Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-01-2012, BV8363, 10-00491

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-01-2012, BV8363, 10-00491

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 januari 2012
Datum publicatie
9 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV8363
Zaaknummer
10-00491

Inhoudsindicatie

Verklaring belanghebbende ten aanzien van gekocht parkeerkaartje blijkt onjuist

Belanghebbende heeft haar auto geparkeerd in de A-straat. Na constatering door twee parkeercontroleurs dat noch achter de voorruit, noch elders in de auto een geldig parkeerkaartje zichtbaar aanwezig was, is een naheffingaanslag parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende betwist dat in de auto geen geldig parkeerkaartje aanwezig was. Zij heeft in de procedure een geldig parkeerkaartje overgelegd. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dit kaartje met haar chipknip te hebben betaald en dat haar bank haar heeft medegedeeld dat de eigenaar van de parkeerautomaat in staat is om via het volgnummer op het parkeerkaartje een verband te leggen met de betaling daarvan door middel van de desbetreffende chipknip. Het hof heeft daarop het vooronderzoek hervat en de heffingsambtenaar nader onderzoek laten verrichten. Uit dit onderzoek is gebleken dat het door belanghebbende overgelegde parkeerkaartje niet met chipknip maar met muntgeld is betaald. Belanghebbende heeft hierop verklaard dat haar geheugen haar kennelijk in de steek heeft gelaten. Het hof is op grond van zijn waardering van de bewijsmiddelen en na afweging van de over en weer door partijen aangevoerde argumenten van oordeel dat de heffingsambtenaar met zijn verwijzing naar de door de parkeercontroleurs gemaakte gedetailleerde verslaglegging van hun waarnemingen aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de voor het parkeren verschuldigde belasting niet heeft voldaan. Het gelijk is aan de heffingsambtenaar.

(Hoger beroep ongegrond.)

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Dertiende enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 10/00491

Uitspraak op het hoger beroep van

X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 mei 2010, nummer AWB 09/4547 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 met dagtekening 00-00-2009 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 51,90. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 28 juni 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde, alsmede de Heffingsambtenaar.

1.5. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.6. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Op woensdag 00-00-2009 stond het voertuig van belanghebbende, een auto van het merk A met het kenteken 00-00-00 (hierna: de auto), geparkeerd op een parkeerplaats aan de A-straat te Breda. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op grond van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2007 aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

2.2. Tot de gedingstukken behoort een schriftelijke verklaring van de heer B, ambtenaar Stadstoezicht bij de gemeente Breda, waarin deze - zakelijk weergegeven - verklaart dat hij tijdens een parkeercontrole aan de A-straat te Breda op 00-00-2009 omstreeks 14.04 uur samen met een collega, de heer C, heeft geconstateerd dat noch achter de voorruit van, noch elders in de auto een ter plaatse geldig parkeerkaartje zichtbaar aanwezig was. Vervolgens is de bestreden naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is aan belanghebbende de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting terecht opgelegd?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan toegevoegd, zakelijk weergegeven:

Belanghebbende:

- Nadat ik de auto heb geparkeerd, heb ik onmiddellijk een parkeerkaartje gekocht.

- Dit parkeerkaartje heb ik achter de voorruit aan de passagierszijde van de auto gelegd.

- Het parkeerkaartje heb ik betaald met mijn chipknip van D Bank.

- De gemeente had dit eenvoudig kunnen controleren.

- D Bank heeft mij medegedeeld dat de eigenaar van de parkeerautomaat in staat is om via het volgnummer op het parkeerkaartje een verband te leggen met de betaling daarvan door middel van de desbetreffende chipknip.

De Heffingsambtenaar:

- Het is een standaardprocedure dat parkeercontroleurs met twee personen apart controles uitvoeren.

- Eén persoon controleert, waarna de tweede persoon nogmaals een controle uitvoert.

- Bij een controle wordt overal in de auto gekeken of een parkeerkaartje kan worden waargenomen.

- Eventuele bijzonderheden - zoals een kaartje dat ondersteboven ligt, of een kaartje dat elders in de auto ligt - worden ingevoerd in een handcomputer.

- In het onderhavige geval hebben dergelijke bijzonderheden zich niet voorgedaan, omdat deze anders wel in de handcomputer waren ingevoerd.

- Als het parkeerkaartje goed zichtbaar achter de voorruit was geweest, had zulks door beide controleurs waargenomen moeten worden.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel a van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2007 (hierna: de Verordening) wordt in de gemeente Breda een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

4.2. Ingevolge artikel 7 van de Verordening geschiedt de aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, mag worden geparkeerd in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

4.3. Bijlage 1, onderdeel 1, bij het Besluit van burgemeester en wethouders van Breda van 3 juli 2007 vermeldt als plaats waar tegen betaling van de belasting als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel a van de Verordening mag worden geparkeerd op parkeerapparatuurplaatsen als bedoeld in artikel 7 van de Verordening - onder meer - de A-straat te Breda.

4.4. Voor de naheffing van parkeerbelasting is het aan de Heffingsambtenaar te stellen - en bij betwisting aannemelijk te maken - dat de verschuldigde parkeerbelasting door belanghebbende niet is voldaan.

4.5. Zoals het Hof onder 2.2 heeft vermeld, behoort tot de gedingstukken een schriftelijke verklaring van de heer B, ambtenaar Stadstoezicht bij de gemeente Breda, waarin deze - zakelijk weergegeven - verklaart dat hij tijdens een parkeercontrole aan de A-straat te Breda op 00-00-2009 omstreeks 14.04 uur samen met een collega, de heer C, heeft geconstateerd dat noch achter de voorruit van, noch elders in de auto een ter plaatse geldig parkeerkaartje zichtbaar aanwezig was. Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar aan de verklaring van de parkeercontroleurs een geloofwaardige beschrijving toegevoegd van de standaardprocedure welke door de parkeercontroleurs wordt gevolgd.

4.6. Indien zich in het onderhavige geval eventuele bijzonderheden hebben voorgedaan - zoals een kaartje dat ondersteboven ligt of een kaartje dat elders in de auto ligt - dan zijn deze bijzonderheden door de parkeercontroleurs ingevoerd in de handcomputer. In het onderhavige geval is door de parkeercontroleurs geen specifieke aantekening gemaakt van dergelijke bijzonderheden.

4.7. Belanghebbende bevestigt dat de auto op 00-00-2009 op het vorengenoemde tijdstip geparkeerd stond aan de A-straat te Breda, doch zij betwist dat in de auto geen ter plaatse geldig parkeerkaartje zichtbaar aanwezig was. Zij stelt dat zij een parkeerkaartje heeft gekocht, en dat zij dit parkeerkaartje achter de voorruit aan de passagierszijde van de auto heeft gelegd. Tot de stukken van het geding behoort een parkeerkaartje, volgnummer 2, afgegeven door parkeerautomaat nummer 3 aan de A-straat te Breda, dat geldig was op 00-00-2009 van 13.11 uur tot 15.43 uur, en dat derhalve geldig was ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag.

4.8. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat zij het parkeerkaartje heeft betaald met haar chipknip van D Bank, en dat D Bank desgevraagd aan haar heeft medegedeeld dat de eigenaar van de parkeerautomaat in staat is om via het volgnummer op het parkeerkaartje een verband te leggen met de betaling daarvan door middel van de desbetreffende chipknip.

4.9. Naar aanleiding van de onder 4.8 opgenomen verklaring van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar zich ter zitting bereid verklaard bij de eigenaar van de parkeerautomaat onderzoek te laten verrichten naar de vraag of het parkeerkaartje met volgnummer 2 daadwerkelijk kan worden gekoppeld aan de betaling daarvan door middel van een chipknip van D Bank.

4.10. Bij schriftuur van 14 juli 2011, door het Hof ontvangen op 15 juli 2011 en door de griffier in kopie aan de wederpartij verzonden, heeft de Heffingsambtenaar medegedeeld dat door hem de betalingsgegevens van 00-00-2009 zijn opgevraagd met betrekking tot parkeerautomaat nummer 3 aan de A-straat te Breda. Uit deze gegevens blijkt dat het door belanghebbende overgelegde parkeerkaartje met volgnummer 2 niet is betaald met een chipknip maar met muntgeld.

4.11. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld zich over de onder 4.10 opgenomen verklaring van de Heffingsambtenaar uit te laten. In haar verklaring van 14 augustus 2001, door het Hof ontvangen op 16 augustus 2011 en door de griffier in kopie aan de wederpartij verzonden, stelt belanghebbende - zakelijk weergegeven - dat haar geheugen haar kennelijk in de steek heeft gelaten, dat de enige manier om aan te tonen dat betaald is het parkeerkaartje is dat zij in haar bezit heeft, en dat de Heffingsambtenaar op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt zij met het parkeerkaartje heeft gefraudeerd.

4.12. Het Hof is op grond van zijn waardering van de bewijsmiddelen en na afweging van de over en weer door partijen aangevoerde argumenten van oordeel dat de Heffingsambtenaar met zijn verwijzing naar de door de parkeercontroleurs gemaakte gedetailleerde verslaglegging van hun waarnemingen aan de auto van belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de voor het parkeren op 00-00-2009 verschuldigde belasting niet heeft voldaan. Hetgeen belanghebbende daar tegenover heeft gesteld, doet aan dit oordeel niet af.

4.13. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.14. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de gemeente Breda aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.15. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 13 januari 2012 door M. van Dun, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.