Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-02-2012, BV9106, 11-00062

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-02-2012, BV9106, 11-00062

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 februari 2012
Datum publicatie
16 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9106
Zaaknummer
11-00062

Inhoudsindicatie

Belanghebbenden procederen over een aanslag inkomstenbelasting die behoort tot de boedel die zij geërfd hebben. De erfgenamen hebben de nalatenschap verworpen. Met de verwerping van de nalatenschap hebben belanghebbenden ook het belang bij de uitkomst van de procedure verloren. Er hebben zich geen plaatsvervullers gemeld. Het Hof verklaart belanghebbenden dan ook met terugwerkende kracht niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van enig belang. Hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00062

Uitspraak op het hoger beroep van

de erven van X,

met gekozen domicilie te Y,

hierna: belanghebbenden,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 31 december 2010, nummer AWB 10/1261 in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan X (hierna: erflaatster) is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.406, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 5.479.

1.2. Belanghebbenden zijn van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 41.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 112.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 20 september 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de heer A, namens belanghebbenden, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbenden hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Belanghebbenden hebben ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een akte opgemaakt door de Griffier van de Rechtbank Maastricht van 17 maart 2011.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.8. Het Hof heeft nadien bepaald dat het vooronderzoek wordt heropend. Vervolgens heeft het Hof belanghebbenden verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.7. Het Hof heeft bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en heeft partijen schriftelijk medegedeeld het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te zullen gaan doen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Erflaatster dreef in het onderhavige jaar een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Zij verrichtte haar werkzaamheden vanuit de huurwoning met kantoorruimte aan de A-straat 1 te B.

2.2. Belanghebbende en haar echtgenoot huurden deze woning sinds 16 november 1987. In het huurcontract werd de woning aangemerkt als een woonhuis met kantoorruimte.

2.3. Vaststaat dat de woning beschikte over één voordeur die uitkwam op een hal met vier deuren waarbij één, afsluitbare, deur leidde naar de kantoorruimte, één deur naar het toilet die alleen voor klanten was bestemd, één deur naar de keuken en de laatste deur naar de woonkamer. Naast de voordeur was een plaquette met de aanduiding van de onderneming aangebracht.

2.4. De kosten van huisvesting, voor zover die de kantoorruimte betreffen, bedragen € 5.547. Niet in geschil is dat erflaatster de winst uit onderneming hoofdzakelijk vanuit die kantoorruimte in de woning verwierf.

2.5. Erflaatster is op 3 januari 2010 overleden. De echtgenoot van erflaatster, de heer A voornoemd, en de dochters C en D zijn de erfgenamen van erflaatster. Op 17 maart 2011 hebben de erfgenamen, blijkens een akte van de Rechtbank Maastricht, aktenummer: 160/2011 NA, de nalatenschap verworpen.

2.6. Op 12 oktober 2011 heeft de griffier aan belanghebbenden, ter attentie van de heer A voornoemd, een brief gestuurd met de navolgende inhoud:

"Aan het einde van het onderzoek ter zitting van 20 september 2011 heeft het Hof het onderzoek gesloten en aangekondigd schriftelijk uitspraak te zullen doen.

Het Hof heeft aanleiding gevonden het onderzoek in de zaak 11/00062 van de Erven van X op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht te heropenen en wel om de volgende reden.

Ter zitting van het Hof van 20 september 2011 heeft u medegedeeld dat de erfgenamen van X de nalatenschap van X, hierna de nalatenschap, op de voet van artikel 190, Boek 4 BW hebben verworpen. Ten bewijze daarvan heeft u ter dezer zitting een akte opgemaakt door de griffier van de Rechtbank Maastricht van 17 maart 2011 overgelegd.

U was samen met uw 2 kinderen erfgenaam. Door de verwerping hebben u en uw 2 kinderen de band met de nalatenschap met terugwerkende kracht tot 3 januari 2010, de datum van het overlijden, verbroken. Het beroep tegen de in geding zijnde uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekering voor het jaar 2007 is ingediend op 29 maart 2010, derhalve na het overlijden.

Door de verwerping van de nalatenschap hebben u en de 2 kinderen geen belang meer tot de nalatenschap. De uitkomst van de procedure zal u noch de 2 kinderen immers kunnen raken.

Op grond van artikel 12, Boek 4 BW, valt de nalatenschap toe aan de plaatsvervullers. Plaatsvervulling geschiedt met betrekking tot degenen die de erflater niet verder dan de zesde graad bestaan. Ik verzoek u mede te delen wie de plaatsvervangers zijn en of zij de nalatenschap hebben aanvaard. Ik verzoek u daartoe een schriftelijke, door de plaatsvervangers ondertekende, verklaring te overleggen. Tevens verzoek ik u een machtiging over te leggen waaruit blijkt dat u gemachtigd bent namens de plaatsvervullers de procedure in hoger beroep met nummer 11/00062 te voeren.

Ik verzoek deze verklaring en deze machtiging binnen 2 weken na dagtekening van dit schrijven te overleggen.".

2.7. Op 14 oktober 2011 heeft de heer A gereageerd door middel van een schrijven met de navolgende inhoud:

"De plaatsvervangers zijn een kleindochter E, geboren 00-00-2005, nu dus 5 jaar oud en kleinzoon F, geboren 00-00-1998, dus nu 12 jaar oud. Ik weet niet of we beiden mogen aanmerken als erflaters in de derde graad vanwege hun ouderdom, beiden kunnen geen handtekening zetten en hun moeder heeft al getekend als erflater.

Beide kinderen hebben de nalatenschap verwerping nog niet "getekend" omdat ik dacht dat beiden nog te jong waren.

Bij het overlijden van mijn echtgenote, X waren beiden 4 jaar en 11 jaar en verder heb ik hier niet bij stilgestaan.

Is hier de wet nog op van toepassing?

Verder plaatsvervangers zijn er niet.

Wilt u mij a.u.b. schrijven of de rechter deze brief als zodanig wilt accepteren?".

2.8. Met dagtekening 20 oktober 2011 heeft de griffier gereageerd als volgt:

"Naar aanleiding van uw brief van 14 oktober 2011 het volgende.

In deze brief heeft u aangegeven dat de kleindochter E en de kleinzoon F de enige erfgenamen in de derde graad zijn. Naar het Hof aanneemt, heeft u bedoeld te stellen dat beiden de enige erfgenamen in de tweede graad zijn. Dit heeft tot gevolg dat zij, na verwerping van de nalatenschap door de erfgenamen in de eerste graad, van rechtswege als plaatsvervullers in de zin van artikel 4:12 BW dienen te worden aangemerkt. Op de voet van artikel 4:193 BW dienen de plaatsvervullers de nalatenschap binnen 3 maanden te verwerpen. Zo niet, dan worden in dit geval E en F, en namens hen de ouders van E en F, geacht de nalatenschap van rechtswege benificiair te hebben aanvaard. Voor de wijze waarop de benificiaire aanvaarding is geregeld verwijs ik u naar Afdeling 3, Titel 6, Boek 4, BW.

Het Hof wil graag vaststellen of E en F de nalatenschap benificiair hebben aanvaard in voormelde zin en wat het gevolg daarvoor is voor de onderhavige zaak.

Graag ontvangt het Hof daartoe van u antwoord op de volgende vragen:

Zijn E en F de enige erfgenamen in de tweede graad?

Zo ja, hebben de ouders van E en F, namens E en F, binnen 3 maanden na verwerping van de nalatenschap van X door de erfgenamen in de eerste graad, de nalatenschap verworpen namens E en F?

Zo nee, dan verzoekt het Hof u een door de beide ouders van E en F, namens E en F, ondertekende machtiging over te leggen om de procedure onder nummer BK-11/00062 te voeren.

Het Hof is voornemens om na ontvangst van een echtsgeldige machtiging het onderzoek te sluiten en een schriftelijke uitspraak te gaan doen. Een afschrift van deze brief heb ik per gelijke post ter informatie aan de Inspecteur gestuurd.".

2.9. Op 26 oktober 2011 is bij het Hof de reactie ontvangen op de in 2.8 vermelde brief; deze luidt als volgt:

"Bij dezen verklaart Mevrouw C dat ze namens beide kinderen F, geboren 00-00-1998 en E, geboren 00-00-2005, kleinkinderen van wijlen X de nalatenschap verwerpt en dus niet aanvaard!

Zij zijn de enige erfgenamen in de tweede graad.".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Zijn bij het bepalen van de winst uit onderneming de kosten in verband met de kantoorruimte op de voet van artikel 3:16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) uitgesloten van aftrek? Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Partijen hebben hieraan ter zitting nog het volgende toegevoegd.

Belanghebbenden

De onderhavige procedure betreft de vaststelling van de verliesbeschikking. De erven hebben de nalatenschap verworpen. Ik overhandig u en de Inspecteur hierbij een kopie van een daartoe strekkende akte van de Rechtbank Maastricht.

Ik leg u uit hoe de begane grond van de woning is; een plattegrond heb ik niet meegenomen naar de zitting.

Er zijn geen openstaande bezwaarschriften meer ten name van erflaatster.

De Inspecteur

Desgevraagd deel ik u mede dat ik akkoord ga met uw voorstel dat de procedure niet gaat over de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekering over het jaar 2006 maar betrekking heeft op de in één geschrift met de aanslag vervatte verliesvaststellingsbeschikking tot een bedrag van € 5.479 over dat jaar. Mutatis mutandis lees ik dat ook in de uitspraak van de Rechtbank. Het hoger beroep betreft derhalve de vaststelling van de hoogte van de verliesbeschikking.

Ik vraag mij af of, na verwerping van de nalatenschap, de heer A te dezer zake nog als gemachtigde kan optreden.

Ik denk dat er een belang is in verband met verrekening van het verlies.

3.3. Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het verlies op € 10.936.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, inhoudende de vaststelling van de verliesbeschikking naar een bedrag van € 5.477.

4. Gronden

Vooraf en ambtshalve

De verliesbeschikking

4.1. Het Hof zal partijen volgen in hun ter zitting ingenomen standpunt dat het bezwaar en beroep van belanghebbenden tevens moet worden opgevat als een bezwaar en een beroep van belanghebbenden tegen de verliesvaststellingbeschikking over het onderhavige jaar waarop de aanslag betrekking heeft (zie ook HR 16 december 2005, nr. 41.588, BNB 2006/74*).

Belang en vertegenwoordiging

4.2. Ten tijde van het indienen van het hoger beroep hebben de erven zich door middel van een "Volmacht voor verklaring van erfrecht" laten vertegenwoordigen door de heer A, tevens erfgenaam. Nadien hebben de erven de nalatenschap verworpen. Deze verwerping werkt terug tot het moment van het openvallen van de nalatenschap, in casu 3 januari 2010, de datum van het overlijden van erflaatster. De (voormalige) erven zijn derhalve met terugwerkende kracht vanaf dat moment niet meer bevoegd de onderhavige procedure voort te zetten wegens het ontbreken van een belang.

4.3. Het Hof heeft door tussenkomst van de heer A de plaatsvervullers bij brief van 12 oktober 2011 en 20 oktober 2011 in de gelegenheid gesteld ter zake van de onderhavige procedure in de plaats te treden van de tot dan toe in de procedure optredende erven en heeft verzocht om een daartoe strekkende verklaring te overleggen. Ingeval de plaatsvervullers de heer A wensen te machtigen zich door hem te laten vertegenwoordigen, heeft het Hof een daartoe strekkende machtiging verzocht.

4.4. Het Hof merkt op dat de reactie van 22 oktober 2011 op de brief van het Hof van 20 oktober 2011 naar civiel recht niet kan worden aangemerkt als de verwerping van de nalatenschap door de plaatsvervullers, althans door hun wettelijk vertegenwoordiger(s). Deze verwerping dient immers op grond van artikel 193, Boek 4 BW binnen 3 maanden plaats te vinden nadat de nalatenschap de plaatsvervullers toekomt. De plaatsvervullers, althans hun wettelijke vertegenwoordiger(s), hebben op grond van voornoemd artikel de nalatenschap fiduciair aanvaard.

4.5. Gelet evenwel op de reactie van 22 oktober 2011 van mevrouw C, als wettelijk vertegenwoordiger van de erfgenamen in de tweede graad, op de in 4.3 vermelde verzoeken van het Hof, gaat het Hof er van uit dat de plaatsvervulllers, althans hun wettelijke vertegenwoordiger(s), niet aan het verzoek van het Hof hebben voldaan een verklaring en een machtiging in voormelde zin over te leggen.

4.6. Het Hof concludeert uit hetgeen hiervóór is overwogen dat de (oorspronkelijke) erven geen belang meer hebben bij de nalatenschap en de plaatsvervullers, wettelijk vertegenwoordigd door hun moeder mevrouw C, de procedure niet meer wensen voort te zetten. Het hoger beroep was ten tijde van het instellen ervan ontvankelijk. De nadien opgetreden situatie leidt er naar het oordeel van het Hof toe dat het hoger beroep met terugwerkende kracht alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van belang.

Slotsom

4.7. Het hoger beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het Hof komt niet toe aan een beantwoording van de in geschil zijnde vraag.

Ten aanzien van het griffierecht

4.8. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbenden het door hen betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus gedaan op 17 februari 2012 door J.W.J. Huige, voorzitter, T.A. Gladpootjes en G.W.B. van Westen, leden, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.