op 14 februari 2005. Met dagtekening 14 juli 2006 is het definitieve rapport opgemaakt.

2.4.

Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende gedurende de onderhavige jaren (2001 tot en met 2003) 34 werknemers in dienst had van wie zij de identiteit niet op een correcte wijze had vastgesteld. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende daarmee niet voldeed aan de verplichtingen van artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet en dat belanghebbende mitsdien op grond van artikel 26b van de Wet het zogenoemde anoniementarief had moeten toepassen.

2.5.

Bij de in geschil zijnde naheffingsaanslag heeft de Inspecteur het verschil tussen de wel afgedragen loonheffing en het anoniementarief nageheven met toepassing van artikel 31, derde lid, onderdeel a, ten eerste, van de Wet. Tegelijk met het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een vergrijpboete van 50% opgelegd wegens voorwaardelijk opzet.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft in hoger beroep het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft belanghebbende voldaan aan de verplichting om de identiteit van haar werknemers vast te stellen op de wijze voorgeschreven in artikel 28 van de Wet op de loonbelasting 1964?

II. Is de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

III. Dient de bewijslast te worden verschoven en verzwaard op de voet van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)?

Belanghebbende beantwoordt vraag I bevestigend en vragen II en III ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan tijdens beide zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zittingen opgemaakte proces- verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert primair tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, alsmede van de uitspraak van de Inspecteur, van de naheffingsaanslag, van de boetebeschikking en van de beschikking heffingsrente. Subsidiair concludeert zij tot terugwijzing naar de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing